die ze daarin vervullen, n.l. die van onderwerp bij de werking plukken en lijdend voorwerp bij idem.
Let men nu echter op bijvoeglijke woorden: lidwoorden, bijv. naamwoorden, bijv. voornaamwoorden, bijv. telwoorden, - dan ziet men verschil. Ook bij deze spreekt men wel van naamvallen, doch die naam betreft vormen, die niet voortvloeien uit de diensten, die de woorden in den zin vervullen.
Nemen we maar weer het zinnetje van zooeven.
De jongen plukt den rijpen appel. Hierin benoemen we de als 1en naamv., den als 4en, rijpen als 4en. Waarom? Waaruit vloeit hier die bepaalde naamval voort? Natuurlijk uit den vorm, uit den naamval van resp. jongen en appel. Jongen is 1en naamv.; daarom is de òok 1en nv.; appel staat in den accusatief; daarom is het met den en rijpen evenzoo.
Maar dan is ook uitgemaakt, dat de bijvoegl. woorden die verschillende vormen aannemen niet krachtens de betrekking, waarin ze in den zin voorkomen. Dit kunnen we ook op andere manier nog beredeneeren.
Welken dienst toch verrichten de bijvoeglijke woorden in den volzin? Antwoord: dien van bijvoeglijke bepaling. Hadden ze nu eenen naamval, afhangende van dien dienst, dan - het volgt er van zelf uit - zouden ze altijd in denzelfden naamval staan, gelijk immers woorden, die onderwerp zijn, altijd in den nominatief voorkomen.
Als we dit alles nu goed inzien, begrijpen we, dat in de vermelde definitie van naamvallen de bijvoeglijke woorden niet ingesloten mogen worden. Afzonderlijk moet over de ‘naamvallen’ dezer woorden gesproken. Hunne vormen heeten ook naamvallen, maar zijn het niet in den echten zin. Ze worden ook congruentie-vormen genoemd; omdat de bijvoeglijke woorden met de zelfstandige, waarbij ze in den zin behooren, congrueeren.
Of ook: de buiging der zelfstandige woorden noemt men primaire of oorspronkelijke en die der bijvoeglijke: secundaire of begeleidende.
Omgekeerd geeft dus het letten op de soort buiging, die een woord vertoont, een middel aan de hand, om tot het zelfstandig of bijvoeglijk karakter van een woord te besluiten. Op de vraag, of wiens in zinnen als: Wiens boek is dat? zelfstandig of bijvoeglijk gebezigd is, hoort men nog vaak een verkeerd antwoord. Toch is de zaak helder als glas. Wiens is een ginitiefvorm, boek staat