Noord en Zuid. Jaargang 23
(1900)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Boekbeoordeeling.Gallicismen in het Zuidnederlandsch, proeve van taalzuivering door Willem de Vreese. Door de Koninklijke Vlaamsche Academie met goud bckroond. Gent, A. Siffer. (68 en 662 bl). Prijs f 4.-.Voor de kennis der taal van Shakespeare is stellig geen handboek met meer vrucht gebruikt dan Abbott's Shakespearian Grammar, waarin de afwijkingen van het hedendaagsche Engelsch worden opgegeven, die bij Shakespeare voorkomen. Zoodoende leert men die verstaan en men ontdekt tevens, waaraan de afwijking is toe te schrijven. Van gelijke, - neen van grooter beteekenis nog is bovengenoemd werk voor het Vlaamsch, de taal van Zuid-Nederland. Immers dit werk behandelt op wetenschappelijken grondslag, maar verstaanbaar voor iedereen, éene zijde van de Vlaamsche taalverscheidenheid, nl. die, waarbij de afwijking aan den invloed van het Fransch is toe te schrijven. We spreken niet van statie-overste (stations-chef) of ijzeren-weg (spoorweg) of berg van barmhartigheid (pandjeshuis of lombard) - over dergelijke woorden zwijgt de Schr. - men herkent die dadelijk van zelf. Maar wel vermeldt hij woorden, die den schijn hebben goed gebruikt te zijn en toch in strijd zijn met den aard der taal. De schrijver geeft geen boek met alle gallicismen omdat dit ondoenlijk zou zijn door de eindelooze reeks van gallicismen, die steeds vermeerdert omdat waar de Regeering door de wet gedwongen is de (oorspronkelijke) Fransche stukken ook in het Vlaamsch af te kondigen, zij de vertaling bij voorkeur schijnt op te dragen aan personen, die geen Vlaamsch kennen; de Schr, getuigt dan ook: ‘nagenoeg alle vertalingen van officieele stukken zijn niets anders dan een monsterachtig gallicisme van de eerste letter tot de laatste.’ Wat dat beteekent, weten onze lezers niet. In weerwil van al het getoast bij Congressen kennen de bewoners van Nederland en België elkander niet; de verbroedering bestaat alleen in woorden en de kennismaking moet nog beginnen. Een staaltje van officieel Vlaamsch ontleen ik aan de: ‘Beschrijving op de nationale spoorweg’ (Notice sur le railway national). ‘Den 5 Mei 1835 de koning Leopold 1ste hulde met groote pracht de eerste sectie van het Staatsspoorweg in, de deze van Brussel naar Mechelen.’ ‘Aan dit schitterende uitval (à la nouvelle de cet éclatant succès) verhief zich gansch België.’ ‘De eene vreesden dat de spoorweg de melk zoo hebben doen draaijen of de vervoerde zou eieren gebroken hebben, de anderen wilden dat hij zou oproer veroorzaakt hebben op den buiten en dat er geene kanons genoeg zouden zijn voor hem te bewaren.’ ‘De gegronde overlevering des Belgen's goede zin was genoeg zijnde om er te recht van te verkrijgen.’ (Le bon sens traditionnel des Belges suffit à en faire justice). Zoo gaat de wartaal door, 250 regels lang. De Vreese getuigt dan ook terecht: ‘die vertalingen, waarvoor elk woord in een lexikon is opgezocht door menschen, die onze taal zoo goed als niet verstaan, konden niet in aanmerking komen.... dat is eene taal, die den naam van Nederlandsch niet meer verdient. Toch zijn er zeven en zeventig schrijvers | |
[pagina 258]
| |
