Noord en Zuid. Jaargang 20
(1897)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
Stylistische overwegingen.XXIV.Een sterk bewijs voor het taai conservatisme, dat naast lichtvaardige veranderzucht in de taal valt op te merken, is het woord zich. Oorspronkelijk niet in het Nederlandsch gebruikt, is het in de Middeleeuwen uit het Duitsch overgenomen, als een middel om in vele gevallen dubbelzinnigheid te vermijden. Maar het komt in het Mnl. nog slechts sporadisch voor en begon eerst in de 17e eeuw, vooral onder invloed van de officieele bijbelvertaling, veld te winnen. Intusschen vindt men bij Cats en velen zijner tijdgenooten nog geregeld de vormen van het pers. voornw., waar wij zich zouden gebruiken, bijv.: En of hy schoon het oogh na Cloris henen wende,
Hy stelt hem niet-te-min of hyse niet en kende.
of: Doch (mits sy in haer selfs had eertyts overwogen,
Hoe dickmael Venus kint de Nymphen had bedrogen,
En toen oock was beducht, dat hy in quader trou
Syn rancken als van outs al weder plegen sou),
Heeft sy voor haer gepluckt veel rosen met de struycken,
Ten eynde sy ter noot dat wapen mocht gebruycken.
(Cats, Proefsteen.)
Sedert dien tijd is het gebruik van het wederk. voornw. wel toegenomen, maar in de spreektaal van minder ontwikkelden heeft het zelfs nu nog geen ingang gevonden. Uitdrukkingen als: ‘hij vergist hem telkens’, ‘zij viel van haarzelf’ (of eigenlijk ‘derzelf’), zijn daarin nog regel, en dat ook in de taal der beschaafden het oorspronkelijk taalgebruik nog steeds zijn nawerking doet gevoelen, blijkt daaruit, dat men ook bij sommige schrijvers nog wel eens het pers. voornw. van den 3en persoon in reflexieve beteekenis aantreft, blijkens de volgende voorbeelden: ‘Zij hoorde den stap van Van der Hoogen achter haar’ (Cam. Obsc. 194). ‘Het is niet door den invloed van haar man, dat zij aan die meeningen gekomen is, maar uit haar zelve’ (Lidewyde II 87). ‘Noch hem, noch haar zelve mocht zij in de schatting van anderen benadeelen’ (idem 91). | |
[pagina 310]
| |
‘Hoe kon hij wanen, dat het haar te doen was om òf hem òf haarzelve een kompliment te maken?’ (idem 65). ‘Vroeger had hij van gevangenen gelezen, die, eindelijk vrij, een soort verband gevoelden tusschen hen en hun verblijf, als lieten zij daar iets achter van hen zelven’ (Eigen Haard 1896, 241). ‘Als hij aan zijn klein huisorgel zat en zong (l. te zingen), dan voelde hij diep binnen in hem iets opengaan’ (idem 242). ‘Gelukkig voor René, verlost zijne maitresse hem van haarzelve op eene wijze, die den lezer meer weerzinwekkend dan geloofwaardig zal toeschijnen’ (N.v.d. Dag). ‘Den volgenden morgen bij het ontwaken vond de man zijne echtgenoote dood naast hem liggen’ (idem). ‘Elken keer als de Koningin van Engeland haar Schotsch landgoed Balmoral bezoekt, moet zij voor den extra-trein voor haar en haar gevolg f 72000 betalen’ (idem). In uitdrukkingen als ‘tusschen hen en hun verblijf’, ‘voor haar en haar gevolg’ schijnt het pers. voornw. gekozen te worden, omdat zich daar te veel nadruk zou krijgen. Men kan deze klip echter gemakkelijk ontzeilen, door er zelf bij te voegen, en behoeft dus om deze reden niet van het gewone gebruik af te wijken. Een ander bewijs voor de onzekerheid bij sommige schrijvers op dit punt is, dat zij het reflexief ook wel eens gebruiken, waar het niet behoort. In Felicia Beveridge komt het een paar maal in den tweeden en zelfs in den eersten naamval voor: ‘Hij had er veel verdriet van om zich zelfs en om Felicia's wil.’ ‘Zij zag hem weer als dien gevoelvollen egoïst, voor wien niets anders ter wereld was dan zich-zelf en zijn begeerten.’ ‘Maar wat kon haar zich-zelf schelen, indien haar kind maar sterk en gezond was?’ Nog sterker wordt de onzekerheid bij beknopte zinnen en andere zindeelen, die we als de beknopte uitdrukking van een gedachte op zich zelf gevoelen, bijv.: ‘Fred voelde 't even, het grootsche om zich heen, even verachtte hij dien kermisboel daar achter zich’ (Woord en Beeld I, 6). Bedoeld is: het grootsche, dat er om hem heen was, de kermisboel, die daar achter hem was, en dus is zich hier niet op zijn plaats. Daarom schrijft Potgieter terecht: ‘Indien hij de maatschappij vijandig tegenover hem had gezien,’ d i. als vijandig tegenover hem staande. Dit hem wordt naar mijne meening ten | |
