Noord en Zuid. Jaargang 23
(1900)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
Drama's naar Rotrou.Vroeger heb ik aangetoond, dat de invloed van het Fransche drama op het onze in de eerste 40 jaren der 17de eeuw zeer gering is geweestGa naar voetnoot1). Later is dat anders geworden. Tegen het einde der 17de eeuw zijn bijna alle Nederlandsche drama's uit het Fransch vertaald of op Fransche leest geschoeid en dat is in de 18de eeuw zoo gebleven. Er zal echter nog heel wat tijd verloopen, voordat wij dat met de stukken hebben bewezen en alle Nederlandsche drama's aan hunne rechtmatige eigenaars hebben toegekend. Want zeer vele van onze tooneeldichters gaven niet alleen vertalingen voor eigen werk uit, maar maakten het ook, door het kiezen van een nieuwen titel of het geven van andere namen aan de personen, moeilijk om het oorspronkelijke werk aan te wijzen. Daarvan is het gevolg, dat ook nu nog dikwijls in werken over literatuurgeschiedenis vertaalde tooneelstukken als echt Nederlandsche producten worden beschouwd en er geheel verkeerde conclusies worden getrokken over onze tooneelletterkunde. Wie dus aanwijst, welke stukken vertaald zijn, doet een goed werk. Hij brengt eenige orde in den chaos van onze tooneelliteratuur en helpt den weg bereiden voor hem, die eens de geschiedenis van dat deel onzer letterkunde zal schrijven. En verder brengt hij gegevens bijeen, om den aard en de diepte te peilen van den invloed, dien de letterkunde van andere landen op de onze heeft gehad. Tot de vele Fransche tooneeldichters, wier werken in onze taal zijn overgebracht, behoort Jean de RotrouGa naar voetnoot2). Hij werd in 1609 geboren te Dreux uit eene ambtenaarsfamilie en al vroeg naar Parijs gezonden, om te studeeren. Maar hij hield meer van poëzie dan van de studie der rechten en het is eenigszins te verwonderen, dat hij zich den titel van advokaat heeft weten te veroveren. Hij | |
[pagina 305]
| |
was nog geen 20 jaren oud, toen zijn eerste drama, l'Hypocondriaque ou le mort amoureux, werd opgevoerd en de knappe en geestige jonge man kreeg toegang tot allerlei Parijsche kringen en tot het Hôtel de Rambouillet. De liefde en het spel verhinderden echter vooreerst, dat hij zijn talent kon ontwikkelen; het schijnt zelfs, dat hij een tijd lang als schrijver van drama's aan een reizenden troep verbonden is geweest, evenals zijn voorganger Hardy. Richelieu redde hem uit dien droevigen toestand en verbond hem aan zich; Rotrou werd één der zoogenaamde ‘cinq auteurs’, die op hoog bevel van den kardinaal drama's schreven, ieder ééne acte, waarvan het plan en de inhoud vooraf door dezen waren bepaald. Tot die vijf dichters behoorde ook Pierre Corneille, die jonger was dan Rotrou; zij sloten vriendschap en zijn, tot den dood van den ouderen dichter, op de meest innige wijze verbonden geweest, zonder eene schaduw van nijd. Toen Richelieu den Cid van Corneille afkeurde, koos Rotrou zijne partij en verloor daardoor zijne positie. Later kreeg hij echter een jaargeld van den koning en werd benoemd tot lieutenant civil van Dreux. Hij vestigde zich nu in zijne geboortestad en huwde er in 1640, maar kwam dikwijls te Parijs. Toen in 1650 de pest te Dreux uitbrak, was Rotrou in de hoofdstad; hij spoedde zich naar zijne geboorteplaats en stierf een paar dagen na zijne aankomst aan de gevreesde ziekte. Rotrou heeft, hoewel hij slechts 41 jaar. is geworden, 35 treurspelen en tragicomedies nagelaten. Onder deze zijn vertalingen en bewerkingen naar Seneca, Plautus, Lope de Vega en Italiaansche dichters, maar ook heeft hij eigen werk geleverd. Van zijne drama's zijn er 8 in het Nederlandsch vertaald, die hier in het kort besproken zullen worden.
