Noord en Zuid. Jaargang 22
(1899)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
De namen der maanden.Ieder weet, dat naast de gewone, uit het Latijn ontleende, maandnamen ook nog echt Nederlandsche namen bestaan en de meesten zullen wel meenen, dat zij die namen kennen, ook. In hoeverre dat zoo is, zal wel uit het onderstaande blijken. Maar een op het eerste gezicht wonderlijk verschijnsel is, dat ondanks alle streven naar taalzuivering, de vreemde namen zich toch nog altijd handhaven. En dat, niettegenstaande op de scholen den kinderen de inheemsche namen worden geleerd - en verklaard. Een gesprek over dit laatste gaf mij aanleiding de namen der maanden eens opzettelijk na te gaan en hier mede te deelen, wat dit onderzoek mij heeft opgeleverd. Afgedaan is het werk nog lang niet, maar toch meen ik reeds het een en ander te kunnen geven, wat de vermelding waard is. En, aangezien dit tijdschrift voor een ruimeren kring van lezers bestemd is, die b.v. niet allen het Middelnederlandsch Woordenboek steeds bij de hand hebben, heb ik naast het minder bekende ook eenige meer bekende feiten vermeld, om een eenigszins afgesloten geheel te verkrijgen. Van de tijdsindeeling onzer Germaansche voorouders is weinig bekend, maar toch kunnen we ons in hoofdtrekken eene voorstelling daarvan maken. We weten, dat zij de afwisseling der jaargetijden waarnamen, dat zij acht sloegen op den stand en de schijngestalten der maan, en dat zij rekening hielden met den winter- en zomerzonnestilstand, waarschijnlijk ook met de dag- en nachtevening. Sommige maanden hadden een naam. Of dit met alle het geval was, blijkt niet; hoogstwaarschijnlijk zullen wel die maanden, waarin groote feesten werden gevierd, het eerst een naam gekregen hebben. Ook de rekening bij jaren was hun bekend, voor zij met de Romeinen in aanraking kwamen.Ga naar voetnoot1) Van dezen zouden zij immers alleen het Juliaansche jaar hebben kunnen overnemen en | |
[pagina 322]
| |
Beda verzekert ons uitdrukkelijk, dat de Angelsaksen bij maanjarenGa naar voetnoot1) rekenden. Terwijl de zaken zoo stonden, kon het bij de invoering van het Christendom niet veel moeite kosten ook de Romeinsche tijdrekening met den Juliaanschen kalender te doen aannemen. Ze was hier trouwens door het verblijf der Romeinen zeker wel bekend geworden, ofschoon ze waarschijnlijk niet in gebruik gekomen was. Drie dingen waren er echter, die nog lang eene bron van moeilijkheden en verschil waren: de verdeeling des jaars in jaargetijden, het begin des jaars en de namen der maanden. De regeling van het aantal dagen des jaars en van iedere maand, de verdeeling in weken (indien de Germanen die ten minste niet reeds hadden) en het beginnen der week op Zondag, werden gereedelijk aangenomen.Ga naar voetnoot2) De tweede hier genoemde moeilijkheid is allen geschiedvorschers genoeg bekend: zij bezorgt hun heel wat lastige en soms zeer tijdroovende nasporingen. De bespreking daarvan zou ons hier te ver leiden; genoeg zij het te weten, dat het jaar in de Middeleeuwen kon beginnen met Kerstmis, op 1 Januari, op 25 Maart of met Paschen.Ga naar voetnoot3) De verdeeling van het jaar in jaargetijden gaf ook veel moeite. De geleerden namen ook toen, evenals nu allen, de zonnestilstanden en de dag- en nachteveningen als grenzen aan. Maar het volk rekende naar de weersgesteldheid en vandaar dat we in de kalenders van dien tijd de grootste ongelijkmatigheid in de opgaven vinden, al naarmate de schrijver zich meer aan de practijk of meer aan de wetenschap hield. In het prachtige Kalendarium van Karel den Grooten (uitgegeven door Piper) b.v. vindt men, dat de lente begint 22 Februari, de zomer 24 Mei, de herfst 23 Augustus en | |
[pagina 323]
| |
de winter 23 November. Hiermede overeenkomstige, maar niet altijd overeenstemmende, opgaven zijn in een aantal kalenders te vinden. Eene geregelde naamsonderscheiding tusschen de natuurlijke en de kunstmatige jaargetijden, zooals wij die thans gedeeltelijk hebben (nawinter, voorjaar, voorzomer, nazomer, najaar voor de natuurlijke jaargetijden), heb ik in het Middelnederlandsch nog niet gevonden. Ik ken als zoodanig alleen afterwinterGa naar voetnoot1) meye en sprincktijt (beide = voorjaar). Meer moeite nog leverden de namen der maanden. Wel namen de geleerden dadelijk de Latijnsche namen aan, maar verder ging het zoo spoedig niet. Bekend is het verhaal, dat Karel de Groote zuiver Frankische namen voor de maanden heeft uitgedacht, ‘terwijl zij voor dien tijd bij de Franken gedeeltelijk met de