Noord en Zuid. Jaargang 23
(1900)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De huishoudelijke vergadering’ uit Braga.Deze geestige bijdrage van Ten Kate krijgt haar charme natuurlijk voor een groot deel van het leuke Latijn. En hoewel ze juist daardoor misschien ongenietbaar zal worden voor vele lezers van Noord en Zuid, zal het toch zelfs voor hem, die geen Latijn verstaat, maar wel wat algemeene talenkennis bezit, niet onmogelijk zijn eenigszins den toon van het gedichtje te voelen, als hij b.v. den president, Bakhuyzen van den Brink, bij de verdeeling der werkzaamheden voor de volgende Gids-aflevering onder de leden der redactie hoort zeggen: ‘Heye per sonetticum.
Potgieterius per prosam
Humoristico-morosam
Vullant mengelwerkium!...
Sic secundus Nummerus
Fiat meesterstukkius!’
Ieder merkt natuurlijk, dat we hier slechts gewoon Hollandsch met deftige Latijnsche uitgangen hebben. Aardig, scherp en tot op zekere hoogte waar voor den Gids dier dagen (1842) en ook voor vele latere Gidsen is vooral de ‘Installatie van het nieuwe lid.’ De praeses voelt den novicius eerst eens aan den tand, eer hij in het waardige college zal opgenomen worden. Hoe zal hij het werk recenseeren van de scriptores, die niet tot het Gidsclubje behooren? En de novitius:
Wat is dichtkunst vraagt de praeses en de kandidaat weer: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we u tot lid aannemen, wat zult ge dan doen, vraagt Bakhuyzen. En 't antwoord:
In de nieuwe uitgave van BragaGa naar voetnoot1) noteert in de toelichting Winkler Prins bij den titel van deze farce: ‘Van Ten Kate, onder den indruk van Molière.’ Misschien stelt iemand er belang in te weten onder welken invloed van Molière Ten Kate hier wel gewerkt heeft en in dat geval verwijs ik hem even naar het slot van den ‘Malade Imaginaire’, al waar op dezelfde kluchtige wijze iemand tot doctor in de medicijnen wordt gepromoveerd. Het zal hem dan blijken, dat Ten Kate slechts een navolging gaf van een schitterend voorbeeld. Hoe Molière aan zijn farce gekomen is, heb ik niet volledig kunnen nagaan, maar lang niet onwaarschijnlijk komt me de meening voor, dat we hier enkel en alleen het vernuft en den satirieken geest van Molière hebben en dat hij in zijn ‘troisième intermède’ eenvoudig van werkelijk bestaande dwaze toestanden aan Fransche universiteiten in zijn dagen een misschien wat overdreven spotprent geteekend heeft. Om deze meening te steunen heeft Aimé Martin gewezen op een plaats in ‘The life of Locke’ door King, welker inhoud op het volgende neerkomt. In 1676, drie jaar na den dood van Molière, was Locke te Montpellier en woonde daar de promotie van een medicus bij: Groote optocht van doctoren, gekleed in 't rood met zwarte mutsen; tien violen spelen wijsjes van Lulli. De president gaat zitten, geeft een teeken aan de violisten, dat hij wil spreken en dat zij hebben op te houden, hij staat op, begint zijn redevoering met den lof | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn confraters en besluit ze met een diatribe tegen de nieuwigheden en den bloedsomloop. Hij gaat weer zitten. De violen beginnen weer. De candidaat neemt het woord, complimenteert den kanselier, complimenteert de professoren, complimenteert de academie. Weer violen. De president grijpt een muts, welke een pedel, die in den optocht meetrok, aan een stok draagt, zet den nieuwen doctor die muts op, doet hem den ring aan den vinger en een gouden ketting om den hals, verzoekt hem beleefd te gaan zitten. ‘Dit alles heeft me al zeer weinig gesticht’, zegt Locke.Ga naar voetnoot1) J.P. |
|