Noord en Zuid. Jaargang 24
(1901)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Eene nieuwe spelling.De 4e Jaargang No. 2 van 15 October 1900 van Vereenvoudiging ‘Orgaan van de vereniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal’ bevatte een stukje kolomvulling onder het opschrift: Hoe komt dit? eene niet ernstig gemeende vraag, waarop dus blijkbaar geen antwoord gewacht werd, althans de ondergeteekende zoowel als de heer den Hertog zijn er in genoemd, maar de ondergeteekende ontving geen exemplaar van het blad en vernam zeer toevallig, dat die vraag gedaan was (of den Hertog een exemplaar ontving, weet ik niet). Ik ben echter zoo vriendelijk toch te antwoorden, omdat ik dan tevens gelegenheid heb mijn artikel van 1891 nader toe te lichten, wat voor den steller der vraag blijkbaar noodig is. Het bedoelde stukje luidt als volgt: | |
Hoe komt dit?Men weet het dat de voorstellen van 1895, in overleg met de professoren Van Helten, Symons en Speijer, in Groningen opgesteld, in zover van die van Kollewijn afwijken, dat ze in een enkel opzicht (‘nog’ naast ‘noch’, ‘kruit’ naast ‘kruid’) konservatiever zijn. Dan, dat vele bastaardwoorden, die ieder kent en gebruikt, en waarvoor geen in oorsprong Nederlandse woorden bestaan (buro, etc.) vernederlandst gespeld worden. Is nu niet merkwaardig dat Taco H. de Beer en C.H. den Hertog in 1891 over de Vereenvoudiging 't volgende schrijven? We moeten er met grote nadruk op aandringen, dat al onze lezers het artiekel van Dr. Kollewijn lezen en we spreken de wens uit, dat ze worden ‘hoorders en daders des woords.’ Zo De Beer, natuurlik in de oude spelling. ‘De beweging is eenmaal in gang en de tijd zal moeten leren, of er iets goeds uit kan voortkomen. De Redaksie van het Woordenboek zal ze stellig met aandacht volgen en er een prikkel in vinden om ernstig te overwegen, in hoeverre vereenvoudigingen mogelik zijn, die het grote publiek de last des schrijvens wat kunnen verlichten. Allereerst, meen ik, komt daarvoor in aanmerking de spelling der bastaardwoorden.’ Aldus Den Hertog. Let op die bastaardwoorden. | |
[pagina 65]
| |
Waarom is de houding van deze beide Heren later zo veranderd? En T.H. de Beer zo'n tegenstander geworden? (Het is mij niet duidelijk, waarom hier ter wille der vereenvoudiging en omdat men het altijd zegt, niet geschreven staat: Men weet, dat... enz. dat woordje het is als projectie van ‘dat de voorstellen’ enz. hier overtollig. Wie men is weet ik ook niet. Zijn dat de lezers van No. 2 dan kon die mededeeling gemist worden. Maar dat Dan..? Moet men daaruit lezen dat ‘vele bastaardoorden’... ‘vernederlandst gespeld worden’ door... Kollewijn, of door een ander?) De ‘houding’ van Den Hertog is stellig niet veranderd, hij is blijven volhouden, dat de spelling zoo als die in de Vragen van den Dag was voorgesteld ‘onaannemelijk’ was. Wat mijzelven aangaat, ik ben mijzelven ook gelijk gebleven, nl. ik heb in 1891 zeer zeker de aangehaalde woorden geschreven, maar in het verband, waarin ze op bl. 365 van den 14en jaarvan dit tijdschrift staan, drukken ze wèl uit instemming met pogingen tot vereenvoudiging der spelling, maar volstrekt niet blinde instemming met de door Kollewijn c.s. voorgestelde spelling, wat blijkbaar door die heeren verlangd wordt. Wie daarmede instemt en boeken in die spelling laat drukken, ontvangt den lof, wie de spelling niet aanneemt den smaad der spellinghervormers. Door alle eeuwen heen waren de grootste vrijheidskraaiers de grootste despoten. De heeren willen vrijheid om anders te spellen dan het Woordenboek, maar ze zouden een ander het recht willen ontzeggen te blijven spellen, gelijk tot dusverre gewoonte is. Daarbij laten zij het voorkomen alsof zij het allereerst op die gedachte gekomen zijn en alsof deze zelfgezalfde priesters de eenigen zijn, die weten, wat taal en taalonderwijs is en alsof op hen moest