Noord en Zuid. Jaargang 23
(1900)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
Boekbeoordeeling.Algemeene Inleiding tot de taalkunde, door J. Vercoullie. Professor in de Nederlandsche Philologie te Gent. Tweede, herziene en vermeerde uitgave. Gent, J. Vuylsteke.Het is in den laatsten tijd mode geworden onder hen, die niet op de hoogte zijn, om allerlei drukte te maken over de verschrikkelijkheid, dat onze jongens drie vreemde talen moeten leeren en jongens op het gymnasium nog twee oude talen er bij. Dat mag voor enkele andere volken gelden, maar voor de Slavische volken niet en voor ons Nederlanders ook niet. Wat geeft een Nederlander er om, een vreemde taal te leeren! Ik noem enkele voorbeelden: Mej. B. leerde van een Italiaan de uitspraak en leerde zichzelve in een jaar Italiaansch, dat zij toen zuiver schreef en sprak (spreken niet vloeiend en niet geheel in de spreektaal, bij gebrek aan omgang met Italianen); dhr. S. leerde zichzelf Italiaansch en correspondeerde met groot gemak, na acht maanden; later leerde hij Spaansch en Portugeesch te midden van allerlei drukten, hij reísde in Italië, Spanje en Portugal en ondervond daar geenerlei moeielijkheid; dhr. J.B. leerde in achttien maanden door eigen studie en omgang met een Spanjaard een paar uur per week, met het grootste gemak Spaansch spreken en schrijven: dhr. K. leerde in een half jaar van een volstrekt ongeleerde, Spaansch, zóó dat hij daarop drie maanden lang in Spanje kon rondreizen om zaken te doen en daarbij goede rekening maakte. Ik zou nog heel wat meer voorbeelden kunnen aanhalen. De eerlijkheid gebiedt, te zeggen, dat geen der hier genoemden onderwijzers waren, zoodat zij niet waren opgevoed in de leer, dat men eene taal kan leeren door eene spraakkunst en een woordenboek van buiten te leeren en op onuitsprekelijk vervelende vertaaloefeningen te probeeren of men zijn spraakkunst en zijn dictionnaire wel van buiten kent. Nu is er een hemelsbreed verschil tusschen een mensch, die een taal leert om die te kennen en te gebruiken en een mensch, díe eene taal leert om er examen in te doen; daarom zou ik willen, dat zij die talen onderwijzen bedachten, dat zij tot de laatste, maar hunne leerlingen tot de eerste categorie behooren en dat er dus maatregelen moeten genomen worden om te beletten, dat de leerlingen van vier onderwijzers vier verschillende mededeelingen hooren over dezelfde zaak. Daartoe is volstrekt noodig algemeene taalkunde te onderwijzen en dus algemeene begrippen over taal- en taalkunde te geven, waarin alle talen met elkaar overeenkomen. De naamvallen behoeven maar eens behandeld te worden voor alle talen samen en de konjunctief of subjunctief is (ook bij afwijkende toepassing in de Romaansche en de Germaansche talen) in hoofdzaak hetzelfde. De regeering der werkwoorden bij velen zoo gevreesd in de Duitsche les en door velen beschouwd als bijzonder eigen aan de Duitsche taal verliest het grootste gedeelte van alle moeielijkheid als de leerling daarover maar eens wat te hooren krijgt, te meer, als hij leert, dat de adjektieven op zich zelf geen naamval kunnen regeeren, maar wel een praepositionaal of een kasusobjekt kunnen hebben, als ze in verbaalvormen voorkomen. Dat hgd. | |
[pagina 361]
| |