(daaronder enkele werken en bloemlezingen) in vijf en twintig tijdschriften en genootschapswerken doorgewerkt, jammer dat ons tijdschrijft, dat om zijn titel en de wijze van ontstaan in de eerste plaats bouwstoffen moest leveren, wel op bl. 48 van de voorrede is genoemd, maar niet bewerkt; een rijken oogst van bouwstoften zou de Schr. in die drie en twintig jaargangen hebben gevonden. Uitdrukkingen als pomparijen, huwelijksmaan, kassaai, kamer, die op den tuin geeft, met zeven haasten hunnen druppel pakken, voutje, de studie (het kantoor) van een notaris, nijveraar, daar had ik mij niet aan verwacht’ enz. komen herhaaldelijk, o.a. bij Wazenaar en Tony Bergman voor en hadden vermeld moeten zijn, wellicht ook uitdrukkingen als ‘van naaldeken tot draadken.’ Maar wanneer men aanhoudend die in onze ooren als kromspraak klinkende zinnen hoort, ontgaat ons menige uitdrukking als onjuist. De Schr. zelf laat op bl. 1 van het voorbericht afdrukken: ‘Voor dat de schrijver er al de gebrekkigheid kan van inzien;’ wat had moeten luiden: ‘voor dat de schrijver er het gebrekkige, (het onvoldoende, de tekortkomingen enz.) van kan zien’ (of, voor dat de Schr. er de gebreken van ziet; of: de gebreken daarvan ziet). In geen geval is er sprake van de ‘gebrekkigheid’ van een boek, en wat er aan ontbreekt leert Schr. later wel ‘zien’, maar niet ‘inzien’, of behoort kan hij inzien en van hij er zoodat kan en van in allen gevalle van plaats moeten verwisselen. Zoo vinden we bl. 10 van de ‘Inleiding’ vermeld, dat het excerpeeren op groote schaal den Schr. ‘een hopeloos onderwinden’ toescheen i.p.v. ‘een eindeloos werk’ of ‘een hopeloos pogen.’ De Schr. heeft in deze wel iets van een brandwacht, die eindelijk moet vinden, dat er overal ‘zoo'n rare lucht is’ waar hij komt zonder brand te ruiken. Aan den anderen kant loopt de Schr. die naar zuiverheid van taal streeft gevaar nu en dan tot purisme te vervallen. Zoo vinden we (bl. 189) het woord teruggeroepen afgekeurd voor ‘op het tooneel roepen’ van een acteur; ten onrcchte: terugroepen beteekent eenvoudig: ‘door roepen terug laten komen’, zonder meer. Bl. 208 wordt tremmen of trammen als in België ‘geheel onbekend’ aangegeven; in Nederland is het algemeen in gebruik naast de ook in België gebruikelijke uitdrukkingen: ‘de trem nemen’ of ‘een tremmetjeGa naar voetnoot1) pakken’. Bl. 101 wordt van kwartier voor kamer(s) gezegd, eene beteekenis te zijn, die niet aan het Nederlandsche woord eigen is;’ in Nederland spreekt een officier altijd van zijn ‘kwartier’ en in garnizoensplaatsen zeggen bijna alle menschen dat. Op bl. 121 is de Schr. van meening, dat de uitdrukking: in het net schrijven ‘in Holland nooit gebruikt wordt’ - als Leeraar aan de Hoogere Burgerschool sedert 1868 kan ik verklaren, dat ik nooit iets anders heb gehoord, 't zal wel zijn ‘in het net(schrift) (d.i. cahier) schrijven.’ Volgens den Schr. (bl. 185) is de stoel der waarheid voor preekstoel of kansel ‘in het Nederlandsch niet gebruikelijk’, niet meer zooveel als vroeger maar geen enkel predikant zal beweren, dat 't woord niet gebruikt wordt, het is niet de gewone, de eenige benaming, maar dat is het in België ook niet. Ook vleezen (bl. 421 afgekeurd) is in Nederland zeer gebruikelijk: we krijgen soep, een croquetje. visch, twee vleezen, wild enz... Iedere kok en iedere huismoeder zal dat bij het opmaken van het menu | |
[pagina 259]
| |