Latijnsche, gedeeltelijk met de inheemsche namen genoemd werden,’ zegt Eginhart. Uit de woorden van Karels levensbeschrijver en uit de door hem ingestelde namen, vergeleken met de door Beda († 738) opgegevene, blijkt echter, dat Karel geene nieuwe namen heeft bedacht, maar uit de bestaande en onder het volk gebruikelijke namen eene keuze heeft gedaan, waarbij hij misschien enkele nieuwe voegdeGa naar voetnoot2). Zijne poging mislukte. Het volk had eenmaal zijne eigene namen en behield die. En dit kan ons niet verwonderen, waar we nog dagelijks, niettegenstaande alle schoolonderwijs, hooren spreken van duim en voet, verrel en el, nog hooren rekenen met duiten, stuivers, stoolers, schellingen, daalders en ponden. Beter dan Karel slaagde de Kerk er in, eenheid in de benamingen te brengen. Van haar was echter niet te verwachten, dat zij het gebruik der inheemsche namen zou bevorderen, en we zien dan ook langzaam, maar zeker het gebruik der Latijnsche namen toenemen, ofschoon de eerste nooit geheel buiten gebruik raakten en het ook nog niet zijn. Den eenen tijd meer, den anderen minder, vinden wij ze nog steeds, vooral bij schrijvers, die naar taalzuivering trachten, of bij wie het nationaal gevoel sterk ontwikkeld | |
[pagina 324]
| |
is, b.v. Spieghel, Hooft en later Wagenaar en Alberdingk Thijm. Ja, Lodewijk Napoleon gelastte zelfs den ambtenaren ze te gebruiken. Hoe komt het nu, dat niettegenstaande al deze bemoeiingen de inheemsche namen het veld hebben moeten ruimen, niet alleen hier, maar ook in Engeland en Duitschland? Grimm zegt, dat het is ‘wegen ihrer schwankenden bedeutung und unbequemer form,’ en de groote man heeft ook hier gelijk. Het is bepaald merkwaardig, zoo vaak als een naam voor meer dan ééne maand gebruikt wordt. De oorzaken daarvan heeft ook Grimm alweer zeer juist aangewezen. Niet iedere maand heeft eene bepaalde weersgesteldheid: koude en warmte, en vooral regen en modderigheid zijn verschijnselen, die in meer dan ééne maand kunnen worden waargenomen; in meer dan ééne maand vinden we bloemen in het veld; het rijp worden van het hooi, van het koren valt niet alle jaren in dezelfde maand. Maar er was nog meer. Het groote verschil tusschen een maanjaar en een zonnejaar maakte herhaaldelijk het invoegen, niet van een enkelen dag, maar van eene geheele maand noodzakelijk. De ingevoegde maand kreeg dan denzelfden naam als haar voorgangster. De naam, die het vorige jaar b.v. voor de negende maand gegolden had, kwam nu bijgevolg aan de tiende, en aangezien de jaren met schrikkelmaanden lang niet zeldzaam waren, kon dat gemakkelijk aanleiding geven tot groote verwarring. Dat deze laatste oorzaak zeker niet de minst werkzame is geweest, schijnt wel te blijken uit het feit, dat de meeste onzekerheid heerscht in het laatste gedeelte van het jaar, in verband met de omstandigheid, dat de schrikkelmaand in den zomer werd ingevoegd. Ook over de ongeschiktheid van den vorm klaagt Grimm, en terecht. Daargelaten nog het onwelluidende van al die samenstellingen (men noeme ze maar eens achter elkaar op) - een eigennaam moet niet te veel beteekenis hebben. Het eigenaardige toch van een eigennaam is, dat daardoor geen begrip, geene eigenschap of samenvoeging van eigenschappen wordt aangewezen, maar een bepaald persoon of voorwerpGa naar voetnoot1). Gaat men een eigennaam vervangen door eene omschrijving, dan zal dit de aanschouwelijkheid en verstaanbaarheid der uitdrukking verminderen. En omgekeerd zal, | |
[pagina 325]
| |
waar eenige voorwerpen zich niet door gemakkelijk waarneembare, en bij de andere ontbrekende, kenmerken onderscheiden, de verlangde nauwkeurigheid en duidelijkheid slechts verkregen kunnen worden door het geven van eigennamenGa naar voetnoot1). Daarom was de invoering der vreemde maandnamen, waarmede geene begrippen verbonden konden worden, een groote vooruitgang, en geene keizerlijke of koninklijke besluiten, noch patriottische drijverijen hebben dat ongedaan kunnen maken. Het gaat ook wat moeielijk b.v. te spreken van regenmaand, wanneer het baksteenen vriest. Zoo hebben de vreemde namen der maanden de heerschappij behouden en zullen die wel nimmer behoeven af te staan. Maar de geschiedenis der verdrevene is er niet minder belangrijk om. Verscheidene geleerden hebben er dan ook reeds over geschreven. Behalve hetgeen in de groote woordenboeken, vooral het Middelnederlandsche op maent, in Kiliaen en in De Bo's Westvlaamsch Idiotikon, te vinden is, noem ik hier nog: Tydeman in Nieuwe Bydragen tot opbouw der Vaderlandsche Letterkunde (1763) I, 3, 473; J.D. Meijer, Verhandelingen I, 75; Buddingh, Verhandeling over het Westland 339; Clarisse in zijne uitgave van de Natuurkunde des Geheel-als bl. 204; Hoeufft in Taalkundig Magazijn III, 225; Navorscher I, 155, 213; II, 34, 283; De Gheldere, Dietsce Rime. Om het overzicht gemakkelijk te maken zal ik hier eerst voor iedere maand opgeven, met welke namen ze in den loop der tijden alzoo genoemd zijn, vervolgens de namen naar hunne beteekenis gerangschikt en eindelijk eene alfabetische lijst der namen met hunne beteekenis en, zoo mogelijk, de verklaring. Op te geven, wanneer en waar de verschillende namen gebruikt werden, is vooralsnog ondoenlijk; verscheidene leven nog in den monds des volks, verscheidene ook worden tot ver buiten onze grenzen gehoord. Eenparigheid in de spelling der namen vindt men hier niet: ik geef ze in een ouder of jonger kleed, al naar ik ze toevallig heb aangetroffen. De meeste heb ik gevonden in middeleeuwsche getijdeboeken in handschrift. In gedrukte boeken komen ze al dadelijk | |
[pagina 326]
| |
veel minder voor, ofschoon in de spreektaal natuurlijk het gebruik niet zoo in eens kan opgehouden zijn. Alleen bij die namen, die ik bij geen anderen schrijver over dit onderwerp vermeld gevonden heb, zal ik de plaats opgeven, waar ik ze vond. Opmerking verdient nog, dat voor Maart, April en Mei de inheemsche namen over het geheel weinig gebruikt zijn. Januari. Louwmaand (ook in de vormenGa naar voetnoot1) Louwemaent, Loumaent, Lauwmaent, Lauwemaent, Laumaent, Laudmaent, Loomaent, Loemaent, Loimaent, Loeymaent, Lodemaent, Leumaent, Leomaent, (Kon. Bibl. Hs. K. 58), Lochmaent, Louwe en Lauwe, Hartmaent of Hardemaent (in Duitsch gekleurde Hss.), Wintermaent, IJsmaand, Klughmaent (Kil.), Luchtmaent, Losmaent (Stallaert II, 147), Juul (Natuurk. bl. 209), Huwelijksmaand, Nieuwjaarsmaand, Driekoningenmaand. Februari. Sprokkelmaand (ook Sprockel, Sprokille, Sporkelmaand, Sporkel, Sporkelle, Sporcle), Sellemaend (ook Selmaand, Sulmaand, Selle, Sille, Sulle), Schrikkelmaand, Kortemaand, Blijdemaand, Lomaent (Gloss. Bern 44), Hartmaent, Horninck, Alse men Keersen draecht. Maart. Lentemaand of Lentsmaend, Dorremaend, Dondermaand, Redmaand, Paaschmaand, Guldenmaand, St. Jozefsmaand, Vastenmaand, Keunemaand, Kalvermaand, Katrollemaand, in Friesland ook nog Gersmoanne. April. Grasmaand, Eiermaand, Paeschmaend, Oostermaend, Woensmaand. Mei. Bloeimaand, Bloemmaend, Wonnemaend, Vrijmaand, Knapenmaand, Nonnenmaand, Vrouwenmaand, Maand van Maria. Juni. Zomermaand, Wedermaend of Weddermaend, Wiedemaand (ook Wedemaent, Weedmaend, Weymaent, Weydmaend), Garsmaent of Ghersmaent, Gherstmaent, Hoeymaent of Hoymaen, Braecmaent (ook Brachmaent en Bramaent), Roosenmaend, Russelmaent, Doolmaand. Juli. Hooimaand of Houmaent, Wedemaend of Weidemaand, Bramaynt, Wedermaend of Weddermaend. Augustus. Oogstmaand (ook Oghest, Oexst, Oestmaent, Oist en Maent van oeghst), Arnmaendt, Aerenmaend, Aermaend, Bouwmaend, Weytmaent, Koornmaand, Atemaand. | |
[pagina 327]
| |
September. Herfstmaand, Spelmaent of Speelmaent, Speltmaent of Speltemaent, Piecmaent, Pietmaent, Gherstmaent of Gerstenmaend, Havermaent (Kon. Bibl. Hs. A A 188), Haveroegst, Evenmaent, Wynmaen (Tijdschrift v. Nederl. Taal- en Letterk. IX. 134), Turfmaent (Kon. Bibl. Hs. X 151 en Gron. Bibl. Hs.), Fruytmaand. October. Wijnmaand, Aersselmaend of Herselmaend, Slachmoent (Kon. Bibl. Hs.), Ossenmaynt, Smeermaent, Roselmaend, Saedmaend of Saeymaend, Wendelmaent, Horemaent (Kon. Bibl. Hs. T 290), Remeysmaent (Kon. Bibl. Hs.), Sinte Baefsmaent, Bamesmaand of Maent van Bamisse (Natuurk.), Die maent als men wintercoren saiet (Natuurk.), Braeckmaent (Schaepherder Kalengier 1544). November. Slachtmaend (ook Slachtmaen en Slachmaent), Smeermaend, Rucelmaent (Kon. Bibl. Hs. T 290), Zaaimaand, Hartmaent, Wintermaend, Windmaend, Windelmaend, Horemaend of Hoermaend, Wijnmoent (Kon. Bibl. Hs.), Evenmaent (in een glossarium, afgedrukt in Diutiska II, 225), Loefmaend, Alreheiligenmaynt of Maent van alre heilighen misse (Natuurk.), Bloedmaand, Offermaand. December. Wintermaand, Hevemaent, Windmaend, Windelmaend, Slachtmaent of Slachmaent, Smeermaent, Spekmaen, Horemaent, Horenmaent of Hoornmaand, Hoerenmaand, Herenmaent (in een aantal Hss.), Hartmaent, Regenmaent (Kon. Bibl. Hs. X 151), Duustermaent (Kon. Bibl. Hs. T 294), Wolfsmaend, Kerstmaend of Korsmaend, Sint-Andriesmaent, Looi of Looimaand, Adventmaent (Kon. Bibl. Hs.) Heiligmaend, Nachtmaent (Natuurk. bl. 210), Joelmaand, Aerselmaent.