In De Gelukkige bedriegerij (1649) van Jan Noozeman wordt Diana op het land opgevoed; hare moeder heeft dat gelast, omdat zij haar geheele vermogen aan haren zoon Lizander wil nalaten. Diana, die hare afkomst niet kent, wordt bemind door Lizimant; als deze op reis moet, zweren de jonge lieden elkander dure eeden van trouw. Maar spoedig hoort Diana, dat Lizimant het hof maakt aan Orante; zij reist naar Den Haag en treedt in dienst bij die schoone, terwijl Silvian, die ook op Diana verliefd is, haar volgt en bediende wordt van Lizimant. Silvian wordt op zijne | |
[pagina 306]
| |
beurt weer gevolgd door Dorothea, de ‘Speel-noot’ van Diana, die van liefdevuur voor hem blaakt. Door brieven aan Diana, die zij, op verzoek van hare meesteres Orante, aan deze te lezen geeft, komt Orante achter Diana's geheim en vertelt het aan haar vader. Orante is nl. verliefd op Ariste en wil alleen met Lizimant huwen uit kinderlijke gehoorzaamheid. De vader van Orante leest nu Lizimant de les en wijst hem de deur; Lizimant maakt daarop het hof aan Rosinde, om Orante te ergeren. Diana verkleedt zich als man en laat zich als Lizander aandienen bij Rosinde, die weer op hare beurt de bruid is van den heuschen Lizander. En toevallig komt deze zelf en vindt een dubbelganger. Nu komt er een einde aan de verwarring en het stuk eindigt met eene algemeene bruiloft. Volgens de opdracht is De Gelukkige bedriegerij ontleend aan een drama van Rotrou; het is de Diane (1634)Ga naar voetnoot1) van den Franschen dichter, die onder dien titel vertaald en den 30sten Mei 1649 te Amsterdam is opgevoerdGa naar voetnoot2). In 1647 gaf Adam Karelsz van Zjermez De klaagende Kleazjenor, en doolende Doristee uitGa naar voetnoot3). Doristee, de bruid van Kleazjenor, is op haar trouwdag geschaakt door Alexander. Ozanor ontschaakt haar weer, maar wordt gedood door Kleazjenor, die klagende overal ronddoolt. Als hij zijne geliefde een oogenblik alleen laat, wordt zij meegenomen door een paar roovers en hij zelf gevangen genomen wegens moord. Maar hij wordt spoedig ontslagen en Doristee, die door Theander, een vriend van Kleazjenor, uit de handen der roovers is bevrijd, wordt, als page gekleed, bij Theander's vrouw Dorante gebracht. Dorante en hare dienares, Diane, worden beiden verliefd op den page, die heel wat moeite heeft de vrouwen van zich af te houden. Theander betrapt zijne vrouw in een teeder onderhoud met Doristee en maakt haar zelf het hof. Doristee vertelt nu aan Dorante, wie zij is, en maakt haar tevens bekend met het gedrag van haren echtgenoot en met dat van Diane, die | |
[pagina 307]
| |
haar op brutale wijze vervolgt. Intusschen heeft Kleazjenor Alexander gedood; hij vindt Doristee en het dwaze stuk is ten einde. Volgens de opdracht is De klaagende Kleazjenor, en doolende Doristee vertaald uit het Fransch. Rotrou's Cleagenor et Doristée (1634) is de oorspronkelijke tragi-comedieGa naar voetnoot1). Als voorbeeld van vertaling volgen hier de laatste versregels, door Diane gesproken: ‘O aangenaam vergryp! wat had die maagd gewrocht,
Zo zy myn' min te wil geweest waar? och! ik docht
Niet, dat dien iets ontbrak, van wien ik 't al verwachtte.