datief in 't fr. omschreven wordt met à, in 't eng. met to, in 't ned. met aan of voor, behoeft maar ééns gezegd te worden om de meeste moeielijkheden in zake den datief uit den weg te ruimen. Wat hier van vier talen gezegd wordt, geldt in hoofdzaak en behoudens enkele uitzonderingen, voor alle falen. De moderne opvatting van het begrip ‘wetenschap’ staat de bovenbedoelde vereenvoudiging in den weg. De geleerdheids-Protzen dulden niet, dat iemand een woord verklaart door de afleiding uit eene vreemde taal optegeven, tenzij de man die vreemde taal op hun wijze versta, d.i. om er examen in te doen. Zoover als ik in dezen zou willen gaan gaat prof. Vercoullie niet, maar hij komt ons toch een heel eind tegemoet. Uitgaande van de stelling: ‘De spraakkunst is niet een logische wetenschap van feiten, die niet te onderzoeken heeft, hoe het had moeten zijn, maar vast te stellen hoe het is’ geeft hij in een werkje van 133 bladz. schoolf. een eenvoudig en duidelijk overzicht van het wetenswaardigste en noodzakelijkste uit de ‘Algemeene Taalkunde’ of de taalkunde, d.i. die grondbeginselen, die in hoofdzaak voor alle talen gelden. We moeten dit werkje dringend aanbevelen aan allen, die Nederlandsch of eene andere taal bestudeeren. Ze laten zich niet afschrikken doordat er hier en daar Latijn en Grieksch, ja zelfs Sanskrit en Gotisch in voorkomt - al verstaat de lezer dat niet, al kan hij het zelfs niet lezen,Ga naar voetnoot1) hij mist dan een beetje van de bewijskracht, maar overigens is de zaak hem daarom niets minder duidelijk. Duizend zaken, die in geen enkele spraakkunst staan en die het goed is te weten, vindt men hier eenvoudig, duidelijk voorgedragen. Laat een candidaat eens praten over vreemde woorden en bastaardwoorden; wat zal hij weinig te zeggen hebben. En lees nu eens hier; ‘Voor wetenschappen, bestuur, leger, modezaken, hebben de beschaafde volken thans een internationaal woordenboek, dat men niet nutteloos moet uitbreiden, maar ook niet met overdreven purisme verstooten. Een voorbeeld van zulk purisme is de vertaling der spraakkunstige vakwoorden, als substantief, declinatie, nominatief.’ Na nog enkele glasheldere toelichtingen luidt het ten slotte: ‘Laten we dus ophouden pantalons te repareeren, maar niet aarzelen om adjectieven te declineeren.’ De bedoeling van dit werkje (waarvan eene nog eenvoudiger bewerking ook een weldaad zou zijn) is, den lezers gelegenheid te geven, zich te overtuigen, dat er een reden is voor de woordveranderingen, die ze moeten leeren, dat er een reden is (en welke), waarom naast slaan staat geslagen en waardoor grijpen tot imperf. heeft greep. Wie volhoudt, dat men daarover niet mag spreken zonder een dozijn talen, zoo oude als nieuwe te kennen, doet met zijn wetenschappelijkheid als een parvenu met zijn geld; hij berooft bovendien den beoefenaar der taal niet alleen van het eenige middel om tot die door den geleerden heer geëischte twaalftaligheid te komen, maar ook van veel genot, tevredenheid, overtuiging en van het middel om niet alleen te kennen, wat in een boek staat, maar ook om te vinden wat er niet in staat, de eenige voorwaarde, waarop het lezen van boeken als nuttig kan worden aanbevolen. | |
[pagina 362]
| |
Voor dit boek brengen we hulde aan prof. Vercoulie en wenschen hem daarvoor zijn welverdiende belooning: een overtalrijk aantal herdrukken. de Beer. | |
Catalogus van Boeken door Nederlandsche vrouwen geschreven en sedert 1850 uitgegeven, met verklarende lijst der Pseudoniemen.Dit werkje bij gelegenheid der Vrouwententoonstelling uitgegeven is blijkbaar veel te weinig bekend en we meenen onzen lezers inderdaad een goeden dienst te bewijzen door er hier bijzonder de aandacht op te vestigen. Om te beginnen zij vermeld, dat het meer geeft dan de titel belooft, n.l. de portretten met facsimile van mevr. Van Calcar, Ceela, (Mej. J.C. de Vos), Anna de Savornin Lohman, Mevrouw Oliphant-Schoch,Ga naar voetnoot1) Louise Stratenus, Helene Lapidoth Swarth, Titia v.d. Tuuk, Mevr. van Westhreene,Ga naar voetnoot2) Mevr. Zwaardemaker-Visscher; - verder de bekende portretten van Wolf en Deken samen op een blad. Behoudens enkele vergissingen