Citaten uit Nederlandsche schrijvers.
Het maakt een zonderlingen indruk als iemand, die de letterkunde van zijn eigen land bij voorkeur beoefent, een uitdrukking of gezegde uit een veel gelezen schrijver hoort en kent en zelf gebruikt, maar niet weet, waar die staat.
En toch is dit zeer verklaarbaar!
Er behoort eene zeer groote mate van belezenheid en een zeer sterk geheugen toe, om zich dadelijk bij het hooren van een zin te herinneren, waar men dien heeft gevonden. Gaat dat niet, dan is een ingespannen zoeken en een eindeloos geduld soms nog niet voldoende, om de plaats te vinden; het geluk moet den zoeker ook nog dienen.
We zullen van de meest voorkomende Nederlandsche Citaten er eenige behandelen nl. de plaats opgeven, waar ze te vinden zijn en het verhand, waarin zij voorkomen.
De liefde tot zijn land is yeder aengeboren, Vondel, Gysbreght van Aemstel, regel 1894, verzuchting van Broer Peter, als allen heengaan om buiten het bedreigd Amsterdam veiligheid te zoeken, als echo op de klacht der ‘Vlughtelingen.’
Het scheiden van zijn land, daer alles loopt verloren!
Maer dat en is het niet, waerop de Veldheer loert. Vondel, Gijsbreght, reg. 460 II, 1, dat is de bedoeling niet, naar de woorden van Willem van Egmond tot Diederick van Haerlem, nadat hij verteld heeft, dat het leger van Amsterdam is teruggetrokken.
Maer zonder schelden: want gy zyt geen appelwyven, Foei! 't staat zo lelyk als geleerde lui zo kyven.
Langendijk, de Wiskunstenaars, 19e tooneel, vermaning van Anzelmus aan Kaasbollius en Urinaal, die onder een vloed van scheldwoorden met elkaar twisten over de waarde van het stelsel van Copernicus. Gewoonlijk citeert men En 't staat enz. dikwijls met weglating van den eersten regel.