Noord en Zuid. Jaargang 22
(1899)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||
Jaromir.
|
I. | Jaromir matigt zich de rechten des duivels aan. |
II. | De duivel neemt de gelegenheid waar, zich op Jaromir te wreken, doch zijn toeleg mislukt gedeeltelijk door de bescherming van St Michiel. |
III. | Jaromir wordt, op zijn vastendag ter eere van zijn beschermengel, door den duivel verleid en opgesloten. |
VI. | Jaromir doet boete, verwerft vergiffenis en wordt duivelbanner, waardoor hij den Booze zijn tentatie kan betaald zetten. |
Een vergelijking der redactie van het gedicht in Winterloof met die uit de Gedichten biedt weinig opmerkelijks aan. Dat kon ook niet anders, daar Jaromir de vrucht van rijper leeftijd is.
Alleen het volgende vonden we:
I reg. 70.
Oude redactie:
Na reg. 74 volgt in de oudere lezing:
II regel 1-4. De aanhef der oude redactie is:
reg. 86-88 luiden in de oude lezing:
III reg. 23 luidde vroeger:
reg. 37-41 vindt men in de oude lezing:
reg. 93 der oude redactie was:
Staring verbeterde in Winterloof in een aanteekening reeds:
In de latere uitgave is grijnend door smuilend vervangen.
reg. 124-125 zijn in de oudere redactie:
reg. 148 ontbreekt in de oude lezing.
De oogst is dus niet groot, de veranderingen zijn niet van ingrijpenden aard, en mogen meest verbeteringen heeten, bekortingen, waardoor de dichter zijn bedoeling nog krachtiger weergeeft. Alleen in III reg. 37-41 vinden we een uitbreiding, die wel een beteren overgang geeft, maar door het germanisme verspreken (beloven) ontsierd is. Trouwens Staring schijnt van een germanisme of gallicisme niet bang te wezen, als hij maar aan een korte uitdrukking geholpen is. Hieronder volgen voorts eenige aanteekeningen, ter aanvulling van reeds gegeven commentaren.Ga naar voetnoot1)
r, 3. zich roemen van gallicisme (se vanter de) voor zich beroemen op.
r. 7. een Joodsch geldschieter of woekeraar. In de middeleeuwen waren de Lombarden of Cawersijnen z.g. tafelhouders meest Joden.
r. 9. Athene, genoemd naar Pallas Athene, de Godin der wijsheid; van daar wordt een academiestad een Athene genoemd (Antonomasia.)
r. 16. Plautus en 't Studenten-zangboek. Staring gebruikt deze twee als attributen van Jaromirs onbezorgd en vroolijk leven, dat zonder veel studie werd doorgebracht.
r. 18. Juchtleer, Russisch leêr, bereid uit de huid van jonge koeien; is waterdicht en wordt gebruikt tot het inbinden van boeken en het bekleeden van koffers. Jucht = jufti (Russisch) = paar, omdat de huiden bij paren gelooid worden.
r. 22. als germanisme voor toen.
r. 29-33 voorbeeld van perifrase evenals reg. 35 en 36.
r. 43. voorbeeld van contaminatie d.i. besmetting nl. inwerking van de eene uitdrukking op de andere. De dichter schrijft spoedt = spoedt zich voor ijlt germanisme.
r. 45 ‘Zeven slapers’ Een keurige naam voor een logement, naar de 7 Thebaansche jongelingen, die de vervolgingen ontgingen, door 135 jaren achtereen te slapen en daarna heilig werden verklaard.
r. 49. dat elk zich wondert, germanisme voor: dat het elk verwondert.
r. 52. bij 't nachttoilet = bij 't uitkleeden.
r. 56. Staring spreekt van een klucht; vandaar, dat in r. 58 't gordijn nedervalt. De klucht was voor zóóver afgespeeld; den volgenden morgen zou zij voortgezet worden, r. 59.
r. 62. Er bestaat verschil tusschen de uitdrukkingen hij komt
aamloos aanloopen en.... aangeloopen; nl. de eerste werking is onvoltooid (de inf. staat voor een tegenw. deelw.), de tweede voltooid; geloopen bep. van gest. bij men.
