Noord en Zuid. Jaargang 21
(1898)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||
Boekbeoordeelingen.We wenschen onze lezers opmerkzaam te maken op de uitgave van twee werkjes, die hun bij de examens uitstekende diensten kunnen bewijzen nl.:
Beide zijn uitgegeven te 's-Gravenhage, bij de Haagsche Boekhandel- en Uitgevers-Maatschappij. Het eerste werkje kost f0,90, het tweede f0,75 | |||||
Studien en Kritieken door P.F.Th. van Hoogstraten, Ord. Praed. Derde deel 1e afl Nijmegen, L.C.G. Malmberg.Het is bijzonder in het belang van ernstige beoefenaars onzer literatuur dat ze kennis maken met Van Hoogstratens Studien. Daar is in die Studiën een man aan het woord, die het ernstig meent en geen arbeid ontziet. Hij plaatst zich - zijn stand brengt het mee - op een eenigszins eenzijdig standpunt, hij stelt als grondslag ‘dat de schoonheid, die zich in de kunst moet belichamen, een edele en veredelende vorm der waarheid behoort te zijn, Men denke hier voor alles aan de zedelijke schoonheid, die de hoogste bezieling is van alle verheven kunstwerken.’ Die stelling staat daar alsof het woord humanismus nog moest uitgevonden worden. Eenmaal aangenomen, dat er hors de l'église point de salut is, dan moet men aan elk kunstwerk den eisch stellen, dat het de menschen beter maakt en bijdraagt tot den bloei der kerk. Maar dat is twee zeer verschillende zaken met elkaar verwarren. We zijn 't lang niet altijd eens met Huët, maar in Lidewyde heeft hij terecht beweerd ‘nut stichten en dadelijk nut stichten’ zijn twee verschillende zaken. Slechts in zooverre zijn wij het met den Schr. eens, dat de kunst den mensch niet mag doen dalen (afdalen tot het lage) maar moet verheffen; maar we houden vast aan Nietschke's stelling, dat er maar één kunst is, met verschillende uitingen en dan vragen wij, of Homerus en Ovidius of Terentius en Plautus geen kunstenaars waren, omdat hun kunst geen zedelijke schoonheid vertoonde. En wanneer men dezen eisch aan letterkundige werken stelt, waarom dan niet aan bouw- en beeldhouwwerken, waarom dan niet aan schilderstukken? Welke is de zedelijke schoonheid van Schuttersmaaltijd of Drijvende Veertje, van alles wat Jan Steen, Ostade, Teniers e. a, hebben nagelaten? Welke die der werken van componisten als Wagner of Massenet? Welke is de zedelijke waarde van de groep van Laokoön, van de Venus van Praxiteles, van de Niobiden? Wat is de zedelijke schoonheid van den Arc de Triomphe, of de Colonne op de Place de la Concorde, van de Porta Nigra of den geheelen schat der bij Olumpia opgegraven beeldhouwwerken? Men overdrijve echter niet! De Schr. denkt o. i, bij ‘zedelijke schoonheid’ aan ‘der kerk niet vijandig’ zoo iets althans kan men afleiden uit de omstandigheid, dat R.A. Sandick hier geroemd wordt, zonder dat deze in zijn geschriften aan zedelijkheid heeft gedacht. Hij | |||||
[pagina 214]
| |||||
heeft de waarheid gezegd en dat is voor Van Hoogstraten een motief om te gewagen van ‘een mannelijke daad, die den oud-ingenieur waarlijk tot eer verstrekt.’ In deze afl. is sprake van Multatuli en zij, die er aan denken op eenig examen over den schrijver van den Max Havelaar te spreken, zij die meenen hooger te staan dan anderen, wanneer zij in toastentaal hulde brengen aan Multatuli, dien zij niet hebben gelezen, ze kunnen niet beter doen dan dit werk ernstig en zorgvuldig te lezen, ze zullen niet alleen beschouwingen van allerlei aard hooren, maar ook tallooze feiten, die hun de gelegenheid zullen geven, met grond te oordeelen en het oordeel van anderen aan hunne wetenschap te toetsen. Het stuk draagt den titel Pater Jonckbloet over Multatuli en dat uitgangspunt, gekozen naar aanleiding van de dichterlijke geestdrift van den jongen priester geeft aan dit werk een geheel eigenaardige verdienste. Men koope en leze dit werk. Het is eene hoogst welkome gave. | |||||