zeggen. Ook geen woord verliezen voor ‘zich geen woord laten ontgaan’ is zeer gebruikelijk in Nederland, veel gebruikelijker dan het laatste; zoo, ook zegt men veel: ‘nu ze verhuisd zijn, zien wij elkaar niet zooveel meer, de afstand is te groot;’ dat ‘elkaar zien’ voor ontmoeten of met elkaar omgaan gold ten onzent nooit als gallicisme. * * * De Schr. zoowel als de lezer zal uit het bovenstaande zien, dat het werk, zoo al niet in zijn geheel gelezen, dan toch voor een groot gedeelte met oordeel des onderscheids gelezen is en beiden zullen mij nu wel gerechtigd achten, eene lofrede op het boek te schrijven. De Schr. heeft een groot en nuttig werk verricht, waardoor hij wellicht meer Belgen tot zuiverheid van taal zal bewegen, maar waarmede hij de taalwetenschap en vooral de Nederlandsche taalbeoefenaars bijzonder aan zich verplicht heeft. Door de onjuiste uitdrukkingen in België met de Nederlandsche te vergelijken en duidelijk aan te geven, waarin het gebrekkige bestaat, heeft hij ons een groot deel van het samenstel van het taalgebouw zeer duidelijk doen zien, hij heeft ons hoogst belangrijke lessen in de woordkunde gegeven en ons van zeer vele uitdrukkingen den waren zin en den oorsprong doen verstaan. Maar ook voor de zuiverheid van taal in Nederland heeft hij veel gedaan, want zeer talrijk zijn de gallicismen, die hier veroordeeld worden en die hier te lande ook in omloop zijn. Dit boek van meer dan 700 bladz., formaat van het Woordenboek ongev. en gedrukt op prachtig papier kost maar vier gulden en het is de groote leermeester der taal, de leermeester, dien duizenden buiten sluiten, het is men. Wat zuiver Nederlandsch is vertellen de lui elkander, dat beslist de spraakkunst van A, B of C! Niets van waar. Wat men zegt is goed al zouden alle spraakunsten het afkeuren. Luister hoe wel opgevoede menschen spreken en wat deze in den regel zeggen is goed; d.i. is goed voor hun tijd. Die babbeltjes over de vraag, wàt, ‘beschaafd Nederlandsch’ is, zijn praatjes voor de vaak. Ieder verstandig mensch weet wel, dat een rechtsgeleerde, een geestelijke, een groot koopman, een man van rang of stand of naam, kortom een man wiens opvoeding niet eindigde met de lagere school of zelfs met de school in 't algemeen, een andere, een zuiverder taal spreekt dan de winkelier en de werkman. Welnu: dr. de Vreese toont aan, welke fouten ‘beschaafde ‘Belgen’ in hunne taal maken. Aan ons, om na te gaan, wat wij er ons van moeten aantrekken. Wie de taal wil kennen, moet vooral weten wat mèn zegt en wat mèn niet zegt. Hoe de ‘natiegasten’ spreken heeft hij natuurlijk niet verteld, dat kan ons maar zelden nuttig zijn te weten. De wetenschappelijke indeeling van het register, verdient allen lof, alleen betreur ik, dat er geen algemeen woordregister aan het werk is toegevoegd, waardoor het mogelijk zou zijn, dadelijk na te slaan of een woord in een bepaald geval goed gebruikt is of niet. De bovenvermelde ‘Beschrijving’ eindigt met de woorden men ‘zal eene plechtige hulde bewijzen, aan.... die deelgenomen hebben aan dit zoo wonderlijk werk (à l'oeuvre admirable) dat men heden roemt: Zeggen zal het, dat zij van het Vaderland wel verdiend hebben’ (qu'ils ont bien mérité de la Patrie). We mogen eveneens van dr. de Vreese getuigen, dat hij aan de Vlaamsch sprekende bevolking van België maar evenzeer | |
[pagina 260]
| |
aan Nederland een belangrijken dienst heeft bewezen en dat hij zich verdienstelijk heeft gemaakt voor allen, die het Nederlandsch beoefenen, zoo geleerden als ongeleerden. Taco H. de Beer.