en onvolledigheden is er alleen op de samenstelling aantemerken, dat het even onsmakelijk als ondoelmatig is, voor elken titel naam en ps. aftedrukken zoodat men bijv. op bl. 2 zes en dertig, op bl. 3 drie en veertig en op bl. 4 nog eens negen maal onder elkaar ziet staan Agatha (Mej. B. de Goeje); van Tine van Berken worden bl. 8 en 9 alleen Kinderwerken vermeld, en nu vinden we op bl. 8 dertig maal, op bl. 9 vijftien maal: Kinderw. Het boek zou er heel veel prettiger uitzien als de namen en woorden niet noodeloos herhaald werden. Voor nadere beoordeeling ware ook opgave der herdrukken wenschelijk geweest en had men onder den naam enkele levensbijzonderheden kunnen vermelden. Bij de opgave der ps. heeft men geen systeem gevolgd; soms staan ze bij den naam, soms niet en soms staan ze niet bij den naam, maar wordt men verwezen naar de lijst van ps. - Blijkbaar heeft men zich niet al te veel moeite willen geven; ook is nergens te vinden, waarom juist deze portretten gekozen zijn. Wel hebben enkele dames haar portret geweigerd, maar welke de reden voor deze keus is, is niet te raden. Volledig zijn de boekenlijsten niet altijd en juist zijn ook niet altijd de jaren van uitgave, maar dit is o.i. van ondergeschikt belang. We kunnen niet den arbeid der samenstelsters overdoen, maar teekenen toch het een en ander aan, wat ons bij 't doorbladeren opvalt. Mevr. Honigh-Van Reuth (niet Honingh) schreef niet ‘Uit de Portefeuille’ maar wel een paar novellen, die in ‘de Portefeuille’ opgenomen werden o.a. ‘De laatste der Manassas’ ook eene in ‘Nederland’. Mevr. Kleine-Gartman schreef niet een ‘Album’ het werd haar aangeboden en de tekst was voor verreweg het grootste gedeelte van mannelijke medewerkers. De schrijfster der ‘Miniaturen’ en ‘Nieuwe Miniaturen’ heet niet Louise van Nagel als op bl. 7 en bl. 43 ook niet Van Nahgel, zooals in de lijst van ps. maar: Louise Victorine Nagel (thans Mevr. Haverkotte). Bij een werk als deze Catalogus behoorde men toch eenige lijsten, handboeken en encyclopaedieën te raadplegen. Dat Anna en Maria Tesselschade Roemers Visscher en Wolf- | |
[pagina 363]
| |
Deken omdat enkele werken herdrukt werden, behooren tot de Nederlandsche vrouwen, die werken schreven, die na 1850 werden uitgegeven, zullen weinigen vermoed hebben. Lina Schneider, hoe sterk ook in hare liefde voor Nederland is geen Nederlandsche vrouw. Is Teirlinck-Steyn een Nederlandsche vrouw of zijn het de twee mannen, zwagers, die gezamenlijk in België werken? En neemt men deze op, waarom dan de andere Belgische schrijfsters niet? Wegman-Ercolani is geen Nederlandsche vrouw maar een Italiaansche man, wiens in het Hoogduitsch geschreven werk over de Lijkverbranding door den ondergeteekende in het Nederlandsch werd vertaald, bijgewerkt en met talrijke noten vermeerderd. Dat De Oudvelders van Mevr. Westhreene een ‘Kinderw.’ is, werd zeer zeker het eerst in dezen catalogus vermeld. Mevr. Heinze-Berg was eene geboren Duitsche. Emma Es is wel M.A.S. maar niet Mej. M.A. Sipman, maar de Heer M.A. Sipman, Redacteur van de Arnh. Ct. Bij de Uitgave van ‘Twee om een’ werd reeds in de Spectator een vermakelijk debat gevoerd over de vraag of die Emma een man of een vrouw was; G. Keller (toen Chef Redacteur v.d. Arnh. Ct.) deelde toen mede, dat het een man was. De juistheid van titels, jaartallen, namen en ps. te controleeren, zou meer tijd kosten, dan zelf zulk een boek te maken, ik wijs alleen op de ‘notabele abuizen’, die genoeg bewijzen, dat men met onvoldoenden werklust dit boek heeft gemaakt. Ik verheerlijk den arbeid der vrouw, ernstig ondernomen, maar den ernst merk ik bijna uitsluitend op bij de dames die niet agiteeren, vergaderen, debatteeren enz.