Een Pionier. J.A. Alberdingk Thym 1840-1853, door M.A.P.C. Poelhekke, Nijmegen, L.C.G. Malmberg.Met een kort woord wenschen wij deze brochure (114 bl. groot) bij onze lezers aan te bevelen. Wie de artikelen over dit onderwerp van dezen schr. in N. en Z, gelezen heeft en weet, dat deze uitgave slechts weinig verandering heeft ondergaan, begrijpt, dat er van geen recensie sprake kan zijn. Het werkje behandelt Thym, zooals een man van die waarde behandeld moet worden n.l. in den gang zijner breede ontwikkeling, een Katholieke letterkunde scheppende en daarmede de geheelë letterkunde des lands opbouwende. Het schoone tijdperk van '40 tot '53 is het groote tijdperk van letterkundig leven, waarin werken en aaneensluiten en belangstellen en steunen en helpen geen klanken waren. Het staat ons thans voor den geest als tot eene mythische periode behoorende. Dit tijdperk is in onze Handboeken der Letterkunde, waaruit velen nog altijd gelooven degelijke kennis te kunnen ophalen, zeer vluchtig behandeld en het is daarom, dat we voor deze studie, welke de zaken degelijk bespreekt, de bijzondere aandacht onzer lezers vragen en wel in hun eigen belang. | |||||
The ancient Boeotians: their character and Culture, and their reputation. by W. Rhys Roberts M.A. Professor of Greek in the University College of North Wales, Bangor. Cambridge: At the University Press.De dissertaties van J.W. ten Breujel (Gron. '34), J.C. Drabbe (Leiden 46) P.A. Koppius (Gron. '36). H.J. Matthes (Leiden '30) zoowel als vele andere dissertaties uit alle landen, aanvullende een hoogst omvangrijke literatuur over dit onderwerp, gaven den geleerden schrijver de stof, om in een keurig uitgevoerd werk van nog geen 100 bladz. een even belangwekkend als belangrijk verslag te geven van het resultaat zijner onderzoekingen aan gaande de gronden voor en tegen de verachting der Boeotiërs, die reeds eeuwen vóor Pindarus Boeotische zwijnen genoemd werden en die in weerwil van alle verdediging nog steeds in alle beschaafde talen op 'tonbeschaafdst met minachtende namen worden aangeduid, een lot, dat zij met de Zwaben en Kampenaren gemeen hebben. Het ligt niet op onzen weg de juistheid der onderzoekingen na te gaan: het zij voldoende te zeggen, dat de schr. met | |||||
[pagina 215]
| |||||
krachtige argumenten de partij der miskenden op zich neemt en hen verdedigt. Maar belangrijk is in dit werk het 5e hoofdstuk, waarin de Boeotiërs de Nederlanders van Griekenland genoemd worden. Hij legt dit - gesteund door deugdelijke studiën - ten gunste van Holland uit en stelt daarin o.a. den Boeotiër Plutarchus tegenover den Nederlander Erasmus, hij vermeldt den strijd van beide volken tegen de zee maar roemt de Nederlanders, dat zij zich de zee ook nuttig wisten te maken; vindt bij beiden een vruchtbaren grond en rijkdom van vogels, zoomede in de stroomende wateren rijkdom van visch en daardoor groote voorliefde voor tafelvreugde; ook meer algemeen verspreide, groote mate van kennis, dan een groot aantal overweldigend geleerde mannen en voegt er bij eene welgeslaagde vergelijking tusschen Epaminondas en Prins Willem I, wier leven werken en dood treffende gelijkenis toont. Voor ernstige lezers is dit een hoogst belangrijk boekje. | |||||