[pagina 311]
| |
onrechte door Den HertogGa naar voetnoot1) afgekeurd. Daarentegen vind ook ik het misplaatst in een anderen zin van Potgieter: ‘Floor zag opgeruimde gezichten om hem henen’, omdat ‘om hem henen’ hier geen gedachte vertegenwoordigt, maar eenvoudig als plaatsbep. bij het werkwoord dienst doet. Wat is de fout in de volgende zinnen? ‘Een feit is, dat Van Zuylen's Vriend Frits getuigde van minutieuse studie en ijver, waardoor hij bewees, dat hij eene zich gestelde taak wel weet te vervullen.’ (N. v.d. Dag). ‘.... de man, een wezen van vleesch en bloed en ziel en zinnen, in de plaats van eene naar willekeur zich gedroomde en geidealiseerde schim’ (idem). De verl. deelwoorden worden in een geleerde, een oud-gediende, een bediende enz. weliswaar in actieve beteekenis gebruikt, maar dit bepaalt zich tot enkele vaststaande uitdrukkingen: in het algemeen hebben zij passieve beteekenis. Een voltooide schilderij beteekent niet: een schilderij, die men voltooid heeft, maar: die voltooid is; wel onderwezen kinderen zijn niet: kinderen, die men wel onderwezen heeft, maar: die wel onderwezen zijn. Daar nu de wederk. werkwoorden alleen in actieven vorm gebruikt worden, kan men evenmin van een zich gestelde taak, een zich gedroomde schim spreken, als van een zich vergisten brievenbesteller, een zich onderworpen volk. In de aangehaalde zinnen moest dus staan: een taak, die hij zich gesteld heeft; een schim, die men zich naar willekeur gedroomd en geidealiseerd heeft. Merkwaardig is ook de volgende zin uit het Nieuws v.d. Dag: ‘Onmiddellijk na ontvangst van het telegram, het overlijden van den generaal De Moulin behelzende, werden door de Regeering maatregelen genomen om den kolonel Stemfoort weer naar Atjeh te dirigeeren, terwijl het commando voor dien tijd door den overste Van Vliet op zich genomen werd.’ Op zich kan hier slechts beteekenen op het commando. Blijkbaar heeft den schrijver de gedachte in actieven vorm voor den geest gestaan. Had hij geschreven ‘terwijl Overste Van Vliet het commando voor dien tijd op zich nam,’ dan zou er niets aan te merken zijn. | |
[pagina 312]
| |
Opmerkelijk is eindelijk het gebruik van zich in een hoofdartikel van hetzelfde dagblad: ‘De wil ontspringt uit het geloof in zich zelf.’ ‘Dit is de beteekenis van lof, van goedkeuring, van onderscheiding, dat zij des menschen geloof in zich zelf versterken.’ ‘Er is op aarde misschien geen schooner oogenblik dan dat, waarin het geloof aan zich zelf in een menschelijke ziel begint te herleven.’ ‘Hoe zullen wij het geloof aan zich zelf hergeven aan den ongelukkigen slaaf van den sterken drank?’ In al deze zinnen wordt afgeweken van den regel, dat het wederk. voornw. alleen wordt gebruikt, wanneer met een voorw. of andere bep. dezelfde persoon of zaak bedoeld wordt als met het onderwerp van den zin, waarin het voorkomt. En toch zou het in geen dezer gevallen door het pers. voornw. kunnen worden vervangen. Dit komt, doordat ‘het geloof in zich zelf’ beteekent: het geloof, dat hij in zich zelf heeftGa naar voetnoot1). Zoo ook is: deze woorden vormen een zin op zich zelf = een zin, die op zich zelf staat. Vergel. nog: het feit op zich zelf kan men niet afkeuren = het feit, wanneer het op zich zelf beschouwd wordt. Zoodra dus een zindeel een zekere zelfstandigheid heeft, waardoor wij het als de beknopte uitdrukking van een gedachte beschouwen, moet men het tot een zin uitbreiden om te beoordeelen, of het persoonl. of het wederk. voornw. moet worden gebruikt.Ga naar voetnoot2) | |
XXV.In No. 5 dezer overwegingen (18e jaarg. bl. 356 vgl.) heb ik reeds gewezen op de veelvuldige verwarring van reden en oorzaak | |