Van het Woordenboek der Nederlandsche Taal verscheen II 13, dit is IIb 1, dat werk op vele plaatsen begonnen, wordt wel wat ingewikkeld van indeeling. We vinden hier weer een rijkdom van mededeelingen en resultaten van ve'erlei wetenschappelijke onderzoekingen - ook een bewijs, dat het Wdbk. vooral nuttig is, als men elke aflevering als een tijdschrift leest en niet het Wdbk. alleen opslaat om een woord te zoeken. Hoogst zelden zou men dan zocken naar: berkan, berkenrei, berkentijn, berkhout, berkoen, berlan, bernen, bernhuiter (ongedacht een vorm = hgd. Bärenhäuter) bernring, beroem, beroer, beroesten, berokken (van waar berokkenen), berompeld. beroosd, bertram, beruifeld, berunniken, berzie, beschachen, beschaden (van waar beschadigen), beschaffen (wat velen voor hgd. zouden aanzien), beschampen, beschamperen, beschandigen, beschapenheid, bescharen (thans verouderd) maar voor vijftig jaar te Amsterdam nog goed bekend in de 4e hier aangegeven beteekenis, bijv.: Al wie een anders goed beschaart
Gaat daadlijk naar de kortegaard.Ga naar voetnoot1)
Verder: beschatten, bescheelen, bescheer, bescheiding, bescheld, beschelen, beschemelen, beschrikzaam, beschildwachten. beschoft (men kent wél algemeen onbeschoft), bescholpen, beschompen, beschooien, beschokelen, beschoven, beschrikken, beschromen (wèl bekend is beschroomd), beschudden, beschuifelen, beschulden (wèl bekend is beschuldigen), beschuwen, besissen (wèl bekend is besist bijv. ‘ben je besist?’ d i. ben je niet wijs; eigenlijk: ben je dronken?), besloppen, beslaven, beslenteren, beslet, besletsen, besletten, besleur, beslonsd, beslorden, besloven, besmeulen. We hebben ons de moeite gegeven, deze woorden uit éene afl. aan te teekenen, om aan te toonen, hoezeer de woordenschat eener taal verandert; - woorden verouderen en raken in onbruik, nieuwe woorden worden ingevoerd - ziedaar een bijzonder en zeer noodzakelijk onderwerp van studie voor den beoefenaar eener taal. Vooral vruchtbaar is deze studie, omdat menig woord in onbruik raakt, terwijl daarvan afgeleide woorden blijven voortbestaan zonder dat men daarvan de ware beteekenis ziet; daarvan gaven wij hierboven enkele voorbeelden. Van het Woordenboek is ook V. 14 verschenen, bewerkt door dr. Beets. Dat het vooral nuttig îs, als men het als tijdschrift leest, bewijst deze afl. weder. We vinden hier hangen behandeld in een artikel van 31 kolommen, hard in een van ruim 9, hanteeren en hanteering in 8, haperen en hapering in 7. De om vang dier artikelen kon echter wel wat ingekrompen worden nl. het aantal bewijsplaatsen is soms veel te groot. Velen zullen ook betreuren, dat er steeds meer vreemde talen, vooral ook Latijn geciteerd wordt. Verder is buitengewoon veel plaats ingeruimd aan bewijsplaatsen uit Zuid-Nederlandsche schrijvers, tot dialect toe; woorden als hankerziel | |
[pagina 261]
| |
en hannewuit zijn uitsluitend in zeer enkele streken van België in gebruik; wil men dien weg op, dan ons Zaansch, Geldersch, Twentsch, Groningsch enz. ook opgenomen. Bij hangwang maken we de Red. opmerkzaam op het gebruik van dat woord als schertsende benaming voor borst eener vrouw. Het is inderdaad een waar genoegen, in zoo'n aflevering te lezen, zooveel oude bekende uitdrukkingen te ontmoeten, denkelijk voor dezen nooit in een Woordenboek verklaard en elders onbekende woorden, die toch blijkbaar gebruikt zijn door mannen, wier werken men meende nog al ernstig gelezen te hebben. | |