Aanleiding tot studie van Literatuur. Potgieters Poëzie, toegelicht door C.H. den Hertog. 1e deel Zangen des tijds. 2e deel Nalatenschap van den Landjonker, Amsterdam, W. Versluys.Overstroomd door gidsen, wordt de studie en het gezond verstand maar al te vaak bij daartoe voorbestemde individuën wegge-gidst en met te meer nadruk roepen we alle degelijke menschen op, om zich dit werk, een ware en betrouwbare gids, aan te schaffen. In een klein bundeltje handelt Den Hertog over Nauwkeurig lezen en deze laatste kunst wordt in onzen tijd van Kinematografen zeer slecht beoefend. Door Momentaufnahmen krijgt de aspirant photos van allerlei wetenschappen in zijn hoofd, op 't examen rollen de groote beweegbare beelden systeem Lumière aan 'toog der examinatoren voorbij en de candidaat doet hen dus gelooven, dat wat ze zien echt is, maar de machine, die dit alles vertoont, merkt er niets van. Daartegen is geen beter hulpmiddel, geen meer afdoend geneesmiddel dan werken als deze. In het voorbericht wijst de schr. nog eens met nadruk op de noodzakelijkheid van ernst bij de studie der literatuur, maar tevens op de onbeduidendheid van vele inspannende studiën, waarvan de uitkomst de moeite niet waard is, of, gelijk de schr. zegt, ‘het angstvallig getob over nietige vraagstukken.’ We ontvangen hier een commentaar tot de belangrijkste gedichten uit het eerste en tweede deel van Potgieters Poezie met uitzondering van Florence en Gedroomd Paardrijden, waarvan de toelichting later volgt. Later zullen op gelijke wijze behandelt worden Da Costa, Beets en De Genestet. De overtuiging, dat het studieplan door den schr. zoo terecht gewenscht en als het eenige noodzakelijke aanbevolen, door zeer weinigen gevolgd wordt, den meesten onbekend is, doet hem al het materiaal, voor den arbeid noodig, zorgzaam bijeenbrengen, zonder uit te putten. De zin des dichters verstaan, de omstandigheden kennen, waaronder het kunstwerk ontstond en waaruit het vaak verklaard wordt, kortom tevens de echte wetenschap der tijdgenooten, dat is het wat als einddoel wordt gesteld en, gids en voorbeeld tevens, geeft Den Hertog hier nauwkeurig den weg aan, dien hij heeft gegaan. Niet voor aanstaande docenten alleen, neen voor alle ernstige lezers is dit werk een hoogst welkome gast. De uitgever heeft er voor gezorgd, dat de nette bandjes ook achter de glazen deuren eener boekenkast of op een boekenhangertje een goed figuur maken. | |||||
[pagina 216]
| |||||
Taal en Stijl. Volledige Taalcursus voor de lagere school, door L. van Ankum, 4 stukjes met handleiding. Groningen, P. Noordhoff.De heer Van Ankum, een bekend schrijver van schoolboekjes, heeft een volledigen taalcursus het licht doen zien; 4 boekjes door hem bestemd respectievelijk voor leerlingen van 8 à 9, 9 à 10, 10 à 11 en 11 à 12 jaar. Bij die boekjes behoort eene handleiding, die den onderwijzer wel den weg wijst bij zijn onderwijs in de spraakkunst, doch slechts enkele algemeene opmerkingen geeft betreffende het stelonderwijs. In de Inleiding der handl. wijst de Schr. er op. dat het afzonderlijke taalonderw. eerst met leerlingen van ongeveer 8 jaar kan beginnen. Bij de behandeling der verschillende onderwerpen wenscht hij dezen gang te volgen: voorbeelden - bespreking der voorbeelden - afleiding van den taalregel - toepassing van den taalregel in een aantal oefeningen-herhaling. Verder bevat dezelfde Inleiding eenige wenken over: het nauwkeurig nazien van het taalwerk (waarom