r. 65. staat hij en gaapt. Germ, voor hij staat te gapen, evenals in de Jamben: zij zit en schudt.... voor zij zit te schudden.
r. 67. bulderbas, vergel. liegbas(t), strijbas(t). Hangebast was oorspr. 't touw van boombast, waaraan iemand gehangen werd, daarna de persoon, die die straf ondergaan moest. Zoo kreeg bast de beteekenis van persoon, gelijk in liegbas = iemand, die zich door de ondeugd van liegen kenmerkt; strijbas, tegenspreker, bulderbas.
r. 82. onmachtig. Hier zou een bijwoord van graad vooraf moeten gaan, en dan moeten volgen.
r. 88. Het w.w. vernemen wordt spaarzaam met betrekking tot het gezicht aangetroffen. Zoo vindt men het bij Da Costa in den Slag bij Nieuwpoort met betrekking tot het gehoor (?):
Vernemen is zóó hooren, dat men het gehoorde behoorlijk in zich opneemt, dus verstaat (Hendriks Syn.).
r. 91. Voor 't ontbijt bezorgd = bevreesd, dat zijn ontbijt er bij zal inschieten, nl. als de waard ook vlucht.
r. 93. gediend voor bediend; vergel. tafel dienen.
De uitlegging: ‘terwijl hij met huivrende angst (door den waard zelf) bediend wordt, roert hij zijn kaken’, is eenvoudiger, dan te willen, dat Jaromis in zijn rol van duivel gaarne dien angst zag.
r. 97. de Vijand, vroeger gebruikelijke benaming voor den duivel.
r. 104. Dit zal u ééns niet rouwen, nl. wanneer de waard in de onderwereld aanlandt.
II. r. 1. De kennis werd gemaakt; wij zeggen kennis maken met; vergl. Fr. faire la connaissance de.
r. 8. Sint Franciscus' dos. Hij behoorde dus tot de orde der Franciscanen, een der bedelorden, ook wel Barrevoeters, Minorieten of Minderbroeders genoemd, 't Is de vraag, of die hun missiewerk te paard mochten verrichten.
r. 15. Thans nl. voor twee paar eeuwen, dus toen. 1827-400 = 1427 ongeveer.
r. 17. Deed heeft drie onderwerpen bij zich; 't al dwingend kwispelwapen, de naam van Heilig en de Biechtstoel.
r. 28. die angel, nl. over de aperij van Jaromir, zat er (bij den zwarten).
r. 30. Een geest van 't nonnenplagend slag. Zie den kapelaan in den vierden Jaromir.
r. 34. met acht vingers en twee duimen d.i. met beide handen, uitdrukking, om een komisch tintje aan te brengen. Zoo zegt men immers soms, als men vraagt: ‘Wat heb je aan de hand?’ Drie vingers, pink en duim’.
r. 38. Contaminatie der beide uitdrukkingen: Een poets bakken en een kool stoven.
r. 47. De dichter vergelijkt Jaromir hier niet met een os, maar wil doen uitkomen, dat Jaromir even onbewust is van naderend gevaar, als een os onbewust is van het lot, dat hem wacht, als hij voor het slachthuis staat.
r. 48. Jaromir, in de meening, dat de klokken tot zijn eer geluid worden, wordt door den jongen uit de herberg begroet met: ‘Net afgepast, Heer Pater!’ d.i. ‘Ge komt juist op een goeden tijd!’
r. 51. kleppen geschiedde bij brand of oproer, bij de metten enz.; luiden voor grootere godsdienstoefeningen.
r. 51. vóór 't wijen. De klokken werden niet opgehangen, vóór ze gedoopt of gewijd waren. Elke klok had een naam; die der Dordtsche Groote Kerk b.v. heetten: Joris (metteklok) en Johannes.
In Buddinghs vertaling van dr. J. Dowlings Gesch. der Roomsche Kerk vindt men een hoofdstuk over klokkendoop met een afbeelding dl. I. bl. 292-300.
r. 53. alnog voor alsnog; 't geweld (nl. van 't luien); anderen vatten het op als inbreuk op de bestaande voorschriften.
r. 54-55. Komische samentrekking. Zie een dergelijk voorbeeld in Hildebrands Familie Stastok: ‘Pieter rookt wanhopig door enz.’
r. 56. Penitentie, hier straf, maar eigenl. boetedoening. Zie b.v. Marnix, Bijencorf 163.