[pagina 313]
| |
en de daarmede in verband staande voegwoorden en bijwoorden. Deze verwarring is zoo algemeen, dat men geen boek of krant op kan nemen, zonder er al spoedig en herhaaldelijk op te stuiten. Een sterk bewijs, hoezeer het gevoel voor het verschil in beteekenis dezer woorden verstompt is, is het volgende: ‘Dezelfde reden, waarom hij in den afgeloopen nacht nauwelijks de oogen had kunnen luiken, was ook oorzaak, dat hij dezen ochtend minder aandacht schonk dan ooit (l. minder aandacht dan ooit schonk) aan het kloosterachtige zijner omgeving’ (Lidewyde I, 151/2). Wanneer men niet kan slapen, dan heeft dit een oorzaak, en als men weinig aandacht aan iets schenkt, dan doet men dit om een of andere reden. Huet had dus eerst van een oorzaak en later van een reden moeten spreken, tenzij hij de voorkeur gegeven had aan een constructie als deze: Hetzelfde, dat hem in den afgeloopen nacht bijna voortdurend uit den slaap had gehouden, deed hem nu minder aandacht dan ooit schenken aan het kloosterachtige zijner omgeving. Tot de bedoelde verwarring kunnen verschillende oorzaken hebben samengewerkt: 1e. kan zoowel doordat als omdat door daar vervangen worden, 2e. zijn er vele gevallen, waarin de begrippen oorzaak en reden elkander zeer naderen. Nemen wij bijv. de volgende reeks zinnen: ‘Gij hebt een boek gelezen. Het was het werk van een kunstenaar, een dichter. Doch dit was niet het beste er van. Niet daarom was het een goed boek. Het was een goed boek, omdat het de openbaring was van een groot stylist, een scherpzinnig opmerker....’ (N. v.d. Dag). Schrijven wij daarvoor in de plaats: Niet daarom was het een goed boek te noemen. Gij vondt het een goed boek, omdat enz., dan is de zaak gezond, want dan heeft de (objectieve) waarheid voor een (subjectief) oordeel plaats gemaakt; wat oorzaak was, is dus reden geworden, en toch maakt de redeneering zoo goed als denzelfden indruk. Dergelijke zinnen zijn: ‘Wel zijn ds. Sonnema en zijn dochter Rinske twee onverzettelijke stijfhoofden, maar beiden verwerven onze achting (l. beiden schenken wij onze achting), omdat beider onverzettelijke wil in karaktervastheid wortelt’ (Spectator). ‘Van onze eerste kindsheid tot in onzen ouderdom zijn wij voort- | |
[pagina 314]
| |
durend de slachtoffers onzer eigen onwetendheid (op hygiënisch gebied) en dit is des te vreemder (l. en dit vind ik des te vreemder), omdat wij in een tijd leven, waarin aan goed onderwijs zooveel waarde gehecht wordt.’ (N.v.d.D.) ‘Zijne (Christiaan Huygens') geniale oorspronkelijkheid en zelfstandigheid verdienen te meer bewondering (l. bewonder ik te meer), omdat hij leefde tegelijk met Descartes, onder den invloed van wiens bespiegelingen en natuurkundige hypothesen toen zelfs de grootste denkers in hooge mate verkeerden.’ (N.v.d.D.) De beide laatste zinnen zijn blijkbaar zoo gedacht, als ze door mij veranderd zijn, maar in een anderen vorm neergeschreven ter vermijding van het, door vele schrijvers al te zeer geschuwde woordje ik. ‘Maar’, hoor ik dezen en genen vragen, ‘als het verschil dan toch in vele gevallen zoo gering is, waarvoor zullen wij de bedoelde woorden dan nog zoo streng uit elkaar houden? Het komt wel meer voor, dat één woord twee verwante beteekenissen heeft.’ Mijn antwoord daarop is, dat het verlies van elk woord, waar geen ander voor in de plaats komt, verarming van de taal beduidt. Ieder zal zeker wel toegeven, dat die taal het hoogst staat, waarin men de fijnste onderscheidingen tot haar recht kan laten komen. Wie dus meewerkt tot het verloren gaan van onderscheidingen, werkt het taalbederf in de hand. Ten bewijze hoe, door het niet acht geven op het besproken onderscheid, dubbelzinnigheid kan ontstaan, doe ik nog de volgende aanhaling: ‘'t Zou ook niet te verwonderen zijn, als den een of anderen tijd (aan de overzijde van het IJ) iemand in het water geraakte en om het leven kwam, omdat er totaal geen straatverlichting aanwezig