gewacht worden, eer aan verstandig onderwijs kon worden gedacht. Zoo redeneert ook dr. dèr Mouw, die de accent grave in het Nederlandsch wil invoeren, denkelijk om. het gevaar te ontloopen, voor een zoon van zijn vader der Mouw (zonder accent) te worden aangezien. Als die heeren hervormers verder keken dan hun eigen omgeving, dan zouden ze weten, dat er heel wat veranderd en verbeterd d.i. vereenvoudigd was, voor zij nog een woord over vereenvoudiging hadden gesproken. Dat reclame-wezen wekt achterdocht. Men meent een aspirant kamerlid te hooren: Kies mij, geloof alleen, wat ik u leer en spreek | |
[pagina 66]
| |
mij nimmer tegen, en dan... dan beloof ik u de vrijheid, veel loon en niet werken! Zoo vindt deze beweging dan ook veel aanhangers onder personen, die tegen studie opzien en op een gemakkelijk examen hopen, als deze beweging met goed gevolg bekroond wordt. ‘Het algemeen stemrecht zal alle menschen vrij maken’. Duitschland heeft algemeen stemrecht en... de Duitschers zijn het vrijste volk der aarde... op een beetje na!
Het is natuurlijk voor iedereen duidelijk, dat men evengoed tussen kan schrijven als Russen, kussen, en sussen, dat mens en wens evengoed is als lens en pens, want in geen dezer woorden is de klank anders dan hiér de schrijfwijze zou doen vermoeden. Maar met díe kleine wijzigingen is den leerling nog niet veel moeite bespaard. Wil men de methode (of liever de dwaze leerwijze) veroordeelen, die de hoogste waarde hecht aan de bespreking van hij ruste en hij rustte en lanzen, lansen of lanssen, spies, spiesen of spiessen, kruizen of kruissen, dagelijks en dagelijksch en derg. en alles wat op zoogenaamd taalonderwijs lijkt scherp afkeuren, ik ben overtuigd, dat men dan gelijk heeft en ik heb bl. 346-359 van dezen jaargang in gelijken zin gesproken. Maar dat betreft de methode van taalonderwijs en niet de spelling, al zullen bij verstandig handelen vele spellingeigenaardigheden vervallen. Toen ik mijne ingenomenheid met het plan betuigde, deed ik dit (gelijk ook uit het slot van dat artikel blijkt) in het idee, dat daarmede een einde zou gemaakt worden aan het gebeuzel, dat bij velen ‘les in de moedertaal’ heet en waarbij o.a. schering en inslag zijn vragen als: Welke zelfstandige naamwoorden hebben een dubbel geslacht? Welke homoniemen schrijft men met ij en ei? Welke zelfst. nw. hebben een dubbelen meervoudsvorm? enz. enz. Dat een zelfde subst. maar hoogst zelden met twee geslachten voorkomt, schijnen velen niet te weten, dat het verschil in geslacht veelal zijn oorzaak vindt in oorspronkelijk verschillende vormen, daarvan hoort de jeugd zelden iets. Zoo wordt de taalles verdeeld tusschen gedachteloos van buiten leeren en het van buiten geleerde gedachteloos opzeggen. De leerling kan die woorden leeren kennen en hooren bespreken, als hij ze tegenkomt of als hij ze noodig heeft in 't ge- | |
[pagina 67]
| |
bruik, en in dat opzicht zit het kwaad bij de onderwijzers-examens en woekert vandaar voort naar de school. Maar een der grootste moeielijkheden in het Nederlandsch, eene veelal onverantwoordelijke plagerij is de enkele en dubbele vocaalspelling en heeft de voorgestelde spelling daar raad op gevonden? Volgens deze schrijft men logies en komies, waar ik loogies en koomies zou schrijven, immers de oo wijst op een geaccentueerde lange lettergreep, maar dat doet o niet, te minder nu de ie in de tweede lettergreep tegenover o aan een langen klank doet denken; vgl. (in de gewone spelling) goed logies. Zou het hem inderdaad in de spelling zitten? Maar hoe dan met het Fransch met zooveel stomme letters en lettergrepen, met het Engelsch dat een karikatuur van de klanken der taal vertoont en voor velerlei klanken hetzelfde en voor dezelfde klank velerlei teekens gebruikt, met het Russisch, dat allerlei volstrekt noodelooze teekens gebruikt enz. enz. enz. Is het nu inderdaad bewezen, dat