in woede toeneemt en de touwen gieren los, dan zijn de zeilen uit de lijken geslagen. Maar hier is geen storm opgestoken! Mr. Treub heeft cijfers genoemd, die bewijzen, dat de Tijd ongelijk heeft, dus... de Tijd zal bewijzen moeten leveren, men heeft de Tijd ‘den mond gesnoerd,’ de Tijd ‘vleugellam geschoten’, de Tijd ‘den mond gestopt’ de Tijd ‘dood gemaakt’; wat men echter niet gedaan heeft en ook niet heeft kunnen doen, dat is ‘de Tijd uit de lijken geslagen.’
IV. Van de vereeniging ‘Nijmegen Vooruit’ wordt gezegd: ‘De vereeniging is een vraagbaak, waarbij men nimmer te vergeefs aanklopt.’
Een vraagbaak is op zich zelf al een raar ding; ‘een baak, waaraan men vragen richt’, maar het monsterwoord is bij gebrek aan beter in gebruik genomen en gebleven.
Nu zal men bij die vraagbaak kunnen aankloppen! Waartoe? Wie zal dat hooren?
Men kan bij iemand aankloppen en denkt daarbij, dat men de deur opendoet, den kloppenden binnenlaat, zijn verzoek hoort en hem helpt. Maar als die iemand een vraagbaak is?!
V. Dit is reclame-beeldspraak, maar een taal, die voor godsdienstwaanzin bij den schrijver doet vreezen, citeerde indertijd de Haarl. Ct. in het volgende:
‘Dit standpunt verschilt zoo van mysticisme en methodisme ter eener zijde, hetwelk de touwen kapt, waarmee het schip van wetenschap ligt vastgemeerd aan den steiger van het geloof, als van het criticisme ter anderer zijde, dat eerst door weten als kok het gerecht van het geloof tot verteerbare spijs voor de gasten wil maken.’
VI. De hoogste prijs in den narren-wedstrijd komt echter den ongenoemden Geheimrat toe, door wiens geniale taalbeheersching in de keizerlijke oproeping aan het leger omtrent het invoeren der Duitsche kokarde o.a. gezegd wordt:
‘De op Frankrijk's slagveld met stroomen heldenbloed bezegelde wapenbroederschap van het Duitsche leger, werd de hoeksteen van het nieuwe Rijk, van den band, die Vorsten en volken van Duitschland omsluit.’
De ‘wapenbroederschap’ werd de ‘hoeksteen’ van een Rijk, de ‘hoeksteen’ tevens van een ‘band.’ Zoo'n band met een hoeksteen! Zoo iets kan men alleen aan een Keizerlijk hof zien; gewone menschen kennen dat niet.