* * *
Onze lezers zullen - nota nemende van het bovenstaande - veel uit dit boek kunnen leeren. Het werk beslaat 100 bladzijden van 40 regels en geeft een handig overzicht van den arbeid der bekende schrijfsters, een welkome vermelding van minder bekende, waarvan enkele toch veel geschreven hebben, eene aanvulling op de lijsten van pseudoniemen thans reeds in ons bezit enz. enz. enz. de Beer. | |
Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden naar (hunnen) oorsprong en beteekenis verklaard door Dr. F.A. Stoett. Bij W.J. Thieme & Cie te Zutphen.Dit boek bevat meer dan 2000 spreekwijzen, spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen, die in de schrijftaal of in de spreektaal, ook in die van het volk, gebruikt worden en naar wier oorsprong en juiste beteekenis menigeen tevergeefs heeft geraden of gezocht, uit gebrek aan kennis van de oudere taal, uit te weinig belezenheid in vroegere geschriften, vooral kluchten en pamfletten, uit onbekendheid met de verschillende dialecten, met oude zeden en gebruiken, met het vroegere rechtswezen, met het zeewezen, met het oude volksgeloof, met sprookjes en vertellingen, enz., waaruit tal van uitdrukkingen en gezegden moeten worden verklaard. Langs historischen weg heeft Dr. Stoett getracht zijne verklaringen te geven door na te gaan, hoe oud de spreekwijze is, in welke gedaante zij in vroegere geschriften van de middeleeuwen af tot nu toe voorkomt, welke veranderingen zij heeft ondergaan, en welke beteekenisontwikkeling zich in verschillende tijden voordoet. Die mededeeling geeft ons het prospectus. Ze bewijst, dat er bijzondere | |
[pagina 364]
| |
arbeid en veel voorafgaande omvangrijke studie en onderzoek noodig was, om zulk een werk te schrijven. Spreekwoorden en spreekwijzen meent ieder te kunnen verklaren, noem er een paar bv. de plaat poetsen of den gebraden haan uithangen, die nog door niemand wetenschappelijk verklaard zijn d.i. zóo, dat de waarheid uit bewijsplaatsen blijkt, en tien tegen een, dat de aangesprokene dadelijk eene verklaring geeft, die hijzelf verzonnen heeft of die hij een ander napraat, die er ook maar op goed geluk wat van maakt. Aan afschrikkende voorbeelden geen gebrek! Er is geen enkel spreekwoordenboek dat ook maar eenigszins betrouwbaar is en er was dus op dat gebied nog alles te doen. De spreekwoorden ontstaan het meest in den tijd als het volksleven, als het handwerk bloeit, dat is bij ons in de middeleeuwen en in de 16e en 17e eeuw en van de taal dier perioden heeft dr. Stoett steeds bijzondere studie gemaakt en zijn naam blijft ons borg, dat hij eerlijk zal zeggen, wat hij wèl en wat hij niet weet, daardoor heeft het raden dan een einde. Het plan van het werk bevalt mij maar half en wel, omdat er m.i. veel te veel instaat: ‘spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden’ dat omvat alles, behalve de vormwoorden. Immers ze zullen ‘naar (hunnen) oorsprong en (hunne) beteekenis verklaard’ worden en dan kunnen we, om bij 't begin te beginnen gerust weglaten: Van a tot z, wie a zegt moet ook b zeggen, hij is zoo glad als een aal, iemand iets aansmeren, op ie ab-bank zitten, iets kennen als het a, b, c, enz. Immers de beteekenis daarvan is algemeen en de oorsprong in het geheel niet bekend. Het kan onmogelijk noodzakelijk geacht worden, de gelijk beteekenende uitdrukkingen in eenige talen op te geven, we vinden hier Fransch, Engelsch, Duitsch, Platduitsch, Latijn, Friesch, maar waarom ook geen Zweedsch, Grieksch en vele andere talen? Bovendien is de vertaling er niet bijgezet; op bl. 1 en verder worden lange Latijnsche citaten niet vertaald, op bl. 4 en elders de Friesche wel eens. Ik moet daar hier op wijzen, omdat Noord en Zuid vooral gelezen wordt door personen, die geen Latijn kennen en de meesten zullen ook Friesch niet