de Franschen, Engelschen en Russen in ontwikkeling zoo eindeloos ver beneden de Spanjaarden en vooral beneden de Portugeezen staan, die meer dan de meeste volken den regel ‘spel zooals gij spreekt’ hebben toegepast, zoodat de woorden vaak etymologisch volstrekt onherkenbaar zijn geworden? Spelling heeft alleen in zooverre iets met ontwikkeling te maken, dat een leerling met goede hersens die goed onderwijs krijgt en dus vooral heeft leeren opmerken, zijne moedertaal althans zonder fout spelt, zonder dat het leeren van de spelling hem moeite heeft gekost. Wat hem moeite kost, zijn blijkbaar noodelooze moeielijkheden en hoe eer die afgeschaft worden hoe beter. Wat mij doet twijfelen aan den ernst der taalonderwijs-hervormers is, dat zij zich zoo weinig moeite geven om elkander te sterken in den geloove en om overtuigde bekeerlingen te maken.Ga naar voetnoot1) Het allergrootste bezwaar tegen de voorgestelde spelling is, dat men de spreektaal tot uitgangspunt neemt en de eene moeielijkheid vervangt door de andere: men zegt niet behoorlijk, maar men zegt ook niet behoorlik, men zou dus evengoed behoorlek of behoorlok kunnen | |
[pagina 68]
| |
schrijven. Men kan eau de eologne niet spellen, als men geen Fransch geleerd heeft, wat nood? Hebben zij die nooit Fransch geleerd hebben dat woord zoo dikwijls te spellen? En als zij het dan fout spellen, wat zou dat nog? Als de bleeker schrijft: ‘Meffrou hier stuur ik u u wassie’ dan is dat volkomen verstaanbaar en voor den man. mooi genoeg. Moeten wij nu allen wassie schrijven? Maar wie odekolonje ziet staan, moet eerst bedenken, hoe het in 't Fransch er uit ziet, eer hij het begrijpt. Voor wie dan toch die spelling? Moeten alle naamvalsteekens wegvallen voor volstrekt ongeleerden, ik heb er vrede mee. Maar ook voor hen, die vreemde talen leeren? Dan wordt de kans op fouten in 't Nederlandsch minder, maar de moeite voor 't aanleeren van vreemde talen zooveel te grooter. Datzelfde no. 2 bevat de volgende: | |
Korrespondensie.Dit is nu al het twééde nummer van deze jrg. dat op tijd verschijnen kan, omdat er kopie was. Zelfs, o zelfs, is er blijven liggen! Maar anders en beter moet en zal het nog worden. We wilden graag vaste rubrieken krijgen; en geregeld stof hebben om ze behoorlik te vullen. Dat willen we, niet de Red. alleen, maar we, allemáál, graag. Korrespondenten, wilt u ons berichten zenden, dat de postduiven de zon verduisteren, boven 't huis van de Red. Propagandisten, wilt u maken, dat er veel te berichten vàlt; dat de vereenvoudigers groeien vast, in tal en last,Ga naar voetnoot1) en onze tweede vaders, het Hoofd- en de Afds. besturen, níét klagen? Alle medeleden, vindt u 't geen tijd om de handen te gaan roeren en de mond; de tegenpartij mocht gaan menen, dat we er niet meer zijn. Er zijn brieven, kaarten, enz. voor de Algem. Sekret. bestemd; en àndere voor de Redaksie van 't orgaan. - Let daar op als u wilt; en op de verschillende adressen! Er zijn onderscheidene leden, auteur; van wetenschappelik of letterkundig werk; vlugschriftjes en artiekelen in tijdschrift en | |
[pagina 69]
| |
krant. Van velen weten we, dat en wat ze schreven; sommigen gaven bericht of zonden brochure-tjes in. Maar hoevelen zijn er nog buitendien? Toe blijf niet staan, en helpt allemaal wat mee: geef op wat uzelf schreef in vereenv. spell.; en laat u niet weerhouden door de bedenking, dat het allicht overbekend is!! En zijn leden die verhuisd zijn, of het gaan doen; verzuimt niet dit even te melden. En let hierop: de in 't Orgaan opgenomen artiekelen worden gehonoreerd met f 1.50 per kolom, tenzij de schrijvers ten bate van de algemene kas ‘zulks’ niet verlangen. Na iedere drie verschenen nummers afrekening. En let dan nog op dit: Over zes weken, weer 'n nummer. Zou dat het nummer vol berichten over nieuwe leden, vooruitgang, overwinning al wezen? Wie helpt er voor werken?
