Smachten.
Smachten beteekende vroeger wegkwijnen, omkomen door grooten honger of dorst. (Verdam Tijdschr. XIV 14), thans beteekent het in eigenlijken zin, een zeer sterke begeerte hebben voornamelijk naar drinken.
Franck geeft in zijn Etymologisch Woordenboek i.v. smachten het volgende: ‘Van laatmnl. smacht m. sterke honger, versmachting.’ Dit nu is onjuist en berust niet op een zelfstandig onderzoek. De schrijver kan tot zijn verkeerde meening gebracht zijn, o.a. door Kiliaen, die i.v. smacht geeft esuries, fames en bij smachten esurire, famere.
Ook kan hij vertrouwd hebben op het glossarium, dat Verwijs achter zijn Gedichten van Willem van Hildegaersberch plaatste, waar we op het woord smacht lezen: znw., 125, 190; 126, 207; hooge mate van honger, vreeselijke honger, meermalen verbonden met honger.’ Deze mededeeling werd door Oudemans in zijn Bijdragen tot een mnl. woordenboek overgenomen.
Laten we even de plaatsen nagaan, die Verwijs uit Hildegaersberch opgeeft. p. 125, vs. 190.
Ten sevenden mael, diet wel versinde,
Sijn si ter salichheit ghewracht,
190.[regelnummer]
Die hongher lijden ofte smacht
Om der gherechticheden staet;
Want si worden noch versaet enz.
En p. 126, vs. 207.
Want die Heer die leet onrecht
Entaer toe hongher ende dorst,
Soe proeftman waer in corter vorst,
Dat sy altoes salich bliven,
Die voor die rechtichede kiven,
207.[regelnummer]
Entaer voer smacht off hongher doghen.
We hebben hier te doen met een gedicht, dat tot titel heeft: Van die achte salicheiden. Op het motief van de bekende zaligsprekingen uit Mattheus wil de poëet den volke een preekje vol wijze leering toebereiden. De volgorde, waarin Willem de zaligsprekingen behandelt en ook het aantal verschillen van onze Statenvertaling van den Bijbel; ik meen echter, dat ons eerste citaat