Dit geeft dus voor de achtereenvolgende maanden 11, 9, 12, 5, 8, 9, 4, 7, 12, 13, 16, 22 of gezamenlijk 128 namen. Trekken we hiervan af de namen, die voor meer dan ééne maand voorkomen, dan blijven er over 99 verschillende namen, die we naar hunne beteekenis in de volgende groepen verdeelen kunnen. De maanden zijn dan genoemd naar: 1o. de jaargetijden, die in de maand beginnen, en de jaarsindeeling: Wintermaand, Lentemaand, Zomermaand, Herfstmaand; Sprokkelmaand, Schrikkelmaand, Kortemaand, Evenmaent. 2o. de weersgesteldheid: Louwmaand, Losmaent (?), Hartmaent, Klughmaent, Sellemaend, Horemaend, Loefmaend, Windmaend, Windelmaend, Regenmaent, IJsmaand, Duustermaent, Luchtmaent, Blijdemaand, Wedermaend; ook Horninck en Dorremaend. | |
[pagina 328]
| |
3o. het bedrijf der menschen: Arnmaendt, Bouwmaend, Braecmaent, Oogstmaand, Slachtmaand, Saymaend, Die maent als men wintercoren saiet; hierbij kunnen we ook rekenen Vrijmaand. 4o. de voortbrengselen der natuur: Bloeimaand, Bloemmaend, Grasmaand, Garsmaent, Gherstmaent, Hooimaand, Wiedemaand, Weytmaent, Koornmaand, Aerenmaand, Havermaent, Haveroegst, Atemaand, Evenmaent, Pietmaent, Speltmaent, Aersselmaend, Fruytmaant, Roosenmaend, Eiermaand, Ossenmaynt, Wolfsmaend, Kalvermaand, Keunemaand. 5o. de voortbrengselen van het bedrijf: Piecmaent, Wijnmaand, Turfmaent, Smeermaent, Rozelmaend, Spekmaen. 6o. het leven der dieren: Doolmaand, Katrollemaand. 7o. heidensche en burgerlijke feestvieringen: Juul, Joelmaand, Dondermaand, Redmaand, Woensmaand, Bloedmaand, Offermaand, Meuwjaarsmaand, Wonnemaend, Spelmaent, Huwelijksmaand, Knapenmaand, Nonnenmaand. 8o. kerkelijke feesten: Driekoningenmaand, Alse men Keersen draecht, Paeschmaend, Oostermaend, Guldenmaand, St. Jozefsmaand, Vastenmaand, Maand van Maria, Vrouwenmaand, Remeysmaent, Sint-Baefsmaent, Alreheiligenmaynt, Kerstmaend, St.-Andriesmaent, Looimaand, Adventmaent, Heiligmaend, Nachtmaent.
Aerenmaend of Aermaend (Aug.): ‘de maand, waarin de korenaren rijp zijn,’ blijkbaar vervormd uit het niet meer begrepen Arnmaent. Aersselmaend (Oct. Dec.) Zie Herselmaend. Adventmaent (Dec.): ‘de maand, waarin de Advent ligt.’ De Advent, de tijd van voorbereiding voor het Kerstfeest, begint op den vierden Zondag voor Kerstmis. Allerheiligenmaend (Nov.). Het Allerheiligenfeest is op 1 November. Sint-Andriesmaent. (Dec.) Zeer eigenaardig zoo genoemd, niet naar den eersten dag der maand, maar naar den laatsten van de vorige maand. Arnmaendt (Aug.): ‘oogstmaand;’ arnen is ‘oogsten’. Atemaand (Aug.): ‘havermaand’; ale is nog in het West- vlaamsch = ‘haver’, vooral in wilde ate. Bamisse (De maent van), Sinte Baefsmaent (Oct.): ‘de maand, op den eersten waarvan St-Bavo herdacht wordt.’ | |
[pagina 329]
| |
Blijdemaand (Febr.): ‘de heldere maand; de maand, waarin het licht weer de overwinning gaat behalen op de duisternis.’ Blijde beteekende ook ‘helder,’ zie het Mnl. Wdb. Vgl. ook Luchtmaent en Duustermaent. Bloedmaand (Nov.): ‘de maand, waarin veel bloed gestort wordt,’ hetzij men hierbij aan het slachten of (wat waarschijnlijker is) aan het offeren dacht. Bloeimaand (Mei): ‘de maand, waarin de meeste planten bloeien.’ Bloemmaand (Mei): ‘de maand, waarin de bloemen talrijk zijn.’ Bouwmaend (Aug.): ‘oogstmaand; de maand, waarin de oogst wordt binnengehaald.’ Bouw beteekende ook ‘oogst,’ zie Mnl. Wdb. Bramaent, Braekmaend (Juni, Juli en ook October). Grimm verklaarde deze naam als ‘maand, waarin de velden braak liggen,’ en de meeste lateren hebben zich daarbij neergelegd. Er is echter wel het een en ander tegen in te brengen. Van het adjectief braak kan de naam moeilijk afgeleid zijn: het zou de eenige op deze wijze gevormde naam zijn. De afleiding van het werkwoord braken zou bestaanbaar zijn, vgl. Arnmaendt, Bouwmaend enz. Maar dan ligt er een bezwaar in den tijd van het jaar, die er door aangewezen wordt. Het braakliggen immers is niet beperkt tot een paar maanden, en er is ook geene reden om aan te nemen, dat juist in Juni en Juli of October bepaald wordt, welke landerijen men onbebouwd wil laten. Daarom heeft men dan ook braken hier liever willen opvatten als ‘het eerste voorloopig losmaken van den grond na den oogst.’ Hiermede is eene bevredigende verklaring gevonden, hoe de naam zoowel voor Juni als voor October gebruikt kan worden. Gesteund wordt deze afleiding nog daardoor, dat men reeds vroeg deze opvatting had zooals wel daaruit blijkt dat reeds in de 13e eeuw in een Franschen kalender de naam ghieskerec voorkomt, duidelijk eene vertaling van Braecmaent. Dondermaand (Maart): ‘de maand aan Donar geheiligd’. Aan de onweders kan toch deze maand moeielijk haren naam ontleenen. Doolmaand (Juni): volgens De Bo de ‘maand, waarin de mollen dolen’ d.i. niet hunne vaste gangen volgen. Dorremaend (Maart): ‘de maand, waarin alles droog is.’ Het nieuwe leven in de natuur is nog niet ontwaakt, en de nieuwe sappen zijn er nog niet, terwijl de oude opgebruikt zijn. | |
[pagina 330]
| |
Hoeufft meent, dat deze maand zoo genoemd is, omdat daarin de vasten begint, een tijd waarin de menschen dor, d.i. mager eten krijgen. Maar deze beteekenis van dor ken ik alleen in het Friesch. Driekoningenmaand (Jan.): ‘de maand, waarin het feest van Driekoningen valt.’ Duustermaent (Dec.): ‘de maand, waarin de meeste duisternis heerscht’. Nog tegenwoordig spreekt men gaarne van ‘de donkere dagen voor Kerstmis’. Ook in een Nederduitsche oorkonde komt Duystermaent voor. (Grotefend i.v.). Eiermaand (April): ‘de maand, waarin bij allerlei gelegenheden veel eieren gebruikt worden.’ Erselmaent, zie Herselmaent. Evemaent of Evenmaent (Sept.): ‘de maand, waarin de evennacht d.i. de dag- en nachtevening valt’. Deze naam is samengevallen met den volgenden. Vgl. ook Hevemaent. Evenmaend Sept. en Nov.: ‘havermaent’; evene = ‘haver’. Hoe echter Nov. aan dezen naam komt, is vreemd. Fruytmaand (Sept.): ‘de maand, waarin het fruit rijp wordt’. Garsmaent of Gersmaend (Juni): ‘de maand, waarin het gras rijp wordt’. Gars en gers zijn beide door letterverspringing uit gras ontstaan. Voor de beteekenis vgl. Wedemaent en Hooimaand. Gerstmaent en Geerstmaent (Sept.): ‘maand, waarin de gerst binnengehaald wordt’. Gherstmaent (Juni): waarschijnlijk eene verschrijving voor Gersmaent. Grasmaand (April): ‘de maand, waarin het gras weer wat overvloediger wordt’. Guldenmaand (Maart): ‘maand van 't Gulden Mysterie van de Boodschap van Maria’ (De Gheldere). Hartmaent, Hardmaent, Herdmaent of Hardemaent (Nov., Dec., Jan., Febr.): ‘de ruwe maand’, de maand, waarin het ruw weer is. Havermaent, Haveroegst (Sept.): ‘dem aand, waarin de haver geoogst wordt’. Vgl. Evenmaent. Hgd. Haberougst. Heiligmaend (Dec.): ‘de maand, waarin vele heilige feesten. gevierd worden’. Bij Beda vindt men dezen naam voor September. Vgl. Mnl. Wdb. Herenmaent (Dec.): waarschijnlijk euphemistische vervor- | |
[pagina 331]
| |
ming van Hoermaent, waarvan men dan dezelfde verklaring aannam als Kiliaen, n.l. ‘maand der hoeren’. Herfstmaend (Sept., Oct.): ‘maand, waarin de herfst begint.’ In de lijst van Karel den Grooten draagt Nov. dezen naam. Herselmaend, Hersemaend (Oct.): ‘de maand, waarin de herse of gierst geoogst wordt’. Toen de naam niet meer begrepen werd, noemde men ze Erselmaent, Aerselmaent en verstond er dan door: ‘de maand, waarin de zon aarzelt, achteruitgaat, op zijn laagste standpunt is’. Dit paste echter niet voor Oct en zoo werd de naam op Dec. overgebracht. Hevemaent (Dec.): misschien wel hetzelfde woord als Evemaent (z. ald.), met dialectisch voorgevoegde h. Het eerste lid zou dan van de dag- en nachtevening op den zonnestilstand zijn overgedragen. Moeten we nu aannemen, dat de naam van Dec. op Nov. is overgegaan, en dat de laatste daardoor ook Evenmaent genoemd is? Of heeft men dit laatste opgevat als ‘de maand met een even aantal dagen?’ Dan zou het voor Nov. en Sept. beide passen. Hoermaent, Horemaent, Horenmaent of Hoornmaand (Oct., Nov., Dec.: ‘Slijkmaand’; hore = ‘slijk, drek, vuil’. Vgl. ook Horninck. Hooimaent, Hoymaen (Juni, Juli): ‘de maand, waarin het hooi binnengehaald wordt’. Horninck (Febr.): ‘de zoon van Horn’. Nog vrij laat, misschien ook nu nog wel, worden in het Hgd. Januari en Februari ‘der grosse Horn’ en ‘der kleine Horn’ genoemd. Dit Horn zelf zal wel samenhangen met hore = ‘vuil’. Vgl. Horemaent. Huwelijksmaand (Jan.): ‘de maand, in welker eerste gedeelte het sluiten van huwelijken verboden is.’ Deze naam is in gebruik gekomen door het verkeerd opvatten van den naam van den besloten tijd, n l. huweltijt, d.i.: ‘onthoudingstijd.’ IJsmaand (Jan.): ‘de maand, waarin er veel ijs is.’ Joelmaand (Dec.), zie Juul. St. Jozefsmaand (Maart): ‘maand aan St. Jozef gewijd.’ Juul (Jan.): ‘de maand, waarin het Juulfeest gevierd wordt’. Dit Juul beteekent oorspronkelijk waarschijnlijk niets meer dan ‘vroolijkheid, vreugde’. Hetzelfde woord is in Joelmaand, dat voor Dec. gevonden wordt, evenals het Duitsche Julmonat. Kalvermaand (Maart): ‘zoo heet de maand Maarte bij de | |