toch? maken dan werkelijk zooveel onderwijzers zich aan plichtverzuim schuldig? het verbeteren van gemaakte fouten en het doel der herhalingen. Over dit laatste zegt hij: ‘Aan het slot van elke afdeeling heb ik het geleerde zoo beknopt mogelijk in een herhaling samengevat. Onze herhalingen moeten in het geheugen worden geprent en aan 't eind van elk deeltje gerepeteerd worden. Te zamen vormen ze eene kleine grammatica. Wat het onderwijs in de spraakkunstige vormen betreft, is mijn totaalindruk van dezen taalcursus, dat de leerstof te moeilijk en te veelomvattend is Enkele lessen uit 't 2e deeltje, vele uit 't 3e en 4e zijn m.i. ongeschikt voor de leerlingen, voor wie de schrijver de boekjes bestemde; de kennis, daarin aangebracht en de wijze van behandeling is meer geschikt voor leerlingen boven 12 jaar dan voor kinderen beneden dien leeftijd. Eene bescheiden keus uit de gedeelten der handl. waarbij ik ongeschikt, onnoodig, te geleerd aanteekende moge de waarheid dezer bewering staven: 2e stukje (voor leerlingen van 9 tot 10 jaren). Gaan was in vroeger tijd gangen. - De verleden tijd van werken is werkte en wrocht, 3e stukje (10-11 j.) 18 geslachtsregels. - De bijwoorden duiden de plaats, den tijd, de hoedanigheid en andere omstandigheden van de werking aanGa naar voetnoot1). Het bijv. naamwoord kan eene eigenschap aanduiden van den persoon in zijne betrekking of eene eigenschap van den persoon in zijn geheel als mensch. Zoo is er verschil tusschen een oude vriend en een oud vriend. - 4e stukje (11-12 j.) de woordvorming (zeer uitvoerig) 't verschil tusschen achtervoegsel en buigingsuitgang - de verklaring van de van vliegen afgeleide woorden: vlieg, vlaag, vlag, vlug - de voorwaardelijke wijs enz. Verder heeft de Schr. zich beijverd, zooveel mogelijk de spraakkunstige | |||||
[pagina 217]
| |||||
termen te verklaren, wat niet zoo heel gemakkelijk is tegenover jonge leerlingen en licht aanleiding geeft tot gekunsteldheid. Als voorbeelden haal ik aan: Menschen, dieren, planten en dingen staan op zich zelf. Ze heeten met één woord zelfstandigheden en de namen van die zelfstandigheden heeten zelfstandige naamwoorden. - Omdat nu de woorden vlijtig, sterk, hoog en hard bij de zelfst. naamwoorden gevoegd worden, heeten ze bijvoeglijke naamwoorden. - Al deze woordjes heeten voorzetsels. Ze heeten zóó, omdat ze vóór de zelfst. naamwoorden worden gezet. - De persoon, die wascht, is dezelfde als de persoon, die gewasschen wordt. De werking gaat van hem uit en keert tot hem weder. Zulke werkwoorden als wasschen, zulke wederkeerende werkw., zijn er veel meer. Over het algemeen gaat de schr. van te weinig voorbeelden uit, zoodat de leerling er niet toe komt, aan een' algemeen geldenden regel te denken. De bespreking kan wel iets van dit bezwaar wegnemen, maar geheel opheffen doet die het niet of...., maar dan hadden de boekjes even goed er anders kunnen uitzien. Als natuurlijk gevolg hiervan moet de onderwijzer meer vertellen, dan dat de leerling zelf het verschijnsel opmerkt. In de oefeningen ter toepassing, meest verhaaltjes of beschrijvingen, heeft de schr. den juisten kindertoon weten te treffen. In zijne opmerkingen over de afd. Stijl zegt de schr., dat hij het stelonderwijs met zaakonderwijs (niet met het zaakonderwijs) wenscht te verbinden, en al ga ik niet met hem mee in zijne beschouwing over taal-, stelen zaakonderwijs, toch ben ik het met hem eens, dat opstellen over de prov. Zeeland, de inneming van Breda, de huispomp e.d. thuis behooren