O Hemelsche natuur, ik moet u eeuwig achten;
Want, of ik schoon myne eer had in gevaar geleyd,
Zy was door u, by haar, in volle zekerheyd.’
Bij Rotrou: ‘O l'agreable abus! Que pouvoit cette belle?
Je cedois à l'amour, et j'esperois tout d'elle:
Mais nature y pourvût; et mon honneteté,
Quoique je l'exposasse, étoit en sureté.’
Vervolgde Laura (1645) van Zjermez heeft meer succes op het tooneel gehadGa naar voetnoot2). Orantee, Prins van Hongerye, wordt gevangen genomen op bevel van zijn vader, die zijn huwelijk met een eenvoudig meisje, Laura, wil verhinderen, want de prins moet met Porcia, infante van Polen, trouwen. Laura verkleedt zich als page van den prins, om aan de lagen van den koning, die haar met den dood dreigt, te ontkomen. De prins is uit de gevangenis losgebroken en werpt zich voor de voeten zijns vaders; de koning verlangt, dat de prins zich naar zijn wil zal voegen, wanneer hij bewijst, dat Laura niet deugdzaam is, en de prins neemt die voorwaarde aan. Laura, nu weer in vrouwenkleeren, vertoont zich aan den koning onder een anderen naam en beklaagt zich, dat hare eer haar ontroofd is door een jong edelman. De koning vindt haar heel schoon en zendt iemand van zijn gevolg, om haar het hof te maken en in haar huis door te dringen. Dan deelt zijn zoon hem mee, dat de schoone vrouw, die hij ontmoet heeft, Laura is. Lidia, de ‘staatjuffrouw’ van Laura, trekt de kleeren van hare meesteres aan en ontvangt den hoveling. Dat is eene list van den edelman Octave, die Laura voor zich zoekt te winnen. Lidia laat | |
[pagina 308]
| |
zich krachtig uit tegen Orantee; deze hoort het, gelooft, dat Laura hem verraadt, en is diep ongelukkig. Maar eindelijk begint hij te twijfelen aan de trouw van Octave en, als Lidia heeft opgebiecht, verzoenen de gelieven zich. De infante Porcia komt aan het hof; Laura vraagt hare beslissing in het geval, dat een jonge man verliefd is op een meisje van mindere afkomst, en de prinses verklaart, dat de jongelui dan recht hebben, ook tegen den wil hunner ouders te huwen. Maar nu komt Klidamas, de ‘Voedsterheer’ van Laura, vertellen, dat zij niet zijne dochter is, maar eene zuster van Porcia. De prins trouwt Laura en de koning de infante, omdat hij niet ‘zonder druk (haer) yd'le reys aenschouwen’ kan. Volgens de opdracht heeft Van Zjermez het drama vertaald naar Rotrou. Diens Laure persecutée (1639)Ga naar voetnoot1) is weer eene bewerking van Lope's Laura perseguidaGa naar voetnoot2), maar met een ander slot. Op welke wijze Van Zjermez vertaald heeft, moge blijken uit het volgende fragment (3e bedr., 11de tooneel)Ga naar voetnoot3): Orantee. ‘Met wat standvastigheyd zal ik in deze tooren,
Die my zo prikkelt, aan myn' gódheyd naar behooren
Slagtóffer doen? zal ik den tempel, daar ik eer
In bad, verwoesten? zal het outer ook ter neer,
Daar ik op te óff'ren plag! neen, 'k zou dien tempel schroomen,
Ik min haar' als my zelv': en kan zo dra niet komen
Van 't eerste tót het laatst', van min tót haat, vlie weg!
O yd'le waan, dien 'k vast my zelv' te vooren leg:
Ik lief haar meêr dan ooit; en weet, dat yder deeze
Standvastigheyd, in my, zal achten, meér te weezen
Een overmaat, dan een' gebréklykheyd van moed,
Naa zulken hoon. Ja! 'k weet, dat het my hinder doet,
En schande is voor myne eer, haar valsheyd op te haalen.’