[pagina 332]
| |
landlieden, die de Maartsche kalvers voor de beste rekenen.’ (De Bo). Katrollemaand (Maart): ‘de maand, waarin de katten katrollen of krollen.’ Keersen (Alse men) draecht (Febr.), zoo genoemd naar Maria Lichtmis op 2 Febr. Kerstmaend, Korsmaend (Dec.): ‘de maand, waarin Kerstmis valt’. Keunemaand (Maart): ‘de maand, waarin de keunen of konijnen zich weer in grooter aantal beginnen te vertoonen.’ Kluchmaend, Klughmaend (Jan.). Kiliaen zegt op gezag van Hadrianus Junius, dat deze maand zoo genoemd is naar de huwelijken, maar dat begrijp ik niet. De vorm is echter niet erg Nederlandsch, en waarschijnlijk is dit dan ook niets dan een vernederlandschte vorm van het Deensche Glugmaaned, dat ‘Lichtmaand’ beteekent. Vgl. Luchtmaent. Knapenmaand (Mei): ‘de maand, die voor de knapen groote vreugde brengt.’ Vgl. Nonnenmaand en Vrijmaand. Koornmaand (Aug.): ‘de maand, waarin het koren geoogst wordt.’ Korsmaend zie Kerstmaend. Kortemaand (Febr.): ‘de maand, die korter is dan alle andere.’ Lasmaent zie Losmaent. Lentemaand, Lentsmaend (Maart): ‘de maand, waarin de lente begint’. Leomaent (Jan.): verbastering uit Loumaent, waarschijnlijk geleerde etymologie, als zou dat Leeuwmaand moeten beteekenen. Loefmaent (Nov.): waarschijnlijk ‘Windmaand’; loef = ‘wind’ hebben we nog in ‘de loefzijde van een schip, de loef afsteken’. Looi of Looimaand (Dec.): ‘de maand op den eersten waarvan St. Elooi of St. Eligius gevierd wordt.’ Niet te verwarren met de gelijkluidende bijvormen van Louwmaand. Losmaent (Jan.): Dat dit eene verschrijving zou zijn voor Loumaent, zooals Grimm (Gesch. der D. Spr. I 87) meende, is niet meer waarschijnlijk te achten, nu het woord op zoovele plaatsen en in zoo verschillende vormen gevonden is. In het Mnl. is het nog maar één keer gevonden, maar in het Duitsch een aantal malen in de vormen Lasmand, Lasemond, Losmand en Lismand. | |
[pagina 333]
| |
Krause heeft in Germania XVI, 92 dezen naam verklaard als Lachsmonat, maar Grotefend betwijfelt dit terecht. Eene andere afleiding is echter nog niet gevonden. Louwmaand (Jan. en éénmaal Febr.): Een aantal verklaringen zijn van dit woord reeds gegeven, ten minsten een vijftiental, waarvan zeker wel een der grappigste is, dat louw ‘per metathesin’ uit wolf zou ontstaan zijn. Eene bevredigende verklaring is echter nog niet gegeven: ik hoop die gevonden te hebben. Herhaaldelijk is er reeds op gewezen, dat de vorm groote verwantschap toont met louwen = ‘leerlooien’, maar de beteekenissen schenen te veel uiteen te loopen. Ik geloof echter, dat er tegen de vereenzelviging van deze woorden volstrekt geen bezwaar is, mits men niet bij de beteekenis ‘leer bereiden’ blijft stilstaan, maar iets verder gaat en het woord opvat als ‘met eene scherpe, bijtende stof het leer bereiden,’ zooals trouwens b.v. Franck ook reeds doet. Ter versterking van deze opvatting kunnen we wijzen op eene nog gebruikelijke beteekenis van looien, die ik echter nergens vermeld vind. Wanneer de keukenmeid appelen of iets dergelijks in eene nieuwe niet verglaasde ijzeren pot of pan zou willen koken, zal de huisvrouw haar dat verbieden, want ‘dat looit’. Zoo ook: ‘neem voor vruchten nooit een oud mes, anders looit het’, en verder ‘die pan, dat mes looit’. Looien is dus geheel synoniem met uitbijten. Zou het nu te gewaagd zijn, als oorspronkelijke beteekenis van louw of looi aan te nemen ‘scherp, bijtend?’ Dan zou Louwmaand beteekenen: ‘de scherpe maand; de maaud, waarin het scherp, schraal weer is’, dus hetzelfde als Hartmaent. Luchtmaent (Jan.): ‘de maand, waarin het licht weer sterker begint te worden’, in tegenstelling met Duustermaent. Vgl. Blijdemaend. Maria (Maand van) (Mei): ‘de aan Maria gewijde maand.’ Nachtmaent (Dec.): Deze naam is tot nog toe op slechts ééne plaats gevonden en kan daar zeer goed eene verschrijving zijn voor Slachtmaent Anders is het ‘de maand, waarin de H. Kerstnacht valt.’ Nieuwjaarmaand (Jan.): ‘de maand, die met Nieuwjaar begint.’ Nonnenmaand (Mei): ‘de maand, die in het leven der meisjes een groote rol speelt’. Nonne beteekent hier waarschijnlijk | |