bij aardrk. gesch. en natuurk. Maar.... behooren dan opstellen over den ooievaar, de bij, den haas (graaft die wel een hol in den grond?), de koe, de zwaluw, den olifant, den ezel, de visch enz. enz. niet thuis bij de natuurk hist, (dus ook bij Zaakonderwijs)? Dergelijke opstellen, soms naar aanleiding van vragen of van punten, soms ook ter invulling van weggelaten karakteristieke woorden geef ik ook op in een uur voor Taal bestemd, maar in aansluiting met de lessen in natuurl. historie. Op pag 5 zegt de schrijver: ‘Bij de samenstelling der stijloefeningen heb ik daarom zooveel mogelijk vermeden, op het gebied van geschiedenis, aardrijkskunde, enz. te komen, en de stof voornamelijk aan de fraaie letteren ontleend. 't Is hierbij niet om kennis, maar om taalkennis en ontwikkeling te doen Tevens heb ik gestreefd naar verscheidenheid van onderwerpen en oefeningen, ten einde de woorden, uitdrukkingen en vormen, waarover de leerlingen kunnen beschikken, zoo groot mogelijk te doen zijn.’ Als opgaven komen voor: beantwoorden van vragen, zoeken van 't juiste woord, zoeken van tegenstellingen, weergeven van een verhaal of versje, schrijven van briefjes, verklaren van raadsels, uitwerken van navolgingen en vergelijkingen, maken van een opstel naar aanleiding van punten, zoeken van synoniemen (is het woord zelf niet te geleerd voor tienjarigen?) verklaren van fraaie uitdrukkingen. Voorts zijn er oefeningen met opschrif- | |||||
[pagina 218]
| |||||
ten als: Overdrachtelijke beteekenis, woordverklaring, zeemanstaal, ruwe en platte uitdrukkingen, alliteraties pleonasmen, persoonsverbeelding en verwisseling van woorden (de namen metaphora en synecdoche ontbreken er nog maar aan). Vooral ten aanzien van vele oefeningen uit het 3e en 4e stukje zou voor den onderwijzer een ‘partie du maître niet overbodig zijn. Ook van vele steloefeningen meen ik te moeten verklaren, dat zij voor (hoogstens) 12-jarige leerlingen te moeilijk zijn. De oefeningen op zich zelf zijn mooi en verdienstelijk samengebracht, maar ze zijn niet geschikt voor leerlingen van dien leeftijd. O. m. heb ik hier het oog op: 1e de synoniemen van graad (schrijf de volgende synoniemen in goede volgorde: rillen, sidderen, huiveren, beven, trillen; - haastîg, snel, vlug, schielijk, gauw; - treurig, weemoedig, bedroefd, neerslachtig, droevig; - enz.), 2e de juiste keus uit 14 synoniemen van loopen, uit 10 van zien, uit 9 van hopen, 3e vervanging van vreemde woorden door goed Nederlandsche (aan oef. 56 van 't 4e st. ontleen ik de volgende: respect, opinie, advies, dokter, conclusie, premissie, variatie, abuis, in bonis, securiteit, courage), 4e woordverklaringen (oef 158 van 't 4e st. geeft: extra, excellent, compleet, secuur, antiek, circa, kolossaal, amusant, prompt, probaat, brutaal, gratis, origineel, ordinair, florissant, accuraat en parallel), altemaal oefeningen, die wellicht met vrucht gebruikt kunnen worden in de eerste klasse van eene kweek- of normaalschool. Slechts hier en daar heb ik een greep gedaan uit de verschillende aanteekeningen, die ik bij het doorwerken van den Taalcursus voor mij zelven maakte; de lezer overtuige verder zich zelf ervan, in hoever hij met deze eindconclusie kan meegaan, dat èn de keuze èn de behandeling der onderwerpen nog al iets te wenschen overlaat. Amsterdam. v.d. Mate. | |||||
Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche Taal, door M.J. Koenen.Thans gaat het schrijven
Afgedrieduivekaters snel,
Een leerboek saâm te flansen
Is maar kinderspel.