Bij Rotrou zegt OrantéeGa naar voetnoot4): ‘Avec quelle Constance, au courroux qui m'anime,
De ma divinité ferai-je ma victime?
Faut-il donc ruiner le temple où j'ai prié,
Et démolir l'autel où j'ai sacrifié?
Puis-je, l'ayant aimée a l'égal de moi-même,
D'un extrême sitôt passer à l'autre extrême?
Non, sortez de mon sein, vains projets que je fais:
| |
[pagina 309]
| |
Je l'aime au plus haut point que je l'aimai jamais.
Je sais que ma constance, après un tel outrage,
Est bien moins un excès qu'un défaut de courage,
Et que le souvenir de sa déloyauté
Est un honteux reproche à mon honnêteté.’
Over De Griekse Antigone (1670) kan ik kort zijn; het treurspel is vooral bekend geworden door zijn ‘Voor- en nabericht tegens de Dichtkunstige Onderzoekers’, een belangrijk stuk voor de letterkundige twisten van dien tijd. Den inhoud mag men bekend veronderstellen; het is de beroemde sage der Grieksche oudheid, die zoo dikwijls op het tooneel is gebracht. Maar wanneer men den gang der handeling vergelijkt met dien der Antigone (1638) van RotrouGa naar voetnoot1), dan blijkt het, dat het Nederlandsche treurspel eene bewerking is van het Fransche. Van tooneel tot tooneel is de dispositie in beide drama's volkomen dezelfde; aan het slot doorsteekt Hemon zich, valt Creon dadelijk in onmacht en, zooals het in de inhoudsopgave van het Fransche stuk luidt, ‘la piece finit, sans que l'on sçache combien le Roi reste sans connoissance’. In 1654 gaf Claude de Grieck het treurspel Den grooten Bellizarius uitGa naar voetnoot2). Keizerin Theodora haat Belisarius, omdat hij vroeger, voordat zij met Justinianus huwde, hare liefde heeft versmaad. Zij zendt den hoveling Leontius, om Belisarius te dooden, maar Leontius, die zich als pelgrim gekleed heeft, wordt door den beroemden veldheer zoo vriendelijk ontvangen en met zulke rijke geschenken begiftigd, dat hij zijn dolk wegwerpt en hem waarschuwt op zijne hoede te zijn voor den toorn eener vrouw. Nu wordt Narces, een andere hoveling, door de keizerin gezonden, om Belisarius te dooden; hij vindt hem slapende, maar naast hem ligt een papier, dat de benoeming van Narces tot bestuurder van Italië bevat. Hij geeft zijn plan op en schrijft op het papier: ‘Wacht u van 't vinnigh Vrouwe haten.’ Thans zal een derde, Philippus, den moordaanslag doen; hij wil Belisarius doorsteken, maar ziet aan zijne hand een ring, dien hij eens aan een onbekenden verdediger heeft geschonken, toen hij verraderlijk door een paar mannen werd aangevallen. Theodora zelve zal dan hare wraak volvoeren; zij vindt Belisarius slapende en wil hem dooden, maar Justinianus voorkomt haar; hij zat rustig te wachten tot zijn veldheer wakker zou worden, om iets | |
[pagina 310]
| |
met hem te bespreken. Toornig verbant hij zijne vrouw, maar Belisarius weet hem te verbidden. Theodora krijgt een brief van Belisarius aan Anthonia, zijne geliefde, in handen; zij verzekert Justinianus, dat die brief aan haar gericht is en dat Belisarius haar met zijne liefde vervolgt. Hij wordt ter dood veroordeeld; Theodora krijgt berouw en biecht den keizer hare schandelijke daad, maar de bode, uitgezonden om de terechtstelling te verhinderen, komt te laat. Ook van dit treurspel is de dispositie weer geheel gelijk aan die van Rotrou's BélissaireGa naar voetnoot1): er