Joost van den Vondel. De Leeuwendalers. Bewerkt door J.A. Verkuijl, Leeraar aan de Cadettenschool te Alkmaar. Poon's Letterkundige Bibliotheek No. 2, prijs f 0.20.Er zijn wetten tegen allerlei misdaden, maar er zijn geen tegen den geestelijken moord, die kunstmiskenning heet. Daar is een Leeraar in de hoogste klassen van een Gymnasium geroepen de leerlingen een denkbeeld te geven van de goddelijke kunst van Homerus of Euripides of Virgilius of Horatius en... zijn onderwijs bestaat daarin, dat hij de leerlingen een Grieksche of een Latijnsche spraakkunst van buiten laat leeren en komt hooren of ze die wel kunnen opzeggen. Dat is de wijze, waarop op vele gymnasia een Phil. Th. Mag. Lit. Hum. Dr. zijne leerlingen voedt met ‘het leeuwenmerg der oudheid’. En dan komt men ons vertellen, dat het Grieksch onmisbaar is voor de hoogere vorming van den aanstaanden academie-burger! Zeker de lectuur der Grieksche schrijvers onder gepaste, deskundige en bezielde leiding geeft hooge vorming, maar de heden ten dage meest voorkomende schoolvosserij bij het onderwijs in Latijn en Grieksch heeft niets met ‘vorming’ of ‘opvoedende kracht’ of ‘leeuwenmerg enz.’ te maken. Zoo gaat het bij velen ook met het onderwijs in de moderne talen. Er wordt een spraakkunst van buiten geleerd en er worden neuswijze woordverklaringen gegeven bij vervelende lectuur en er wordt bewondering gehuicheld en bij slot van rekening heeft de leerling zich verveeld en niets geleerd. Dat alles vindt zijn oorsprong in de omstandigheid, dat men niet uitgaat van het denkbeeld, dat de leerling vóor alle dingen het gesproken en geschreven woord moet leeren verstaan en dat hij moet leeren, wat daartoe noodig is; maar of hij nu al precies het onderscheid weet tusschen bijwoordelijke voornaamwoorden en voornaamwoordelijke bijwoorden of wel, dat hij geheel op de hoogte is van de bijwoordelijke bijzinnen, dat zal hem niet bruikbaarder maken voor de maatschappij, niets meer waard maken als mensch, van geenerlei invloed zijn op zijne geestelijke ontwikkeling of de vorming van zijn karakter en als zoodanig is het noodeloos, nutteloos, schadelijk en eene onverantwoordelijke menschenplagerij Heeft men echter het voorgemelde doel voor oogen, dan nadert men dat jaar op jaar meer en dan is het aantal moeielijkheden, dat men ten slotte te overwinnen heeft, zeer gering als de docent zelf ontwikkeld is, zich bewust is van zijne roeping en in staat is die te vervullen, Dit laatste is niet het geval met den ‘bewerker’ van het bekoorlijk landspel, waarmede in Amsterdam het feest van den Munsterschen vrede werd gevierd. Op bl. 534 van den 21n jaargang hebben we beweerd en bewezen, dat deze ‘bewerker’ Vondel niet begrijpt en door volslagen gebrek aan literaire vor- | |
[pagina 262]
| |