zoo dadelijk verstaan. Door de onderwijzers moet de juiste verklaring in de school en onder de menschen komen. Maar door al die noodelooze toevoegingen en overtalrijke bewijsplaatsen mag het boek er meer wetenschappelijk uitzien, het zou zonder dat alles bruikbaarder zijn, men zou gemakkelijker vinden en met veel meer genoegen lezen. Het citeeren in zoovele talen heeft voor hen, die in de eerste plaats dit boek zullen of zouden moeten gebruiken nog een ander en een zeer groot bezwaar, dat de Schr. om streng wetenschappelijk te blijven alle plaatsen citeerde in de spelling, waarin hij ze vond. Ook al weer iets, wat het niet begrijpelijker en dus ook niet bruikbaarder maakt. Het zou aanbeveling verdienen, van dit werk, dadelijk na de voltooiïng een zeer verkorte uitgave het licht te doen zien, waarin het geleerde materiaal was weggelaten. Dat moest gezegd worden in 't belang der onderwijzers, die groote behoefte hebben aan zulk een boek en die hier wel hun gading vinden, maar toch heel wat gemakkelijker konden geholpen zijn. Overigens niet dan lof voor de streng logische redeneering, de zuiver wetenschappelijke methode, die de fouten van voorgangers aantoont en daarna de juiste opvatting geeft, volledig door bewijzen gestaafd. Natuurlijk ontbreekt de laatste helft wel eens, maar die mogen volgende onderzoekingen aanbrengen: beter niet weten, dan verkeerd weten. Zoo | |
[pagina 365]
| |
bijv. ‘Weten waar Abraham den mosterd haalt’; Akkoord van Putten’, Bakker aan zijn.’ Een kijkje in de verschillende artikelen geeft ons aanleiding tot het volgende: Bij ‘achterbaks’ zullen wel zeer weinigen denken aan bak = rug (vgl. eng. back), bij afgezaagd niet aan zagen = slecht vioolspelen, bij: ‘in arren moede’ aan arre of erre = verdwaald (vgl. hgd. irre); onnoodig zou het niet geweest zijn, dat de Schr. bl. 41 in het art. Asschepoester een woordje gezegd had over den ook voorkomenden vorm Asschepoetster, wat wel op een verkeerde etymologie berust, maar waarvoor juist daarom gewaarschuwd moest worden; ook de tweede benaming Glazen muiltje had vermeld moeten zijn, nu ‘la petite pantoufle de verre’ vermeld wordt, liefst daarbij, dat verre fout is, voor vair = bont gelijk herhaaldelijk, o.a. door Gaston Paris is aangetoond en ook in dit tijdschrift is besproken. De verklaring van ‘Een balletje van iets opgooien’ is niet duidelijk en voor zoover ze dat is, niet betrouwbaar. Het opgooien van een bal in 't balspel heette ‘kastie spelen’ zie Cam. Obs.; twee jongens stonden tegenover elkaar, de een wierp den bal omhoog, de ander sloeg dien met een plat afgesneden stuk hout weg, liet het hout vallen en liep weg, om 't gevaar te ontloopen, dat hij met den bal werd geworpen, dien een derde jongen zocht op te rapen. Wij spraken verder van Kieptenbal en verbasterd hoorden we Kietembal. Niet onwaarschijnlijk is een en ander uit het Eng. to cast (werpenl en to keep (houden): in ‘Jongens, wat zal er gespeeld worden’ heet dit spel: ‘Engelsch balspel.’ Een werkw. kiepen = opvangen is mij nergens voorgekomen. De verklaring van 't balspel bij Berkhey laat aan duidelijkheid ook veel te wenschen. Bij bedsermoen had de mededeeling kunnen staan, dat het eerst algemeen in gebruik kwam voor ruim veertig jaar toen Douglas Jerrolds Curtain-Lectures in het Nederlandsch onder den titel van Bedsermoenen uitkwamen.Ga naar voetnoot1) Bij bekaaid denk ik minder aan Zaansch bekauwen of bekeeuwen, dan aan Zeeuwsch bekaaid, d.i. verkeerd, verdwaald, iemand schelt aan een verkeerd huis of spreekt bij vergissing een onbekende aan, dan zegt hij: ‘Ik ben bekaaid!’ ook bij verwisseling van rechter met linker schoen: ‘'k had me schoë bekaaid an!’ of hebben we aan mnl. begaet (Mnl. Wdbk. I, 686) te denken? Waar bl. 57 ‘bekomen = passen, voegen’ is aangegeven behoorde er bij te staan ‘vlg. eng. to become en becoming (passend). De vraag in de noot bl. 64 zou ik bevestigend willen beantwoorden: Zijn matten oprollen (later) en zijn biezen pakken (vroeger) ziet m.i. alleen op verhuizen; wat eertijds losse biezen waren (vgl. Shakespeare, waar de uitdrukking ‘into your strewed presence’ tegen een vorst ‘in uwe bestrooide d.i. met stroo of biezen belegde tegenwoordigheid) werden later matten, de eerste pakte men weg, de laatste rolde men op. Kunnen wij ons al niet geheel met het plan vereenigen, gelijk wij boven zeiden, we hebben niets dan lof voor de wijze, waarop het is uitgevoerd. Het is een boek vol ‘nutte leering’ en ‘veelderhande informacie opt stuck van tael ten gherieve der leergrage jeucht.’ Taco H. de Beer. | |
[pagina 366]
| |
Van de Romans in Proza van prof. ten Brink verscheen de 2e afl., waarin het hoofdstuk Grieksche Romans ten einde komt. Hoewel we heel goed wat titels en namen hadden kunnen missen, de eerste althans wat bekort hadden willen zien, is het zeer belangrijk op te merken, hoe alles tot heden is bijgehouden. Zoo bijv. bl. 75 de invloed van den erotischen Hellenistischen Roman tot heden, waarbij zelfs een werk van 't jaar 1899. Het hoofdstuk, dat ons daarover beloofd wordt, zal door alle ernstige beoefenaars der letterkunde met belangstelling worden tegemoet gezien. De Latijnsche Romans geven ons een uitmuntend denkbeeld van de levenswijs der Romeinen in de dagen van de hoogste weelderigheid. De schr. laat geen oogenblik den draad zijner redeneering los, maar wijst den weg, dien de roman volgt, m.a.w. teekent den invloed tot op onze dagen. Natuurlijk hebben we hier even vaak aan gelijkenis als aan navolging te danken en zeker - het is het genre en niet altijd de stof, die voortleeft tot op onze dagen, maar zeer dikwijls is de stof zoo algemeen bekend, dat een auteur vaak onbewust een oude stof bewerkt, die hem uit zijn kindsche jaren in gewijzigden vorm bijbleef. Dit boek verdient alle aanbeveling, het is zeer amusant, het geeft een hoogst belangrijk en uitvoerig overzicht der roman-genres en een eenige handleiding voor vergelijkende literatuur. De zin op bl. 82 ‘De gasten zagen bril toe bij de onbeduidende spijzen’ is denkelijk door een drukfout onverstaanbaar. | |
Ter herhaling en toepassing; 800 vragen over de Spraakkunst met toelichtingen voor Candidaat-hoofdonderwijzers, door H. Jacobs, Leeraar a.d. Rijkskweekschool voor onderwijzers te Maastricht. Amsterdam, Johs. Noman en Zoon, 1900.Ziehier een boek, waarnaar honderde onderwijzers de handen zullen uitsteken. Daar hebben ze nu 800 vragen, zooals ze op de acte-examens gedaan worden, ja de meeste worden stellig zoo gedaan. Die vragen beant woord of beantwoord gekregen en dat van buiten geleerd en klaar is Kees. De heer Jacobs is een bekwaam docent, een ernstig man en iemand, die precies weet, wat MEN van de a.s. hoofdonderwijzers verlangt, d.i. wat examinatoren van hen verlangen en aan de goede eigenschappen van den schrijver hebben we zeer vele praktische oefeningen met daaraan verbonden vragen te danken, aan zijn kennis van examentoestanden is het te wijten, dat er zooveel vragen in staan, waarvan ik zeggen zou met Job: ‘ik heb geen lust in dezelve.’ De eerste zijn verreweg in de meerderheid en deze kunnen alleen goed beantwoórd worden als inderdaad alles is begrepen. De vraag heeft betrekking op aangegeven voorbeelden of wel uit eenige voorbeelden moet een regel afgeleid worden. In 't kort het is een boek, dat leert studeeren en dat tevens den studeerende doet zien wat hij wel en wat hij niet weet. Bij menige vraag zal hij verwonderd opzien en zeggen, dat hij nooit aan zoo iets heeft gedacht, maar dat het zeer natuurlijk is, dat men er naar vraagt. Ik wensch dit boek veel succes, het verdient dit ten volle. d. B.