[pagina 334]
| |
eenvoudig ‘meisje’. Er is mij ten minste niet bekend, dat b.v. juist in Mei de meisjes het klooster ingaan. Vgl. Knapenmaand en Vrijmaand. Offermaand (Not.): ‘de maand, waarin vele offers aan de goden gebracht werden’. Oogstmaand (Aug.): Uit het Latijn overgenomen. De naam is van de maand overgegaan op het binnenhalen van het gewas, dat gewoonlijk in die maand plaats heeft. Oostermaent (April): ‘de maand, waarin het Paaschfeest (nog in het Hgd. Ostern) gewoonlijk valt’. Ossenmaynt (Oct): ‘de maand, waarin veel ossen geslacht worden.’ Vgl. Slachtmaand. Paeschmaend (Maart, April.): ‘de maand, waarin het Paschen is’. Piecmaent (Sept.): ‘Pekmaand; maand, waarin het pek of pik verzameld wordt’. Deze naam is geene verschrijving voor Pietmaent; hij wordt herhaaldelijk gevonden, ook in zeer duidelijke handschriften. Bovendien vermeldt Grotefend uit een Duitschen kalender den vorm Picmaent. Pietmaent (Sept.): Deze naam is nog altijd niet met voldoende zekerheid verklaard. Aan verschrijving voor Piecmaent valt niet te denken; daarvoor komt het te vaak voor, ook in gedrukte werken. Grimm vermoedt samenhang met het Fransche épéautre. Pietmaant zou dan hetzelfde zijn als Speltmaent. Zou dit juist zijn, (het komt mij voor, dat er niets tegen is) dan zou tevens de naam pieterman voor eene soort bier ons duidelijk worden als ‘speltbier’. Redmaand (Maart): ‘maand aan de godin Reda gewijd’. ‘Op den avond vóór Maart roepen de Kempensche jonkheden: Red, Red, breng raad, raad!’ (Duikalmanak, aangehaald bij De Gheldere bl. 119). Regenmaent (Dec.) ‘de maand, waarin veel regen valt’. Remeysmaent (Oct.): ‘de maand, die begint met den feestdag van St. Remigius’. Rozelmaend, Roselmaent, Rucelmaent (Oct. Nov.): ‘Reuzelmaand; maand, waarin de reuzel vergaard wrordt’. Vgl. Smeermaend Rosenmaend, Roosenmaent (Juni): ‘de maand, waarin de rozen overvloedig bloeien’. Rucelmaent zie Rozelmaend. | |
[pagina 335]
| |
Russelmaent (Juni): waarschijnlijk een uit het Duitsch overgenomen vorm: Röselmonat, dat gelijk is aan ons Rozenmaand. Saeymaend, Saedmaend, Die maent als men wintercoren saiet (Oct. Nov.) De laatste naam verklaart de beide andere. Schrikkelmaend (Febr.): ‘de maand, waarin de schrikkeldag gesteld is.’ Sellemaend, Selle, Sille, Sulle (Febr.): ‘Slijkmaand; maand, waarin alles slikkerig en vuil is’. Vgl. solewen of seulewen = ‘bevuilen’ en Horemaent. Eene andere verklaring, die reeds Beda geeft, is dat deze maand genoemd zou zijn naar de offerkoeken. De Gheldere verklaart dan ook ‘zeele- of pannekoekenmaand, Eng. pancakemonth’. Slachmaend, Slachtmaend, Slachtmaen, Slachmoent (Oct., Nov., Dec.): ‘de maand, waarin het vee geslagen of geslacht wordt’. Smeermaend (Oct., Nov., Dec.): ‘Vetmaand; de maand, waarin het vet vergaard wordt’. Vgl. Rozelmaend. Speelmaent, Spelmant (Sept.): ‘de maand, waarin veel gespeeld, veel feest gevierd wordt’, waarbij dan zeker wel het eerst aan de oogstfeesten moet gedacht worden. Of moeten we aannemen, dat eerst uit Speltmaent door verkeerd begrip Spelmaent ontstaan is, en later hieruit weer Speelmaent? Voor de eerste opvatting pleit de vergelijking met den bij Beda voor Sept. voorkomenden naam Heiligmaand. Spekmaen (Dec.): ‘de maand, waarin het spek in de kuip gedaan wordt’. Ook in het Duitsch Speckmant = Dec. Speltmaend, Speltemaend (Sept.): ‘de maand, waarin de spelt geoogst wordt’. Sprokkelmaand (Febr.): Al zijn er van dezen naam niet zooveel verklaringen als van Louwmaand, toch is de keuze nog ruim genoeg. Vermakelijk is van ‘iemand, die dacht, dat de naam sprokkelmaand daarvan oorsprongklijk was, om dat deze de maand is, in welke de zes uren, die aan ieder jaar van 365 dagen in de jaartelling te kort komen, om de vier jaren eenen dag uitmakende, gesprokkeld, dat is opgezameld, bijeen geschraapt worden’. (N. Bydr. I, 20). Waarschijnlijk heeft Hoeufft gelijk, die (Taalk. Mag. III. 231) Sprokkelmaand gelijk stelt met Schrikkelmaand. Sprokkel, sporkel en sparkel zijn dan te beschouwen als nasaallooze verwanten | |