ming natuurlijk ongeschikt is, om Vondel, dien hij zelf niet begrijpt, door zijne (ongelukkige) leerlingen te doen begrijpen. Zelfs die welbewezen bewering heeft hij niet begrepen en hij vertelt bij de inleiding van deze tweede literaire misdaad nog eens maar nu met meer nadruk dezelfde dwaasheden, die hij in het eerste boekje aan den man bracht. Ik heb geen lust te herhalen, wat ik over dat boekje schreef. Levendig is bij mij nog de indruk van de voorstelling in '79, maar juist daardoor weet ik ook te beter, dat geen leerling dit stuk kan genieten d.i. kan mooi vinden, wanneer de leeraar niet vooraf het ontstaan van het stuk, den inhoud en de bedoeling heeft behandeld en inderdaad dan zijn er niet veel toelichtingen noodig. Al die praatjes om deze (walgelijke) uitgaaf te verdedigen, zijn van geenerlei waarde; de vraag is toch anders zeker gewettigd: hoe verstaat de leerling den Macbeth of de Iphigenie, wanneer men zelfs een Nederlandsch stuk zóó moet verminken en verhaspelen om het te doen verstaan. En zoo er toelichting noodig is, kan de leeraar die dan niet zelf mondeling geven? En zijn zijn leerlingen ongeschikt voor die lectuur of ontbreekt de tijd, waarom dan geen andere lectuur gekozen. Deze uitgaaf is - afgescheiden van de allerwalgelijkste toevoegselen op den omslag - een oneer, een schande, eene beleediging voor de Nederlandsche leeraren in het algemeen en voor de cadettenschool in het bijzonder. Over dit ‘wanschepsel’ en zijn vader geen woord meer; op den laatsten past de regel uit la Favorite.
Qu'il reste seul avec son déshonneur. Amsterdam. Taco H. de Beer. | |
Het Proza van Geel en De Poezie van Simons. Een onbloedig professoraal tweegevecht in de eerste helft dezer eeuw. Culemborg, Blom & Olivierse.Ieder, die Nederlandsch studeert, heeft den mond vol over Geel, dien zeer velen niet eens gelezen hebben, wiens levensbeschrijving - vaak gewenscht en vaak beloofd - zich nog altijd (maar misschien thans niet eens zoo heel lang meer) doet wachten. Maar, dat die lofrede op Het Proza nog zoo'n nasleep heeft gehad, dat is den meesten onbekend gebleven. Het tegenschrift komt hier met het geheele verhaal van den strijd en eenige hoogst noodzakelijke toelichtingen voor. De uitgevers hebben het artikel, dat indertijd in Noord en Zuid verscheen, opnieuw en thans in wat kleiner formaat en op beter papier uitgegeven. Het is hier en daar aangevuld en verbeterd en het is versierd met de portretten en een facsimile der handschriften van Geel en Simons, te belangrijker omdat die niet zeer bekend zijn, of althans weinig voorkomen. | |
Tooneelstukjes voor Dames. Uitgave van Blom & Olivierse te Culemborg.Voor gezellige bijeenkomsten des winters, ter gelegenheid van familiefeesten en voor liefdadige doeleinden belooft de firma geschikte komedietjes, die alleen en uitsluitend door Dames kunnen worden opgevoerd. | |
[pagina 263]
| |
Een serie tooneelstukjes, zou het zijn alleen met vrouwenrollen, die geen eischen stellen aan decoratief en costuum, die in elk salon kunnen worden opgevoerd in gewone kleeding en die niet te lang zijn, zoodat de opvoering ten hoogste een uurtje zou vorderen en de inhoud zoo, dat niemand onder zedelijk of godsdienstig opzicht daaraan aanstoot kan vinden. Voorloopig werd toezegging tot medewerking ontvangen van de Dames Thérèse Hoven, Melati van Java, Louise B.B, Anna Koubert (Tine van Berken), Truida Kok, Mevrouw M.E. Fabius-Cremer Eindhoven, en van den Heer Mr. M.G.L. van Loghem (Fiore Della Neve.) Jaarlijks zes tooneelstukjes, bij inteekening f 2,50. Puiten inteekening f 0,75 per nummer. Het eerste nummer is verschenen, getiteld: De plaats der vrouw, toekomstschets door Thérèse Hoven Drie fietsende, sterk geëmancipeerde dames komen