anderen kant (in tegenstelling met het voorafgaande), lat. rursus.’ Duidelijk is deze noot niet. Wat wordt met het ‘voorafgaande’ bedoeld? Het voorafgaande in regel 337 of in 't vorige couplet? Ik vermoed wel het laatste. En dan, 't blijft zonderling, dat H. een woord gebruiken zou juist in 't tegenovergestelde van zijn ware beteekenis. Ik beveel den weetgierigen lezer zeer aan de kennismaking met wat Verdam zelf nog over deze plaats zegt in het Mnl. Wb. i.v. luken. Luiken drukt een minder vaste sluiting uit dan sluiten, zegt hij, ‘Een venster luiken’, kan gelijk zijn aan ‘een venster zoo dicht doen, dat men er toch nog iets door zien kan, op een kier zetten, aan zetten.’ Oogluikend beteekent niet de oogen sluitende, dus niets ziende, maar doende alsof men iets niet zag, door de vingers ziende. Deze opvatting komt ook nu en dan in het Mnl. uit, doch gewoonlijk is daar het woord in bet. aan sluiten gelijk. Voor de intr. opvatting vgl. men Voorhout 337: ‘sulck een venster mochter luycken (aanstaan), sulck een deurtgie gapen’’. Men ziet, dat Prof. Verdam alles in 't werk gesteld heeft om deze plaats uit H. logisch te verklaren. Maar 't moet me van het hart, ik voel zoo weinig van die zwakkere beteekenis van luiken in de Mnl. voorbeelden Een positief bewijs geeft de schrijver niet en, het ligt waarschijnlijk aan mij, maar ik houd een gevoel, of heel de redeneering gebazeerd is op de tegenwoordige figuurlijke bet. van oogluikend om de ‘eer’ van H. te redden.
Ik heb wel eens gedacht, of het zoo geheel onmogelijk zou zijn, dat H. luycken bedoeld had in zijn reeds in 't Mnl. bestaande bet. van toegaan, dat we ons de zaak ongeveer aldus hebben voor te stellen: Er is een venster, dat verondersteld wordt open te zijn, een kindje kijkt door dat venster, doet het toe, gaat naar de deur en doet die open om zich meer affabel te toonen: ‘Zoo'n venster kon wel eens toegaan, zoo'n deurtje wel weer eens open.’ Weer zou dan ook uitdrukken ‘aan den anderen kant (in tegenstelling met het voorafgaande)’, maar het voorafgaande in regel 337, 't zou beteekenen daarentegen, 't zou dienen tot versterking van het tegenstellend verband, dat dan bestaat tusschen regel 337 en 338.
Maar ook die opvatting voldoet me niet geheel, vooral in verband met het voorafgaande couplet, dat we hoogst waarschijnlijk als paralel hebben op te vatten met het couplet, dat met regel 337 begint.
Nijmegen.
J. Prinsen.