is geen twijfel aan, of De Grieck heeft het Fransche drama vertaald. Ruim 100 jaren later heeft N.W. op den Hooff eene andere bewerking van de Bélissaire gegeven; zijn treurspel De groote Bellizarius; Verandert en herrymt is in 1763 en 1783 gedrukt. In 't Verwarde Huwelyk (1667) van P. Nederhoven zal Lelius door zijn vader gedwongen worden Julia te trouwen, tot groote droefheid van zijn vriend Polidoor, den minnaar van Julia Nu heeft Lelius een avontuur gehad; zijne moeder en zijne zuster Aurelia hadden zich jaren geleden ingescheept, maar van hun schip heeft men niets vernomen. Kort geleden hoorde Lelius' vader, dat het schip indertijd door zeeroovers genomen was; hij zond zijn zoon naar Constantinopel met eene groote som geld, om de dierbare verwanten vrij te koopen. Maar in eene herberg te Venetië werd Lelius zoo doodelijk verliefd op Sofia, een meisje, dat daar bediende, dat hij moeder en zuster in den steek liet, zijne reis niet verder doorzette, Sofia meenam en haar als zijne zuster Aurelia in het huis van zijn vader bracht, ‘daar zy, in den dag, de zuster, en des nachts de vrouwe is’. Alleen Ergaste, Lelius' knecht, is in het geheim. En nu wil de oude Anselmus zijn zoon Lelius doen trouwen met Julia en zijne gewaande dochter Aurelia met den ouden Prokulus. Dat laatste weet de slimme Ergaste te verhinderen; hij preekt Anselmus Polidoor als schoonzoon aan. Polidoor doet, alsof hij van Julia afziet en Aurelia wil trouwen. Geronte, een oude vriend van Anselmus, komt dezen nu vertellen, dat hij in Constantinopel zijn zoon Horatius heeft losgekocht, en Konstancia, Anselmus' vrouw, in slavernij, maar in goede gezondheid heeft aangetroffen; hij heeft zelfs een brief van | |
[pagina 311]
| |
haar meegebracht. En Geronte herkent Aurelia als Sofia uit Venetië. Door allerlei grappige bedenksels weet Ergaste het ontdekken van het bedrog nog te verschuiven. Maar nu komt Konstancia zelve; Lelius kan zich niet meer redden en biecht op. Zijne moeder belooft hem hare hulp, doch verzekert later, dat Sofia werkelijk Aurelia en dus Lelius' zuster is. Gelukkig blijkt het, dat Konstancia zich vergist en niet Sofia de verloren Aurelia is, maar Julia. De beide kinderen zijn, toen zij samen ‘ter min bestelt’ waren, verruild. Natuurlijk is er een dubbele bruiloft aan het slot van het bly-eindent-spel. In de opdracht vertelt Nederhoven, dat hij zijn stuk naar Rotrou heeft vertaald, ‘toch niet stip gevolgt’. 't Verwarde Huwelyk is eene vertaling van La Soeur (1646)Ga naar voetnoot1), dat de Fransche dichter op zijne beurt weer bewerkt heeft naar het Italiaansche blijspel La Sorella (1584) van Gio. Battista della PortaGa naar voetnoot2). Als voorbeeld van vertaling volgt hier een stukje van het tooneel, waar Ergaste Anselmus bedriegt door den jongen Horatius, Geronte's zoon, die niets dan Turksch kent, te ondervragen (blz. 38): ‘Kom hier, en lieg ons niet: wat reden had uw vader
Tot zoo een valsch verhaal? dat hy een aardsverrader
En een bedrieger is, tuygt zijn onsteltenis.
Anselmus.
Hy kan u niet verstaan, wijl het zijn spraak niet is.
Ergaste.
Wel 'k zal hem dan in Turks wel weten te beschamen.
Cabriciam ogni boraf embusaim Constantinopola?
Lelius.
O wakkeren Ergaste! ô nieuwe, en aangename,
Bedriegelyke vond! Horatius. Ben belmen nesensulez.