Sedert drie maanden verschijnt te Amsterdam een tijdschrift Cosmos met bijdragen in het Nederlandsch, Fransch, Engelsch en Duitsch van medewerkers uit verschillende landen. Het bevat verhalen, verzen, reproducties van oude platen en photografiën van hedendaagsche inrichtingen; ook af- | |
[pagina 367]
| |
drukken van zeer leelijke oude Engelsche houtsnee-portretten. De inhoud is zeer onderhoudend, maar gaat niet hoog. Jammer dat het maandschrift een deel van de kleine ruimte wijdt aan lange recensies, dikwijls van onbeduidende boeken.
Van Boon's Magazijn ontvingen wij Febr.- en Maart-nrs. met mooie platen, onderhoudende verhalen en aardigheden. We vinden hier artikelen over Generaal Van der Heijden met velerlei familie-portretten en andere afbeeldingen en over Mevr. Pauwels - Van Biene met zeer veel portretten. Voor huiselijke feesten zijn de kleine tooneelstukjes aan te bevelen, die aan 't einde een afzonderlijke rubriek vormen.
De Holl. Revue brengt een portret van Mr. C. Fock, den afgetreden Commissaris van Zuid-Holland, en een uitvoerige karakterschets van Generaal Seyffardt en het belangrijkste uit 52 tijdschriften. Als boek van de maand wordt behandeld ‘De liefde in de natuur’ door W. Bölsche; aardige illustraties daaruit zijn hier overgenomen, het is nieuw als vertaling; het oorspronkelijke ‘Liebesleben in der Natur’ is van het jaar 1898.
Dr. P. Leenderts Jr., Middelnederlandsche Romantische Poëzie. 1e gedeelte: Een abel spel van Esmoreit, sconincx sone van ceciliën; die Sotternie van Lippijn; een abel spel van den hertoghe van Bruuyswyc, hoe hi wert minnende des roede lioens dochter van Abelant; een abel spel van Lanseloet van Denemarken. Dit is de 63e afl. van de Bibl. v. Middeln. Letterk en 't is een verblijdend teeken, dat de uitgave nog altijd voortgaat. Naar den eisch der wetenschap - vaak struikelblok voor hen, die willen weten - geeft de bewerker heel nauwgezet alle afwijkende lezingen in de verschillende handschriften, dat moet nu eenmaal, zoo beweert men, ook dan, wanneer de zin volkomen verstaanbaar is, zoo bijv. staat bij Nu en canic langer niet gheswighen,
de aanteekening: niet langher niet
er zal dus gelezen kunnen worden: Nu canic niet langher niet gheswighen
had de bewerker de meest verstandige lezing gegeven en de wijzigingen desnoods aan het slot, dan was de beoefening der taal daarmede beter gediend. In den volgenden regel is: Edel hertoge, hoghe baroen
voor ieder verstaanbaar; de noot geeft: hoghe gheboren, maar het laatste doorgehaald.