‘Poenitentia, laat hij Hervet zeggen, komt van punire straffen; het is dus iets, waarmede de mensche straft ende pijnicht het quaet dat hij ghedaen heeft. Wel zeggen de ketters, dat dit een domme leugen is, dat poenitentia afkomt van poenitere en niets anders beteekent dan berouw, maar wij antwoorden daarop, dat onze L moe-
der de H. Hercke met het nieuwe ketters Latijn niet te doen en heeft.’ (Zie dr. Kalff, Gesch. der Ned. Lett. in de XVI eeuw.)
r. 59. Denk aan de verwoesting van Sodom en Gomorra.
r. 60. Sant. eigenl. Heilige, hier priester, leeraar.
Vgl. Vondel:
r. 63. minder ijvergloed dan wel ergernis. Hij meende met klokgelui ontvangen te worden, en 't bleek een grap der jeugd te zijn. De ergernis sproot dus voort uit de ontgoocheling, dat de eer toch niet hem gold.
r. 65. Alsof hij een paus was, die vorsten steeds met mijn zoon aanspreekt, en zich zelf servus servorum, knecht der knechten, noemt.
r. 70. De inf. benglen moet te vóór zich hebben.
r. 71. St. Michiel. Zie Lucifer van Vondel, waar hij aanvoerder der Hemelsche heirscharen is.
r. 77. Zijn klokken nl. van den Booze: ze waren in zijn macht gegeven.
r. 81. Bewijslijk recht; bij Weiland, van Dale noch in de Woordenlijst te vinden; misschien is bewijsbaar hier beter. In 't Hgd. beweislich.
r. 85. Geschoren kruin, de tonsuur der R.C. geestelijken; die tonsuur was niet altijd op de kruin aangebracht.
r. 85. Profeet behoort tot de zwakke verbuiging; maar wordt ook wel sterk verbogen, gelijk hier.
r. 90. Lochems Veldgemeent'; is dit landelijke gemeente van L. of buiten het rechtsgebied van Lochem? De onverdeelde gronden buiten een plaats heeten de meent.
r. 99. Lees hier achter: komt er niet op aan; kan mij niets schelen of iets dergel.; daardoor wordt de regel een onderwerpszin (afh. vraag).
r. 100. Denk aan de aardigheid over het standbeeld van Eerasmus: ‘Als hij de klok hoort slaan, dan slaat hij een blad om.’
III. r. 1. Van = over.
r. 2. Klakloos = zonder voorafgaande aankondiging, onvoorziens; de afleiding van dit woord staat nog niet vast. (Zie Vercoulli bl. 128) voor de(n) voet = voor de voeten, vergel. onder de voet, op de been.
r. 4. Gefokt, minder mooi voor opgevoed, gekweekt, maar dient, om den komischen toon te bewaren.
r. 3-5. De eerste of's zijn toegevend, de andere tegenst. voegw.
r. 8. Staring zegt dus, Jaromir te kunnen gebruiken als een geneesmiddel, als hij aan rijmkoorts lijdt.
r. 10. Schorten = mankeeren, liggen.
r. 17. Moest hulpw. van wijze.
r. 21. Komisch voorgesteld: de Heilige hoort zijn naam noemen; hij kijkt uit, wie dat doet, enz.
r. 23. Perifrase voor de klepels.
r. 34. Een bewijs is reeds een kleinigheid b.v. ‘'t kind had een bewijs van boter op zijn brood.’ 't Scrupeltjen maakt de hoeveelheid nog geringer, maar de werking van de ‘Balsem uit het paradijs’ is ook buitengewoon, wil de dichter zeggen.
r. 40-41. J. zal tot 29 Sept. (St. Michielsdag), om de veertien dagen 's dinsdags vasten.
r. 44. Als convalescent behoorde achter hem, waarvan 't bep. van gesteldheid is. vervelingspest, beter in 2 woorden te schrijven, vervelings app. genitief.