Nauw zijn de persen
Van 't eene boek koud,
Of er worden weer verschen
Ter drukkerij gesjouwd.
Geen leeraar, geen onderwijzer schijnt zich tegenwoordig gelukkig te achten, wanneer hij niet een of ander schoolboek in de wereld heeft geschopt, wanneer hij zijn naam niet ziet prijken op 't een of ander werk. En toch - velen achten zich geroepen, maar bitter weinigen zijn uitverkoren. | |||||
[pagina 219]
| |||||
Die boekenschrijverij is een besmettelijke ziekte, die ieder jaar met den winter terugkeert, gedurende de lange avonden en donkere dagen in stilte voortwoekert, tegen de lente uitbreekt, met de warmte in hevigheid toeneemt en half Juli plotseling tot staan komt. Arme schijvers, hoeveel tijd en moeite en inkt en papier verknoeid en hoe weinig lauwerbladeren aan uw kroon toegevoegd - misschien is een kort zomerreisje uwe eenige belooning. In het voorbericht vragen ze gewoonlijk met gehuichelde nederigheid een bescheiden plaatsje voor hun boek op de studietafel van leerlingen, onderwijzers enz., terwijl ze in hun hart hopen, dat hun boek alle andere soortgelijke boeken zal verdringen. Gelijk de vroegere prulpoëten zich excuseerden over de uitgave hunner poëzie door de bewering, dat zij niet langer weerstand konden bieden aan den onweerstaanbaren aandrang van vele lieve vrienden en vriendinnen, zoo verschuilen de hedendaagsche schoolboeksamenflansers zich achter hunne uitgevers, bewerende, dat dezen hen verleid hebben dit of dat boek te schrijven, om in een dringende behoefte te voorzien - een behoefte, die gewoonlijk alleen gevoeld wordt door de schrijvers zelf en op een geheel andere plaats, dan zij opgeven. Geen wonder dan ook, dat er onder den grooten stapel presentexemplaren, dien wij in den loop van de laatste maanden ontvingen, al heel weinig schuilt, dat bruikbaar - nog veel minder dat noodzakelijk is: spraakkunsten, woordenboeken, stijloefeningen, bloemlezingen, letterkunden, taalopgaven, uitgaven van oude schrijvers, uitgaven van nieuwe schrijvers enz. enz. enz. embarras de choix! En dan spreken we nog niet eens van de aardrijkskundige boeken, die we mochten ontvangen. Hoe goed zou het wezen ieder schoolboek, dat verschijnt aan een strenge critiek te onderwerpen, vooral uit het oogpunt van utiliteit - in plaats van het aan te kondigen met een lauwe, zoetsappige, water-enmelkachtige beoordeeling in een of ander tijdschrijft of schoolblad, die maar al te vaak bewijst, dat de criticus even hoog staat als de schrijver, of den moed mist om voor de waarheid uit te komen. Dan zouden de uitgevers voorzichtiger zijn en er in 't algemeen minder knollen voor citroenen verkocht worden. Is het bovengenoemde handwoordenboek ook zulk een knol? Niet gaarne zouden we zoo iets beweren: we kunnen iets beters verwachten van den heer Koenen. Al valt er hier en daar op zijn werkje iets aan te merken, toch bezit het vele goede eigenschappen. Het onderscheidt zich in de eerste plaats van tal van andere, in den laatsten tijd verschenen boeken hierdoor, dat het werkelijk in eene behoefte voorziet. Het is een Van Dale (Manhave) in 't klein, bijzonder geschikt voor Hoogere Burgerscholen en Gymnasia en ook op den kantoorlessenaar kan het van dienst zijn, ter vervanging van de woordenboeken van Kramer en De Vries en Te Winkel. Bovendien is het een handig boek, in stemmig, net gewaad met een duidelijke letter gedrukt. De schrijver heeft er klaarblijkelijk naar gestreefd er een practisch boek van te maken. Dit blijkt uit het weglaten van tal van afleidingen en samenstellingen bij werkwoorden enz., alsmede van die uitdrukkingen en woorden, die in de beschaafde spreek- of schrijftaal zelden worden gebezigd. | |||||
