Noord en Zuid. Jaargang 20
(1897)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 521]
| |
De beteekenis van het voorzetzel ‘tot’.De vraag komt wel eens voor: Wat beteekent tot: tot en met; of tot, maar zonder? Als ik het wel heb, dan is het gros van het Nederlandsche volk in dezen (voor zoover zij over deze kleinigheid nagedacht hebben) in twee kampen verdeeld. De eenen zeggen beslist: tot is tot en met; de anderen niet minder stellig: tot is tot en zonder. Dat ook hier weder de waarheid in het midden ligt, hoop ik te dezer plaatse aan te toonen. Lang, lang geleden gaf een rector van een gymnasium zijn leerlingen eens voor de volgende les op: §§ 5-15. En als een der leerlingen vraagt: ‘Tot en met 15, mijnheer?’ antwoordt de mentor: ‘Dwaashoofd, kom eens hier! - Loop nu tot den muur! Verstaat ge niet: tot den muur! - Zie zoo, ezel! Waarom ben je nu niet met je ‘body’ door den muur heen gegaan? Begrijp je nu, wat dat beteekent: ‘tot den muur’? Wat beteekent nu: ‘§§ 5-15?’ De leerling heeft het nooit weer vergeten. Ik ken hem als een der felste verdedigers van de stelling: Tot is tot en zonder. De fout van den Rector was, dat hij, van een enkel feit uitgaande, concludeerde tot een algemeene gevolgtrekking. Het geval ‘tot den muur’ staat intusschen niet alleen. Als ik zeg: de afstand van Maurik tot het Wielsche Veer bedraagt drie kwartier, dan beteekent tot: tot aan het veer, d.i. tot aan den Rijn. Laten wij gemakshalve dit geval: tot is tot en zonder, A noemen. Maar een retourbiljet, dat afgestempeld is 7 tot 10 Augustus, is vier dagen geldig. Hier beteekent tot: tot en met. Dit geval noemen we C. - Ja C; want daartusschen ligt nog een derde geval. Ik maak met mijn vriend een voetreisje, en spreek met hem af, dat we den eersten dag zullen gaan tot Den Bosch. Moeten we nu voor de poorten van de Hertogstad blijven staan (geval A); of de heele stad doorloopen, en aan het einde gekomen onder den blooten hemel bivakkeeren (geval C)? Geen van beide. We gaan de stad in, bezichtigen, als we niet te vermoeid zijn, de Gothische Kathedraal, en nemen onzen intrek in een logement. Dit derde geval: tot is tot in, noemen we B. | |
[pagina 522]
| |
Van alle drie gevallen zijn de voorbeelden voor het grijpen. De lezer vulle aan, en vergunne ons nog een paar voorbeelden van elk der drie gevallen, A, B en C aan te voeren. Hier heb ik een oud boek, waaruit drie bladen weg zijn: blz. 34 tot 39 ontbreken (C). In een dagblad lees ik: de brand breidde zich weldra uit tot over de gracht (B). Van Van 't Hoff's schrijfcursus, uit 12 nommers bestaande, gebruiken de leerlingen in de hoogste klassen No. 9-12 (C). Prins Maurits was stadhouder van 1585 tot 1625 (B). De tachtigjarige oorlog duurde van 1568 tot 1648 (B). De afstand van Eck-en-Wiel tot Ingen is een half uur (B) Nota bene, de dorpen grenzen aan elkander. Wie hier de beteekenis (A) wilde toepassen, zou komen tot het besluit: de afstand tusschen die dorpen = 0. Daar werd een kind zichtbaar, of liever eenige lompen, die zich voortbewogen. Het hoofdtjen, en de beenen waren tot aan de dijen bloot (B). H.J. Schimmel, Twee Vrienden, Arnhem 1870, bl. 66, 2e kol. Albert heeft reeds dikwerf aangedrongen op de afreize, maar papa en mama, en de eerste niet het minst, deden het tot het aanstaand najaar uitstellen (B). H.J. Schimmel, t.a.p. blz. 82, 1e kol. In Dr. Jan ten Brink's Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw komt aan het einde van het 3e deel als Bijlage III voor: Nalezingen, verbeteringen en aanvullingen. Zoo bevatten de bladzijden 488 tot 491 (in het midden) nalezingen enz. op de biographie van E.J. Potgieter. (B). Soms ook is men inconsequent, en bezigt men in éenen adem de gevallen A en C. Zoo in een catalogus. ‘De Taal- en Letterbode, onder redactie van Verwijs en Cosijn, Haarlem 1869-'73, 1 tot 4e jaargang.’ En in denzelfden catalogus. ‘Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, uitgegeven van wege de Mij. van Nederlandsche Letterkunde, te Leiden, 1e tot 8e Jaargang; Leiden 1881-1889, 8 dln. (C en A). Eindelijk kan tot = A, B of C dienst doen om te bewijzen wat niet te bewijzen is. | |
[pagina 523]
| |
Jacob van Maerlant allegoriseert sterk in zijn Rijmbijbel. Zoo goed als alle hoofdfeiten uit het Oude Testament wijzen op de Openbaring in Jezus Christus. Daar is b.v. Michal, de dochter van Saul, van welke in 2 Samuel 6:23 gezegd wordt: ‘Michal nu, Sauls dochter, en hadde geen kint, tot den dagh hares doods toe’ Maar neemt Maerlant nu: tot = tot en zonder, dan heeft Michal op haren sterfdag gebaard. Dan ligt de allegorie voor de hand, die men leest, Rijmbijbel, vs. 10140 - '48:Ga naar voetnoot1) Maar up haren lesten dach
Leest men dat Mycol kint ghewan. -
Ten jonghsten dage, houd u daer an,
Sal hare die Synagoge bekeren
En houden an die wet ons Heren:
Ende so sal comen vrucht van hare;
Want al te male die joetsche schare
Blijft dan behouden; dit moet wesen,
Dit meent die jeeste, die wi lezen.
De Staten-bijbel teekent intusschen bij 2 Samuel 6:23 aan, bij tot: ‘D, is: zo lang zij leefde, nimmermeer. Verg. 1 Samuel 15:35 en Mattheüs 1:25’. Merkwaardig is deze laatste plaats, voor zoover de kantteekening betreft. Napluizers aanbevolen. Ook wordt daar verwezen naar Mattheus 28:20, alwaar: ‘Ende siet, ick ben met ulieden alle de dagen tot de voleyndinghe der werelt’. Hier zal wel de stoutste voorvechter van de alleenzaligmakende opvatting van tot = tot en zonder zijn (A) laten glippen. Maurik. J.C. Groothuis. | |
Nalezing.Nog een paar gevallen (A) vinden we in de woordverbindingen: tot nog toe, tot hiertoe en hoelang. Van (B) in: Tot weerziens! Tot genoegen! (D.i. Tot het ge- | |
[pagina 524]
| |
noegen van u weer te zien!) en: Hij is tot de jaren des onderscheids gekomen; alsmede in: ‘Zij vliên, tot waar de poort een weerbare engte biedt aan de ingeslonken schaar.’
Twee gevallen achtereenvolgend van tot op... toe = (C) en tot... toe = (C) zijn te vinden in A.L.G. Bosboom-Toussaint. Arnhem, Thieme 1870, 175, 2e kol.; en Id. t.a.p. 185, 1e kol. Resten nog tal van afgetrokken begrippen, als: tot loon, tot vreugde, tot schade en schande, tot zegen, enz. enz., die zich uit de beteekenissen A, B of C ontwikkeld hebben. Die te behandelen ligt thans buiten ons bestek. J.C.G. |
|