Wat zegt hy? Erg. Hoe mijn heer!
Zijn vader heeft gespot met dit bedrog; noch meer,
Hy zag zijn leven noit Turkye. Ans. Wilt hem vragen
Waar hy dan is gelost ('k werd in mijn oude dagen
Noch tot een spot gebruykt) Erg. Carigar Camboco, ma io ossansada?
Hor.
Belsem belmen. Erg. Te Lipse, in Negrepont. [sada?
Ans.
O zothooft! onderzoekt, zoo 't mooglijk is, de grond,
Ergaste, en door wat weg zy hier te Nole quamen.
Erg.
Ossasando, nequei, nequet, Poter, lever cosir Nola?
Hor.
Sachina basumbasee, agrinse.
Erg.
Hy zegt, dat zy hun reis geheel te water namen:
En dat Venetien noyt by hun is gezien,’ enz.
| |
[pagina 312]
| |
In La Soeur luidt hetGa naar voetnoot1): Viens çà, ne nous mens point: sur quelle conjecture
Ton père avance-t-il cette noire imposture?
Voyez-vous qu'il se trouble, et dit en se taisant
Que son père est un traître, un fourbe, un médisant?
Anselme.
Il n'entend pas la langue, et ne peut te répondre.
Ergaste.
Eh bien, lui parlant turc, je sais bien le confondre.
Cabrisciam ogni Boraf, embusaim, Constantinopola.
Lélie, à part.
O rare, ô brave Ergaste!
Horace.
Ben Belmen, ne sensulez. Ans. Eh bien, que veut-il dire?
Erg.
Qu'en vous en imposant son père a voulu rire,
Qu'il est d'humeur railleuse, et n'a jamais été
En Turquie. Ans. En quel lieu l'a-t-il donc racheté?
Erg.
Carigar camboco, ma io ossasando? Hor. Bensem, Belmen.
Erg.
A Lipse en Négrepont. Ans. O tête vieille et folle!
Sachez par quel chemin ils sont venus à Nole.
Erg.
Ossasando, nequet, nequet, poter lever cosir Nola?
Hor.
Sachina, Basambasce, agrir se.
Erg.
Il dit qu'on vient par mer sans passer par Venise,’ etc.
De Kosroés van A. Leeuw werd den 23sten Maart 1656 voor het eerst opgevoerdGa naar voetnoot2) en in hetzelfde jaar gedrukt. Kosroés, koning van Perzië, doet afstand van den troon ten gunste van Mardezane, den zoon uit zijn tweede huwelijk. Syroés, de oudste zoon, komt in opstand en beklimt, in weerwil van vele intrigues zijner stiefmoeder Syra, den troon. Mardezane en Kosroés dooden zich zelf; Syra wordt gedwongen het vergif te drinken, dat zij voor Syroés bereid had. Leeuw gaf een vertaling van de Cosroès (1649) van Rotrou; op welke wijze hij dat deed, moge blijken uit het volgende fragment (blz. 12): ‘Men roept vergeefs tot hulp de macht van d'oppergoôn,
Zo men zich zelfs niet redt van 't nakende bezwaren.
Als gy maar iets kont doen, wilt dan de donder sparen.
Ontbreekt u 's hemels hulp, zo dient u van de tijd,
Van vrienden hulp, van d'aarde en van uw' eigen vlijt.
Geeft maar een hooft aan all' die naar uw welvaart haken.
Gy zult, met klein gevaar, een grote bondschap maken.
Uw leger al gelijk is tot uw' dienst bereidt;
't Geen tweemaal den Romein de vreê al heeft ontzeit,
Zal uit gerechte spijt de wapens nederleggen;
En yder hooft laat zich terstond door my gezeggen,
En zal met volle vreugd omhelzen mijn gebod.’
| |
[pagina 313]
| |
Bij Rotrou luidt ditGa naar voetnoot1): ‘Mais soutenez-le, prince, et prêtez-y le bras:
Le ciel est inutile à qui ne s'aide pas.