[pagina 220]
| |||||
Te vergeefs zal men dus zoeken naar onfatsoenlijke woorden: zoogenaamde ‘schuttingwoorden’ ontbreken. Velen zullen dit toejuichen en aangezien het boek voor de school bestemd is, valt daar wel iets voor te zeggen, maar dan hadden wij ook maar achterwege gelaten het woord ‘gemacht’, dat wel een heel oud en beteekenisvol woord is, maar dat in fatsoenlijke kringen toch zelden meer gebruikt wordt (het woord bedoelen we), tenzij op de societeit en dan verbasterd tot ‘vermaak’. Daarom verwonderde het mij het woord castreeren te vinden; lubben en lubber, echt Hollandsche woorden, ontbreken gelukkig. Om dezelfde reden heeft de heer Koenen waarschijnlijk ook geen gewag gemaakt van klophengst en noemt hij den os eenvoudig rund, waagt het echter den ruin een gesneden hengst te noemen, doch laat, om dit te nihileeren, deze beteekenis achter gesneden weg. In 't algemeen is er wel een beetje willekeurig te werk gegaan met het opnemen en weglaten van woorden, en hier en daar missen we er zelfs, die zeer stellig niet mochten ontbreken, b.v.: baar (een nieuweling aan boord; een Europeaan, die voor 't eerst in Indie komt), oudgast wordt wel vermeld. Achter baar bijv. nmw. staat bar, barrevoets. Is dat de beteekenis van baar? Verder missen we: boezem (bergplaats voor 't polderwater), holvormig, brandspuit, brandweer, briket, botter, dorst, dierenrijk, plantenrijk (wel daarentegen delfstoffenrijk); ook flora (wel weer fauna), droogmakerij, drukpers, drijfriem, gemaal (stoomgemaal), gloeilicht (gasgloeilicht), gloeilamp, gorilla (wel chimpanse en orang oetan), guttapercha. Zoo worden wel genoemd Sirocco en Samoem, maar Harmattan, Chamsin en Bora niet, evenmin als Föhn. Vergeefs zochten we ook: heilsoldaat en heilsleger, hulpbank en volksbank horendrager, keizerssnede, klopgeest. Ook klopje missen we, niettegenstaande achter begijn dit woord ter verklaring is gevoegd. Zoo vinden we achter barensteel als verklaring lambel, maar zoeken de beteekenis van dit woord vergeefs. Verder ontbreken: kluiverboom (wel vinden we dirk genoemd), kogelflesch, kookschool, krijgsdans, kruiselings, kwartiermeester, kwast (Lemon Squash), landmeter, landweer, lens, lijfdeun, chinaas-appel en mandarijntje meerval, misthoorn, mop = aardigheid, naaldgeweer en naaldparaplu, oermensch, oerwoud, omhullen, onderlosser, potspel, schaftmok, scheepsmeter (wel roeier), schotwilg (wel knotwilg), slof en knus als bijv. naamwoorden, sneeuwig in fig. en eig. bet. snelpers, sond, stapel (in een viool), stapelplaats, stroomversnelling, tapir, tikker (arreslede), tjotter, typhoon en cycloon, verlengbaar (crediet), versnijden (van wijnen) en onversneden, verval (eener rivier, wel verhang), vischtorpedo, spartorpedo (boot), vlietland, vluchtheuvel, voetangel, vulkachel, zangbalk, zolderschuit, zwaard (in alle beteekenissen). Al deze woorden misten we in 't Handwoordenboek, niettegenstaande het woorden zijn, die men dagelijks hoort gebruiken in beschaafde kringen. En toch hebben we niet stelselmatig nagegaan, welke woorden ontbraken, slechts hier en daar sloegen we het boek op en zochten de woorden, die ons invielen. Zoo moeten we vreezen, dat bij een nauwgezet onderzoek het ontbrekende aantal veel grooter zal blijken. | |||||
