inconsequent: ‘Of anders: de vormen, die het werkwoord aanneemt, alnaargelang het onderwerp eerste, tweede of derde persoon enkel- of meervoud is, heeten persoonsvormen.’
De naamvalsvormen zijn op dit oogenblik nietszeggende vormen, zoo betuigt de Schr. met nadruk. Maar, vragen we, hoe dan te verstaan wat hij een paar regels te voren zegt: ‘Al naar gelang van de betrekking, waarin een woord in een zin voorkomt, verandert het wel eens van vorm. Die vormen..... heeten naamvalsvormen.’? En inderdaad, niemand kan toch staande houden, dat b.v. in buurmans tuin de genitief NIETS zegt? Eén van beide: we begrijpen den Schrijver niet òf hij heeft veel te veel gezegd, meer dan te verantwoorden is.
Trouwens, wat definities betreft, men legge er bij het onderwijs toch niet te veel nadruk op; er is beter te doen: uit de levende taal late men de zaak zien. Ook is Taal een leervak, dat, naar ons inzien, niet zoo veel volkomen zuivere definities kan aanbieden. 't Is als aan het strand met de kustlijn, die ge afbakent; ge ziet er telkens hier en daar de golven nog overheenslaan.
‘O! die definities!’ dachten we dan ook onwillekeurig bij 't lezen der Inleiding. ‘Een taal is het middel, waarvan een groot aantal personen zich bedienen, om’ enz. Zit de Schr. zelf ook niet een weinig verlegen met dat ‘groot aantal personen’? Van ‘beschaafd Nederlandsch’ (Inl. 1) en ‘beschaafden’ (Inl. 6) heeft de Schrijver maar geene definiëering beproefd.
O.i. had Schr. ook beter gedaan de definitie-Den Hertog van zin maar te laten rusten. Hij ontzegt haar ‘alle wetenschappelijke waarde’. Dit moet in 's heeren Kummer's verband zijn: paedagogische of methodische waarde. Maar is dan Den Hertog een schoolboekje, dat het woord persoonsvorm niet gebruikt zou mogen worden, aleer het verklaard is?! Hoe dan te oordeelen over het gebruik van zelfstandigheid (blz. 4), infinitief (blz. 7) naamvalsvorm blz. 16) en andere bij Kummer zelf?
Ook voor de bestrijding van Den Hertog inzake de meewerkende voorwerpen is het ons niet gelukt een goeden grond te vinden. Den H. bedoelt niets anders dan K. betoogt; dat is toch nog al duidelijk, zou men zoo zeggen, althans wanneer men niet aan de letter van een woord blijft hangen.
Intusschen behoeven we den heer Den H. niet te verdedigen; deze is daartoe zelf ongetwijfeld wel in staat.
Als voorbeeld van meew. voorwerp geeft Schr. o.a.: De boekhandelaar zendt dien heer eenige boeken en vermeldt dan als werking, uitgaande van het meerv. voorwerp: die heer heeft eenige boeken besteld. Ons dunkt, dat die twee werkingen zenden en bestellen, te ver van elkaar liggen, om ons zoo eens uit te drukken en dat voor de tweede gelezen moet worden: ontvangen.
Bij de Voorwerpen in het algemeen verwerpt de Schr. het gewone criterium, waarmee men ze van de Bepalingen onderscheidt: ‘noodzakelijk bij 't gezegde betrokken.’ Onzes inziens is dit nog zoo kwaad niet, mits men het goed opvatte: noodzakelijk als zinsdeel, niet: noodzakelijk in de werkelijkheid. Zeker gaat het ook dan lang niet altijd door, maar ons dunkt het in dit en zoo menig ander geval het verstandigst: de gewone definitie voorloopig te behouden en dan te laten opsporen de gevallen, waarin ze