De ‘korrespondensie’ doet ons zien, dat de heeren uitgepraat zijn, de redactie heeft bijna nooit copie en ook... geen stof, om ze (de vaste rubrieken) te vullen. Dus gebrek aan rubriekvulling. Men vreest, dat ‘de tegenpartij’ zal gaan meenen, dat ze (de leden) er niet meer zijn. Ik weet niets van eene tegenpartij, zoover zijn de heeren nog niet; de wereld gaat zijn gang en het onderwijs ook en er bestaat eene ‘Vereniging’ Het is als eene advertentie van Koster: Let daarop! En let hierop! En let dan nog op dit! Dat is als in de Cloches de Corneville: Let ook op dit, let ook op dat,
Zeg meesters, hoe bevalt je dat!
En zoo zeer is zelfs de Redaksie van gebrek aan werklust overtuigd, dat de laatste regel van de jammerkreet luidt: Wie helpt er voor werken? En die vraag is niet ongepast. Immers onder het hoofd Medehelpers lezen wij, dat velen het ‘Orgaan’ weigerden omdat ze sinds April niets van de ‘Vereniging’ hadden gehoord, dus No 1 van 't orgaan verscheen in April, No. 2 in October, behoefte om veel te zeggen, was er dus niet. En vele bladen waren onbestelbaar. Men kon de adressen niet | |
[pagina 70]
| |
vinden, o.a. niet van.... F.M.A. Mesch,.... leeraar aan de H.B.S, waarvan Dr. Kollewijn directeur is. Het komt geen oogenblik in mij op, de voorgestelde wijzigingen te bestrijden of te antwoorden op eventueel op mij te richten aanvallen. Zoolang de eisch blijft: ‘alles of niets’ zal men niet verder komen. Wil men het taalonderwijs bestrijden, zóo als dat in navolging van dat voor de onderwijzers-examens, veelal gegeven wordt, dan zal men aan onze leerlingen een weldaad bewijzen en dan sta ik met alle kracht strijdend aan de zijde der ‘Vereniging’, voor zoover deze wil werken. Maar belangrijk is de zaak der spelling niet. Ik herhaal, wat ik vroeger zeide: Spelling is als een dameshoed, mooi als hij in de mode is en leelijk als hij uit de mode is. We hebben magt, maght, macht en wie weet wat meer geschreven en koeijen, koeyen, koeien, waarom ook niet koejen. Het heette geniaal voor oude te schrijven ouwe, maar Justus van Maurik was nog genialer, hij schreef oûe Sientje, 't geniaalst zou zijn, ook nog den circumflex weg te laten. Ik vind dat alles voor een polderjongen heel best, 't eene is even goed als 't andere. Maar beschaafde menschen moeten éene beschaafde taal spreken en eene beschaafde taal schrijven en die op dezelfde wijze spellen. Dat daarbij conventie eene belangrijke rol speelt is zeker, maar dat is altijd en overal het geval. Elke vorm van beleefdheid, elke vorm van diplomatie, parlementarisme, wetgeving enz. heeft tot op zekere hoogte een deel conventie, moet men ze daarom afschaffen? Onder de hoofdmannen zijn hoogst bekwame mannen en zeer ernstige mannen. Laten ze hun bekwaamheid en hun arbeid op andere wijze ten nutte der taalstudie en van het onderwijs gebruiken. Maar laat de stukken, die van de Vereniging uitgaan geen sporen van boosheid vertoonen, tegen ieder, die niet wil zooals de ‘Heren’; laat niet als een heldenfeit geprezen worden, dat iemand zo (met o) heeft geschreven. Daardoor maakt de Vereniging zich belachelijk. Taco H. de Beer. |
|