[pagina 221]
| |||||
‘Verder zijn de gangbare vreemde of uitheemsche woorden in ruime mate opgenomen en verklaard’ - verzekert de heer Koenen in zijn voorbericht. En inderdaad, men vindt daarvan een groot aantal, wel een bewijs, hoezeer wij Nederlanders, ‘gewoon syn zo ghantschelyck zonder alle nood te lenen ende te lortsen van vreemde talen, t'geen wij zelve meer ende beter t'huys hebben’ - zoodat het opnieuw meer dan tijd wordt het ‘kleed onser moederstale, dat van zelfs rijkelijck is ende cierlijck van de onnutte lappen ende vuyle brodderijen te zuyveren.’ Maar zoolang ‘dese noodeloose pracherye’ niet is afgeschaft, en ‘de troggelsack met al de bedelbrocken niet nae Frankeryck ofte elders daer sij armer van schoone woorden als wy syn’, is teruggezonden, is het noodzakelijk ook deze in de woordenboeken op te nemen. Doch ook bij de opname hiervan is de heer Koenen niet van willekeur vrij te pleiten. Waarom ontbreken: anthraciet, architecturaal, attavisme, azytileen, bacile bacterie, bacteriologie beaumont (geweer), Boedha en Boedhisme (wel Brahma en Brahmisme), cape (spreek uit keep), cataract, catarrhe, centreboard, demi-saison, depressie (barometer-), minimum en maximum, dogcar, graphisch (bijv. graphische kunsten), havelock, hypnose, kahn en kahnaat, Kedive en Negus (wel Schach en Sultan), kennel, kinematograaf, lawntennis en football, Mahdi, massage en masseeren, maxim, meteorologisch, mise-en-scène, monitor, narcose, oliographie, panier, pedaal aan een fiets), pendoppo, phonograaf, remmington, retrospectief, rododendron, sawahn, skaat, sjamanisme (vgl. fetisjisme), sulky, buggy, textiel, tondeuse en Tuilerieën. Worden eenige muziekinstrumenten genoemd: bugle, saxophoon, contrabas, viola, tuba en alt zijn vergeten. Vermeldt het Woordenboek anisette en curaçao - chartreuse, triple-sec en kirsch worden versmaad, hoewel oneindig lekkerder. Vinden we wel sapanhout - tiekhout, djattihout en het tegenwoordig zoo veel genoemde pitch-pine worden genegeerd. Kent de heer Koenen wel O-beenen - van X stralen en D-treinen, evenmin als van Harmonica-treinen wordt melding gemaakt. Serre, erker, chrysantimum ontbreken, eveneens smoking, colbert en bottine. Evenals in 't Woordenboek van v. Dale vinden we ook hier vermeld het woord torbok (insekt). Hoe men aan dien naam komt, begrijpen we niet, geen zoöloog noemt dezen kever ooit anders dan boktor, zijnde een tor met hoorns als een bok en wij, als jongens, kenden het beest ook slechts onder dezen naam. Dan schrijft de heer Koenen nog steeds grint, hoewel 't nu toch uitgemaakt is, dat grind de rechte spelling is ('t grindig strand, een weg grindeeren, Eng. to grind, grinder). Krap = varkensrib doet men ook beter te schrijven krab, daar men steeds spreekt van varkenskrabbetjes. Achter chronische ziekte staat sleepende ziekte. De heer Koenen zal toegeven, dat men hier schrijft slepende, met zacht volkomen e.
Wij hopen, dat deze opmerkingen den heer Koenen zullen bewegen zijn boek als er een tweede druk van zal verschijnen nog eens aan een ernstig onderzoek te onderwerpen, want ons onderzoek, dat, wij herhalen het, slechts zeer oppervlakkig was, bracht reeds verscheidene leemten aan het licht. Zalt-Bommel. H. Beckering Vinckers. |