r. 46. De wijsheid n.l. in de bibliotheek der Walburgskerk te Zutfen. De boeken lagen voorheen aan pultrums vastgemaakt. In de oude rekeningen vindt men daarover posten. Over Proteus' voorspellingen zie: Kroon, Myth. Wrdb. De vergelijking met de Grafcel te Bremen en met Proteus dienen o.i. eenvoudig, om den toestand van Jaromir komisch voor te stellen.
r. 50. Door zijn ijver ontving hij gunstbewijzen, hielp men hem.
r 54. hulpzaam voor behulpzaam.
r. 57. een oud Begijntje. De Bagijnen legden geen kloostergelofte af en konden, naar eigen verkiezing, in het burgelijk leven terug treden. Zij vormden, als 't ware, den overgang van de wereld tot het klooster. Zij stelden zich ten doel, alle christelijke deugden door gemeenschappelijke pogingen te bewaren en te beoefenen.
r. 59. Custos bewaker, schoor een muursteun, geen pilaar.
r. 63. Zijn tanden waatren! voor: hij watertandt.
r. 73-75 zijn bepaald geestig, vooral 73; wij begrijpen, dat J.'s gedachten bij het hoen zijn, en de dichter dringt ons het tegengestelde op.
r. 95. smuilend. Misschien heeft Staring evenals in ‘Het Kameleon’ gedacht aan meesmuilend, òf staat het in verband met smoel = das maul. In de oude lezing stond des te valscher lacht, later grijnend loert. Eng. to smile = grimlachen.
r. 97 zich kittelen, zich verkneukelen.
r. 105. De passieve constructie is mat.
r. 106. exploot eigenl. daad, soms heldendaad.
r. 109 drukt de gulzigheid sterk uit.
r. 111. zich behoort voor te bezinnen.
r. 112. 't kwaad Latijn = moeilijk te binnen te brengen Latijn.
r. 118. des ongewoon bij weten.
r 119. Hij bracht zijn teer gemoed tot rust.
r. 122. de Vroege mis voor de Vroegmis.
r. 130-131. Hij ziet geen licht in de zaak; misschien ook letterlijk: gaat de dag voorbij, wordt het donker.
r. 132. Eerst, toen de wachter voor de derde maal zijn getoet had laten hooren, bracht de nacht hem raad. Die raad kwam wel traag, maar toch niet te laat: Hij brengt het overige van den nacht door met zijn Rozenkrans af te bidden, totdat eindelijk na wel honderd Onze Vaders de koster komt en hem bevrijdt.
r. 143. Litanijen smeekbeden. ‘Kyrie eleison’: Heer, erbarm U!
r. 145. afbeeldingen van St. M. op schilderijen, St. M. van hout of van steen gemaakt.
r. 180. men zegt: ik heb berouw over mijn schuld, niet: ik berouw mijn schuld. Wel: het zal u berouwen, voor: verdriet, leed doen. De dichter dacht aan boeten.
r. 152. vijands = 's vijands, daar vijand geen eigennaam of verwantschapsnaam is; òf vijand = duivel, en niet in algemeenen zin genomen.
IV. r. 1. De dichter wil zeggen, dat het verhaal van Jaromir de lezers verveelde; daarom moest hij gaan dwalen, natuur schertsenderwijs bedoeld.
r. 3. d' Apennijn; 't gebruik van dit enkelv. is niet meer dan een dichterlijke vrijheid.
r. 6. laveerend, zeer juist, om daarmee het nu hier dan daar heen trekken uit te drukken.
r. 15. correctie, straf. Correxie van schepenen = straf door schepenen opgelegd.
r. 16-17. Zie boven de inleiding.
r. 20. misbillijken = ten kwade duiden.
r. 21. Hieruit blijkt, dat Jaromir eigenlijk bestemd was om voorgedragen te worden.
r. 23. 't golvend zuid: de Middellandsche zee.
r. 24. St. Michiel liet zich daar tot heilige verklaren, niet zooals bij anderen gebeurde, werd hij na zijn dood heilig verklaard; hij was immers een aartsengel.
r. 27. als = zooals.
r. 33. d.i. cirkelrond, liever bolrond.
r. 34. voeteeren, basterdvorming naar analogie van andere werkw., zoo ook halveeren enz.
r 41. toeft voor wacht; wij gebruiken toeven liever als verblijven.