Wordt gevraagd: Waartoe die noot? Elders, nadat ‘rode lioen’ nu eens in een, dan in twee woorden is voorgekomen, op eene plaats de hoogst merkwaardige aanteekening: Of rode lioen in een of twee woorden is geschreven, is niet duidelijk. De aanmerking op dergelijke volstrekt noodelooze tentoonstelling van welgeoefenende vergelijking van handschriften betreft niet juist deze uitgave, maar de geheele methode, die tegenwoordig gevolgd wordt. De vraag ligt voor de hand, of de HH. inderdaad wenschen, de studie van hun vak te bevorderen en de beoefening te vergemakkelijken of alleen aan hun werk een conventioneelen, wetenschappelijken vorm te geven, waardoor het werk de profanen op een afstand houdt. | |
[pagina 368]
| |
We betreuren dit hier te meer, omdat deze mnl. teksten zoo bij uitstek geschikt zijn om aan te moedigen tot beoefening van het mnl. de taal is meerendeels zeer gemakkelijk te verstaan, de inhoud kan op vele plaatsen onderhoudend genoemd worden en bij zelfoefening maakt de beoefenaar zich dus spoedig zelf eene spraakkunst, waardoor de daarop volgende studie der grammatica hem zeer gemakkelijk is gemaakt. Het is nu eenmaal niet anders: het aantal geheime genootschappen neemt hand over hand toe. Door voor anderen onverklaarbare handelingen en door onderling overeengekomen vormen sluiten eenigen zich bij elkander aan in naam der wetenschap. Zoo deden de alchimisten, de scholastici, de godsdienstige secten in alle eeuwen. Die wetenschappelijke goochelarij, waar zoovelen hoog tegenop zien, staat gelijk met de vertooningen aan de trapèze in een paardenspel, met den zwaard- of speerdans der Indianen, maar bij deze laatsten is er nog wat te genieten voor velen, die niet tot het gild behooren, dit is hier uitgesloten. Het zou mij een groot genoegen geven, dat een der geleerde tekst-uitgevers mij duidelijk maakten, welk nut deze manier van werken heeft. Of is het nut, vooral het practische nut bij deze soort wetenschap uitgesloten? Dan is het stellig alleszins verklaarbaar, dat de natuur-philosofen met onverholen minachting op dergelijke studiën neerzien, die in geen enkel opzicht meer studie vorderen, dan Trommius, maar dàt is ten minste nog een werk van practisch nut. Waarom kan er niet zonder dien omhaal een leesbare en verstaanbare tekst worden uitgegeven met verklaring der niet begrijpelijke plaatsen? En waarom zou deze laatste, die stellig de studie ten goede zou komen, meer waarde hebben als eene in de Bibl. v. mn. Letterk. d. B.
Van het Woordenboek verscheen II, 14 d.i. 2e afl. van het 2e stuk, loopende van besmeuren tot beter en bewerkt door dr. A. Kluyver. We ontmoeten hier weer een zeer groot aantal in onbruik geraakte woorden in kol. 2057 en 2058, waarmede deze afl. begint, zijn alle elf daar behandelde woorden, thans volkomen onbekend en op enkele uitzonderingen na zijn de voorbeelden ook geput uit thans volkomen vergeten werken; hetzelfde geldt van tien der elf woorden in de volgende twee kolommen behandeld; alleen het woord besneeuwen gebruiken we thans nog; de volgende twee kolommen behandelen vijf woorden, waarvan alleen besnijden nog in velerlei beteekenissen gebruikelijk is. Het plan van het Wdbk. bedoelt ‘alles’ te geven en als zoodanig kan het opnemen van al die woorden, soms dienende om afleidingen te verklaren, wel verdedigd worden. Ik kan echter de herhaalde klacht niet binnen houden, dat er soms veel te veel bewijsplaatsen gegeven worden, waardoor het werk noodeloos in omvang toeneemt en de uitgave vertraagd wordt. Bij bestrukken veroorlove men mij de opmerking, dat dit woord in Noord-Holland nl. benoorden de Zaan stellig zoo ooit, dan toch zeer zelden gehoord wordt, daar is in gebruik bestrukkelen (in de beteekenis van beredderen, in orde brengen, werk afdoen en derg.) wat in het Wdbk. ontbreekt. Dat dit woord bij dr. Boekenoogen niet genoemd wordt, doet vermoeden, dat het aan de Zaan niet gebruikelijk is. d. B. |
|