Quand vous pouvez agir, épargnez le tonnerre;
Avant l'aide du ciel, servez vous de la terre;
Usez de vos amis, de vous-même et du temps,
Et donnez seulement un chef aux mécontents:
Sans peine vous verrez votre ligue formée.
De ce nombre déjà comptez toute l'armée,
A qui la paix, deux fois refusée aux Romains,
Fait d'un juste dépit choir les armes des mains,
Et qui, me préférant au chef que l'on envoie,
Sous main embrassera mes ordres avec joie.’
In 1686 gaf Kataryne Lescailje het treurspel Wenseslaus Koning van Poolen uitGa naar voetnoot2). Ladislaus, de oudste zoon van Wenseslaus, is een woesteling, dien niemand kan regeeren; hij zelf heeft allerminst zijne hartstochten in bedwang. Bij ongeluk doodt hij bij avond zijn broeder, in de meening, dat het een ander is. Zijn vader veroordeelt hem ter dood. De zuster van Ladislaus en de veldheer Frederik smeeken om zijn leven, het volk komt in opstand, en de koning schenkt zijn zoon vergiffenis, maar doet tevens afstand van den troon, ten behoeve van Ladislaus, die, door wat hij in de laatste uren heeft ondervonden, een ander mensch is geworden. Het treurspel is eene vertaling van de beroemde Venceslas (1648) van Rotrou, die op zijne beurt weer eene bewerking had gegeven van No ay ser Padre siendo Rey van den Spaanschen schrijver Francisco de Rojas ZorrillaGa naar voetnoot3). De Venceslas is het eenige werk van Rotrou, dat lang op het tooneel is gebleven. Als voorbeeld van vertaling diene de volgende monoloog van Wenseslaus (blz. 57): ‘Geef my de rust weér, ô natuur! in deze stryd,
Die my zo wreed de ziel van een scheurd en doorsnyd.
'k Staa tusschen beide, en weet niet wat ik zal verkiezen:
Indien ik wreek myn zoon, moet ik myn zoon verliezen.
Maar, 'k voel nu hoe myn bloed met myn gerechtigheid
Vergeefs zo krachtig heeft geworsteld en gepleit,
't Kon in geen konings hart dat van een vader vinden,
'k Heb my hier van, en wat noch meêr my mogt verbinden,
Geheel ontslaagen, en ik volg, in deze staat,
Rechtvaardigheid alleen, en al wat zy my raad.
Ziende Ladislaus naarderen.
| |
[pagina 314]
| |
Maar, hoe! op dit gezigt worde ik op nieuw bewoogen.
'k Vind u, ô ydele standvastigheid, vervloogen,
En dat ik vader ben, die van de menschlykheên,
Natuur en pligt nog niet verbasterd is, ô neen!’
Bij Rotrou leest menGa naar voetnoot1): ‘Trêve, trêve, nature, aux sanglantes batailles
Qui si cruellement déchirent mes entrailles,
Et, me perçant le coeur, le veulent partager
Entre mon fils à perdre et mon fils à venger!
A ma justice en vain ta tendresse est contraire,
Et dans le coeur d'un roi cherche celui d'un père:
Je me suis dépouillé de cette qualité,
Et n'entends plus d'avis que ceux de l'équité.
Mais, ô vaine constance! ô force imaginaire!
A cette vue encor je sens que je suis père
Et n'ai pas dépouillé tout humain sentiment.’
Het is wel vreemd, dat er 28 jaren voorbij zijn gegaan, voordat het beste werk van Rotrou in het Nederlandsch vertaald werd, terwijl andere, minder bekende, drama's veel spoediger zijn overgezet. Doch bij zoo iets speelt het toeval, als in alle dingen dezer wereld, eene groote rol. Een toeval zal misschien ook nog verscheidene andere vertalingen naar Rotrou aan het licht brengen.
J.A. Worp. |
|