aan een bureau voor plaatsing eene voor haar passende betrekking zoeken. De dame, die inlichting verstrekt, staat alle drie te woord en de moraal is, dat de vrouw tegenwoordig heeft les défauts de ses qualités, maar dat die dwaling wel zal worden ingezien en zij zal beseffen dat haar plaats is naast haar man. Meisjes, die philanthropie willen oefenen in een gesticht en haar huisgenooten vergeten, vrouwen, die haar kinderen en haar huishouden verwaarloozen, worden op haar plaats gezet. Het tweede stukje heet: Het geheim van het Kasteel, naar het Duitsch door Melati van Java. Dit valt wat meer in het comische en moest het eerste aan de toekomst doen denken, dit herinnert aan 't verleden: de vreemde dame, die oplossing van het geheim eischt, een ontsnapping uit een venster een man in vrouwenkleeren (onzichtbaar), een verliefde, op alles raad wetende kamenier, alles vroeger ook vertoond. 't Zal door de gemakkelijke speelbaarheid aan de uitvoerende dames en door het afwisselende van den inhoud (al is er geen slot aan), de toeschouwers zeer goed bevallen, vooral daar er veel gelegenheid is, om te lachen. Vóor de opvoering zou de tekst op enkele plaatsen kleine wijzigingen kunnen ondergaan: enkele deftige en daardoor onnatuurlijke woorden en zegswijzen geven aan de spelenden noodelooze moeite en verminderen het genoegen der hoorders. De Barones vraagt naar de drukker zegt: of de kamenier het ‘pakket’... ‘ongeopend’ in de kleedkamer heeft gebracht. Denkelijk zal zij gevraagd hebben of ze het ‘pak’ niet ‘losgemaakt’ of ‘uitgepakt’ heeft. In het volgende oogenblik zegt dezelfde Barones: ‘Je hebt anders vurige vingers genoeg’!!! De eerste nrs. bewijzen, dat 't plan goed is en dat de uitvoerenden zich daaraan houden. Het volgende tweetal bestaat uit 't kan verkeeren door Truida Kok, de geschiedenis van een mooi boerinnetje, dat voor een dame model heeft gezeten en in een aanval van grootheidswaanzin bijna haar vrijer verspeeld had. 't Is een alleraardigst dingetje, dat in den smaak zal vallen; maar vooral zal dit het geval zijn met Orchideeën en Sneeuwklokjes door Louise B.B., een juweel van een stukje, niet om te lachen, maar om serieus aangehoord te worden. Op beide aanmerking op onnatuurlijks in de taal. Een boerenvrouw te Laren zegt niet: ‘Zij heeft’ en haar dochter gebruikt geen woorden als juist en moppig en ‘anders dan gewoon’ of ‘je denkt, dat je mooier dan de koningin bent’ of wel ‘ik was daar net wat haastig met mijn besluit’, ook moest het 6e tooneel wat langer zijn, daar Elise | |
[pagina 264]
| |
anders geen tijd heeft voor haar boodschap. In No. 4, dat alle aanbeveling verdient, spreekt eene meid van ‘een beket zenden’ en ‘ik wilde maar eens zien.’ Mevr. v. Marreveld zegt ook, dat er getobt werd ‘to let meet the both ends’ dat 's fout geciteerd en twee fouten in zes woorden, lees: ‘to make both ends meet’. Ook zijn er wel ‘Cache-misère’ maar geen ‘Cache-misères’. Bl. 33 is geheel boekentaal, ongeschikt voor tooneeluitvoeringen. Is 't soms vertaald? Wij zeggen ‘op den koop toe’, hgd. mit in den Kauf’, maar hier lezen wij ‘hij gaat mede in den koop.’ Mevr. Akk. vertelt ons, dat Karel op Atjeh is bij de maréchausees (lees: maréchaussées), ‘dat is het korps dat gedurig uitrukt tegen den vijand’ - zou dàt bij 't Ministerie van Oorlog bekend zijn? |
|