Noord en Zuid. Jaargang 23

[p. XIII]

Register van Woorden en Uitdrukkingen, die in den Drieentwintigsten Jaargang van ‘Noord en Zuid’ besproken, verklaard of afgeleid werden.

A.
	Blz.
Aanhaars	419
Aanmerking	70
Aanrechten	26
Aansprakeloos	222
Aanspreker	282
Aar (achterv.)	20
Achilles	282
Achterbaks	365
Ambacht	243
Appel	249
Artis	280
Asschepoester	365
B.
Baanrots	597
Balk (Noordsche-)	119
Bang	167
Barnen	159
Barsten	159
Bedenking	70
Bedsermoen	365
Bekaaid	365
Bekwaam	605
Beleefd	71
Bende	26
Bendenier	27
Berd	27
Berde (Te-brengen)	27
Bereden	285
Berg	27
Berg van barmhartigheid	28
Berge (Te-rijzen)	27
Bergen	28
Bergknaap	28
Beril	31
Bnrkemeier	420
Beroemen	420
Berouwen	421
Berucht	421
Berzie	422
Bescheiden	605
Best	538
Bestaanbaar	539
Bestadigen	539
Bestand	539
Bestanddeel	540
Bestekamer	540
Bestel	540
Bestrukken	368
Bestrukkelen	368
Besturen	74
Beugel (Het kan niet door den -)	52
Beugelbaan	52
Bisschop	383
Blozen	43
Boonen (In de - zijn)	113
Boontje komt om zijn loontje	275
Boschmonarch	44
Braaf	73
Brandaris	246
Brecht	160
Breve	28
Brevet	28
Brevier	29
Brief	29
Brigade	30
Brigadier	31
Brigantijn	31
Brik	31
Bril	31, 113
Brit	121

[p. XIV]

C.
	Blz.
Corps de garde	260
Corre	597
Crâne	47
D.
Dans (Den - ontspringen)	113
Derde	159
Deugdzaam	73
Diemet	383
Doek	570
Doodeter	248
Drentelen	161
Dubbel	391
Durven	395
E.
Edik	161
Eenzaam	72
Eierbrand	118
En	176, 602
F.
Fasol	315
Feest	46
G.
Geen	176
Geit	161
Gesalijd	315
God (Leven als - in Frankrijk)	115
Graan	45
Gul	248
Gunst	44
H.
Haan (Hij hangt den gebraden - uit)	273, 278
Haneschrede	430
Haneveer	535
Hanevoet	535
Hang	535
Hangebast	535
Hangmat	536
Hannekemaaier	536
Hanssop	536
Hansworst	537
Hanteeren	537
Hanze	537
Hanzebeker	538
Heerschen	74
Heffen	395
Hoovaardij	395
Houweel	246
I.
In zak en asch	50
Isegrim	275
J.
Jaffa (In - liggen)	48, 101
Jota	290
Jouke	246
Juin	383
K.
Kabeljauw	160
Kamenier	171
Kanker	170
Karabijn	597
Katteeker	597
Kers	159
Kerstmis	160
Kiezen of deelen	606
Kokerellen	121
Koorn	159
Kortegaard	260
Kranig	47
Kwartier	258
L.
Lamp (Het riekt naar de -)	114
Lamprei	391
Laten	377
Laurier	165
Lauwer	195
Lazarus	69
Lazarusklep	69
Luiken	616
M.
Maar	176, 601
Middelaar	580
Middelbaar	423, 580

[p. XV]

	Blz.
Minzaam	71
Moerbag	119
Moord	156
Muiden	373
Muts	383
Middellijk	580
N.
Naald	161
Ne	167
Neef	385
Nemen	377
Nergens	167
Net (In het - schrijven)	258
Neven	176
Nijdas	279, 359
Nijver	176
Nooddruft	160
O.
Oefenen	393
Olland	248
Onbesneden	303
Onbewoond	72
Onbezorgd	70
Ondermet	121
Oog	345
Oog (Een kwaad - op iemand hebben)	113
Oogappel	345
Ooit	43
Oorspronkelijk	571
Op	23
Opdat	24
Opdirken	25
Opdisschen	25
Opdoemen	26
Opeen	422
Openbaar	423
Openbaren	424
Opgang maken	605
Opmerking	70
Orientaaltje	22
P.
Paarlemoer	160
Padvinder	607
Peluw	157
Piëriden	529
Plegen	49
Predikant	171
Ps	150
Psalm	150
P.
R	150
Regeeren	74
Rijst	383
Ruig	395
Ruw	395
S.
Salade	391
Samiet	383
Schillen	345
Schoffeeren	383
Selleweken (Mnl.)	176
Semmi (Mnl.)	176
Sf	150
Sim	248
Sjalot	383
Smachten	46
Snoer	248
Snuiten	151
Spons	151
Stok (Water over een - dragen)	204
Stokje (Alle gekheid op een -)	114
Stroom	151
Stuiten	615
Stuk (Voet bij - houden)	286
T.
Taatsen	598
Teder	169
Teer	169
Terwijl	571
Tijgen	396
Tittel	290
Tooneel	228
Toovenaar	171
Tortelduif	33
Tres	35
Tuin	45

[p. XVI]

V.
	Blz.
Veder	169
Veer	169
Veer (Hij kan geen - van den mond blazen)	113
Verkapt	47
Verlaten	72
Verleidbaar	577
Verleidelijk	577
Vermoeden	165
Versmachten	47
Voortrekker	608
Vriendelijk	71
Vroom	73
W.
Weg	176
Werveldraaier	204
Wrijten	152
Wrenschen	152
Wringen	152
Z
Zetel	375
Zeven	393
Zonderbaar	423
Zonderlijk	423
Zorgeloos	70
Zwaluw	157