r. 45. Sjeur Tenterkwaad; misschien komt tenter van Fr. tenter verleiden; tentatie in spreektaal temptatie, niet te verwarren met tempêteeren = tempteeren = kwellen, plagen te keergaan tegen iemand; waarschijnlijk een woord van Starings vinding.
r. 48. Spaandak houten dak, gedekt met plankjes, in de middeleeuwen berderen genoemd.
r. 57. De verblijfplaats der Bagijnen wordt meest het Bagijnhof of Bagijnerij genoemd; Convent slechts bij uitbreiding.
r. 62. de huisorde: de regeling der huishoudelijke zaken.
r. 66. effen grijs heur dragt. De Dordtsche Bagijnen droegen b.v. ‘zwarte tabberts, opte borst geployd met orgelpijpen, hebbende wijde mouwen, die zij noemden Trompen, hebbende op'er hoofd een witte linden-Hulle, dragende daarover in de kerk zijnde een witten omme-doek; uytgaande, hadden zwarte Huykken en over den Hof zwarte schoudermantelkens (Balen). Starings begijntje wijkt in dracht hiervan af.
r. 68. Keuveltimps; een keuvel een soort van groote afhangende muts. de timp is de punt; een kersttimp een puntig kerstbroodje; de keuvel is waarschijnlijk de Huyk hierboven genoemd, het lijnwaadplooisel, dat haar bruine vlecht omhult, = de witte-linden-Hulle.
r. 72. menigeen speet het, dat zij, het schoone meisje, zoo gekleed moest gaan.
r. 73. de Bagijnen gingen barrevoets.
r. 77. sterretoren, voor dakkamertje, de vliering-cel.
r. 81. de hand van hem, die hem de tonsuur schoor en hem alsoo als geestelijke had gekenmerkt, een stand dien hij nu beklaagde.
r. 87 zie r. 47. vermomd als katuil; nu ontkatuild: neologisme van Staring.
r. 89. overheerd germanisme.
r. 90. gasthuis - in de middeleeuwen werden krankzinnigen in het Dulhuis opgesloten; soms ook in gestichten, waar mede plaats
was voor pestlijders, leprozen en weezen, zooals b.v. te Dordrecht, en die allen eenvoudig gasthuizen heetten; voor doortrekkende vreemdelingen, blinden en kreupelen bestonden ook z.g. gasthuizen.
r. 93. de Engelgroet d i. de groet, waarmede de Engel Maria de geboorte van Jezus komt aankondigen.
r. 99. n.l. de kwartssteentjes, bekend onder den naam van ‘Lochemsche diamanten.’
r. 102. oorvlies = trommelvlies.
r. 103. wemelen, wij spreken van het gewemel van wandelaars, der sterren, maar van een lied?
r. 106. clysma darmspoeling, lavement.
r. 115. hukkende = hurkende. Te Dordt zegt men ‘op zijn huikens gaan zitten.’
r. 117. Jaromir had reeds bemerkt, wat er met den kapelaan aan de hand was.
r. 121. Het ‘kwaad latijn’ had Jaromir nu gauwer bij de hand en 't zou zijn uitwerking niet missen.
r. 128. naar 't hoog = omhoog.
r. 129. tegenvloog = tegemoetvloog. De vervanging van tegemoet door tegen geeft dikwijls aanleiding tot dubbelzinnigheid, bijv. tegengaan, tegemoetgaan.
r. 137. knoet, zweep in Rusland gebruikelijk.
bullepees, oud strafmiddel in de scholen, maar thans met de plak het schandbord enz., naar de musea van oudheden verwezen.
r. 138. molgat = molshoop, hier de opening, waardoor hij uit de onderwereld kwam, en nu weer naar beneden tracht te komen.
r. 144. pestwalm, verpestende stank; kwalm hangt òf samen met kool (brandstof) en is dus de stank, die die brandstof verspreidt; òf met kwellen, dus lucht die onaangenaam aandoet, kwalm en walm zullen ook wel verwant zijn. (Zie Vercoullie.)
r. 148. bediend bep. van gest. bij guit; de dichter bedoelde te zeggen: waarna de guit, daarmede bediend zijnde, werd vrijgesteld.
J.L. v. Dalen.
- voetnoot1)
- Zie Noord en Zuid XV blz. 34-55, 179-184, 277-278.