[pagina 336]
| |
van sprank en sprankel. Werkelijk is ook sporkelle in de beteekenis ‘vonk’ synoniem met sprank. Vgl. Franck op sprank en sprokkel. Turfmaent (Sept.): ‘de maand, waarin de turf in de schuren gebracht wordt’. Vastenmaand (Maart): ‘de maand, die voor een groot gedeelte altijd in de vasten valt.’ Vrijmaand (Mei): ‘de maand, die bij uitstek de tijd voor het vrijen is’. Vgl. Knapenmaand en Nonnenmaand. Vrouwenmaand Mei): ‘de maand, aan Onze Lieve Vrouwe gewijd’. Wedemaent, Weedmaand (Juni, Juli): ‘de maand, waarin de wede of het gras gemaaid wordt’. Wel beteekent weede of wiede gewoonlijk ‘onkruid’ maar de beteekenissen ‘onkruid’ en ‘gras’ zijn zoo na aan elkaar verwant, dat er geen bezwaar kan bestaan tegen deze verklaring. ‘Maand, waarin het onkruid van den akker verwijderd wordt’, is toch wel onmogelijk. Wedemaent of Wiedemaent, Weymaent en Weytmaent bevatten in hun eerste lid drie oorspronkelijk duidelijk onderscheiden woorden, maar toen ze later elkaar in klank zoo nabij kwamen, zijn in deze samenstellingen de beteekenissen door elkaar geloopen. In Weydmaent is het in het geheel niet uit te maken, of we als eerste lid weide = ‘grasveld’ hebben of weit = ‘tarwe’. Wedermaend, Weddermaend (Juni, Juli): Volgens Kiliaen ‘de maand, waarin de meeste onweders zijn’. Misschien is het echter wel eene verbastering van Wedemaent. Weidemaend (Juli): ‘de maand, waarin de weide of het gras gemaaid wordt’. Vgl. Wedemaent. Weymaent (Juni): Vgl. Weidemaend en Wedemaend. Weytmaent, Weydmaend (Juni, Aug.) ‘de maand, waarin de weit of tarwe geoogst wordt’. Vgl. echter Wedemaent. Wiedemaand (Juni): Vgl. Wedemaent. Karel de Groote gaf den naam Widemanoth aan September. Wendelmaent zie Windelmaent. Wijnmaand (Sept., Oct., Nov.): ‘de maand, waarin de wijn geoogst wordt’. Windelmaent, Wendelmaent (Oct., Nov., Dec): Deze naam werd gewoonlijk opgevat als ‘de maand, waarin de zon zich | |
[pagina 337]
| |
wendt, eene andere richting uitgaat’. Dit zou nog kunnen, als de naam alleen voor December voorkwam; de zon zou dan na den winterzonnestilstand zich weer naar ons toe bewegen. Maar dat de naam ook voor October voorkomt, doet mij vermoeden, dat hij eerder samenhangt met Karel de Groote's windumemanoth, waarin het eerste lid zeker wel het Lat. vindemiae = ‘wijnoogst’ is. De onjuiste afleiding heeft dan gemaakt, dat men den naam nog zelden meer voor October, maar meest voor December gebruikte. Vgl. Aersselmaend. Misschien ook hangt deze naam samen met den volgenden. Windmaend (Nov., Dec.): ‘de maand, waarin er veel wind is.’ Misschien hangt deze naam met den voorgaanden samen, maar dan is het niet uit te maken, welke de oudste is. Wintermaand, Wijntermaent (Nov., Dec., Jan.): ‘de maand, waarin de winter begint’. Volgens Beda gebruikten de Angelsaksen dezen naam voor October, waaruit hij afleidt, dat zij slechts twee jaargetijden onderscheidden. Woensmaand (April): ‘de maand aan Wodan gewijd’. Wolfsmaend (Dec.): ‘de maand, waarin de wolven zich meer dan anders in de nabijheid der dorpen vertoonen.’ In het Duitsch worden ook November en Januari zoo genoemd. Wonnemaent (Mei): ‘de maand der vreugde’. Vgl. het Hgd. wonne = ‘vreugde’ en den in Zwaben nog gebruikelijken naam Lustmonat. Zaaimaand, zie Saeymaend. Zomermaand (Juni): ‘de maand, waarin de zomer begint’.
Aan het einde mijner lijst gekomen, wijs ik er nog eens uitdrukkelijk op, dat hiermede het werk nog lang niet afgedaan is. De volksnamen raken al meer en meer in onbruik en met de opteekening van hetgeen er nog overig is, mag niet gewacht worden. Daarom richt ik tot allen, die iets kunnen mededeelen, het vriendelijk, doch dringend verzoek, dit niet te willen nalaten. Meent men, dat het een of ander niet de moeite waard is, om afzonderlijk in een tijdschrift mede te deelen, dan zende men het mij. Zelfs de geringste bijzonderheid kan soms op de meest verrassende wijze de van elders verkregen kennis aanvullen. Amsterdam, P. Leendertz Jr. Van Eeghenstraat 18. |
|