is’ (N. v.d. Dag). Met het oog op de algemeene verwarring van omdat en doordat neemt men nu aan, dat de schrijver het ontbreken der straatverlichting als mogelijke oorzaak van het verlies van menschenlevens wil aangemerkt zien. Maar als hij nu eens wilde zeggen, dat men zich niet over zulke ongelukken zou verwonderen, omdat er in het bedoelde gedeelte der gemeente geen straatverlichting is? Dan zou hij geen ander middel hebben om dit uit te drukken, dan het vooraan plaatsen van den redengevenden zin. Zoo heeft slordigheid in de onderscheiding der synoniemen gedwongenheid in de constructie ten gevolge: de straf volgt de misdaad op den voet. | |
[pagina 315]
| |
XXVI.Dezelfde verwarring, misschien in nog sterker mate, bestaat er tusschen als en dan. In de spreektaal wordt op het verschil daartusschen zoo goed als in 't geheel niet meer gelet: men gebruikt als even goed na een vergrootenden als na een stellenden trap. Geen wonder, dat dit misbruik zich ook in de schrijftaal een breeden weg heeft gebaand. Vele schrijvers volgen hierin met opzet de spreektaal na, uit vrees dat men hun stijl anders onnatuurlijk zou vinden. Zelfs ken ik een schoolboek, dat overigens zeer verdienstelijk is en ‘Ons Nederlandsch’ heet, waarin blijkbaar met opzet dan als vergelijkend voegwoord geregeld vermeden wordt. Hierdoor komt de leeraar, die het boek als leiddraad bij zijn onderwijs gebruikt, in een lastig parket; want hoe kan hij in het schriftelijk werk van zijn leerlingen iets afkeuren, zoo dezen zich op hun taalboek kunnen beroepen om hun geschrijf te verdedigen? Natuurlijk zullen zij, al durven zij het niet uitspreken, hem in hun hart van vitzucht beschuldigen. Toch zou het te betreuren zijn, als de taalonderwijzers zich hierdoor lieten verleiden, om zich niet langer tegen het gebruik van als na een comparatief te verzetten. Den Hertog zegt terecht in de inleiding tot het derde deel zijner spraakkunst: ‘De theoretische taalwetenschap heeft geen andere taak dan de taalfeiten vast te stellen en de physische en psychische invloeden op te sporen, waardoor die feiten verklaard kunnen worden.... Anders is het gesteld met het taalonderwijs. Dit kan niet blijven staan bij beschrijven en verklaren, maar behoort ook op verstandige wijze aan te geven, wat af te keuren of aan te bevelen is.’ Hoe kan men nu ‘op verstandige wijze’ aantoonen, dat als in de opgegeven beteekenis af te keuren is? Door er op te wijzen, dat het al zooveel functiën verricht en dat het daardoor noodzakelijk tot eentonigheid en soms ook tot onduidelijkheid moet leiden, wanneer men er ook deze nog aan toevoegt. Het is bepaald merkwaardig, welk een voorliefde wij voor dit onnoozele woordje hebben! In tijdbep. zinnen gebruiken wij het liever dan wanneer; in voorwaardel. zinnen geven we er de voorkeur aan boven wanneer, zoo of indien; in bepalingen van gesteldheid dient het om indentiteit uit te drukken; in de samenstellingen alsnu, alsdan, alstoen, alsnog, vooralsnog, die trouwens door schrijvers van smaak worden | |
[pagina 316]
| |
vermeden, beteekent het in het geheel niets, evenals vóór dat: ‘Meneer laat weten, als dat hij niet kan komen’Ga naar voetnoot1); in vergelijkende zinnen van gelijkheid wordt het veel meer gebruikt dan gelijk, in die van schijnbare gelijkheid staat het dikwijls voor alsof in de plaats en nu zou het ook nog ongelijkheid moeten uitdrukken! Werd dit regel, dan zou men zinnen krijgen als: Vondel staat hooger als lyrisch, als als dramatisch dichter. Maar ook al zou men in dit geval een uitzondering maken, er bleven nog genoeg zinnen over, die leelijk of onduidelijk waren of ook wel leelijk èn onduidelijk. Daar Brandt van Doorne in ‘Twijfel’ meestal ook na een comparatief en na ontkennende woorden als gebruikt, moet men den volgenden zin tweemaal lezen om hem te begrijpen: ‘Want al waren oom en tante erg goed voor haar en al werd ze behandeld als hun eigen kind, ze wàs toch geen eigen kind. En omdat (l. doordat) ze meer dacht als tante, en ook nog al ernstig was, en Lizzy meer had van 'r pa, leek het wel eens of tante het nichtje voortrok’ (bl. 106). - De bedoeling is: omdat ze meer (dan haar nichtje) dacht evenals tante; als beteekent dus gelijkheid, maar in verband met veel andere zinnen zou het ook òngelijkheid kunnen beduiden. In Felicia Beveridge komt voor: ‘Als een jong vogeltje kwitterde en speelde zij, en niets was aantrekkelijker dan een mooi jong meisje als Mabel.’ Stond hier nu in plaats van dan als, dan zou dat woord in dit korte bestek driemaal voorkomen en dan zou men bovendien kunnen meenen, dat er achter meisje een komma was weggevallen: niets was aantrekkelijker als een mooi jong meisje, als Mabel. En wat maakt het niet een armoedigen indruk, als men één woord gebruikt om twee lijnrecht tegenovergestelde begrippen aan te duiden! als men zegt: Niemand als hij mag dit doen, evengoed als: Iemand als hij mag dit wel doen! of: Er lag niets als een zakdoek op tafel, evengoed als: Er lag zoo iets als een zakdoek op tafel! Met een beroep op den goeden smaak vooral noodig ik daarom alle taalonderwijzers uit, dit misbruik, dat alleen uit slordigheid en gemakzucht voortvloeit, zooveel in hun vermogen is, te bestrijden. Op de vraag, die stellig menigen lezer op de lippen zweeft, of het | |
[pagina 317]
| |
wel aan te bevelen is, de jeugd anders te leeren schrijven dan zij spreekt, antwoord ik met de volgende woorden van VerdamGa naar voetnoot1): ‘Ook nog door andere oorzaken is bij ons de spreektaal verder dan noodig was van de schrijftaal afgedwaald, en wel door een zekere verwildering der spreektaal. Ons volk heeft namelijk een overdreven vrijheidszucht: het wil onbeperkt vrij zijn om te doen wat het wil, te zeggen wat het wil, te spreken zooals het wil, en het vindt het dwaas en ongepast, indien iemand het daarin de wet wil voorschrijven. Deze afkeer van al wat zweemt naar gezag en naar tucht, deze verkeerd begrepen vrijheidszin helt maar al te vaak over tot bandeloosheid en willekeur; en deze eigenschap van het volk heeft ongunstig gewerkt op onze spreektaal, die als het ware in het wild is opgegroeid..... Vraagt men nu naar de middelen, die kunnen worden aangewend, om in dezen verbetering aan te brengen, dan moet in de eerste plaats worden gewezen op den plicht, die op ieder rust, om zich rekenschap te geven van de taal, waarvan hij zich in den dagelijkschen omgang bedient..... Wij moeten, ieder voor zich, ons er op toeleggen naar ons vermogen mede te werken aan de ontwikkeling en beschaving onzer moedertaal door een goed voorbeeld. En dat voorbeeld moeten wij geven aan onzen kring, doch vooral aan onze kinderen, die wij van jongs af er aan moeten gewennen, zich juist en zuiver uit te drukken, en die wij moeten leeren spreken, door hen te laten vertellen en daarbij nauwkeurig te letten op den vorm, dien zij kiezen. Ook en vooral moet deze verbetering uitgaan van het onderwijsGa naar voetnoot2). Men moet de leerlingen veel hardop laten lezen en hun vooral goed leeren lezen, ..... hun leeren een vers goed opzeggen..... Doch meer nog dan dit alles kan het nut stichten, als de onderwijzer zorgt, dat elk antwoord gegeven wordt in een goeden vorm, als hij het verbetert en aanvult, dat laat herhalen en geene gelegenheid laat voorbijgaan, om juistheid van uitdrukking bij de leerlingen te bevorderen en aan te moedigen.’ De bedoeling van Schr. is dus, dat men niet alleen toenadering van de schrijftaal tot de spreektaal, maar ook van de spreektaal tot de schrijftaal moet bevorderen. Hiermee meent hij natuurlijk niet, dat men de spes patriae met stadhuiswoorden moet leeren spreken, maar dat men haar er aan gewenne niet alleen op den inhoud, | |
[pagina 318]
| |
maar ook op den vorm te letten van hetgeen zij zegt. Daaraan hapert het bij jong en oud in ons lieve vaderland maar al te zeer. Hoeveel menschen zijn er niet, die men onophoudelijk hoort zeggen: Voor een uur geleden, voor jaren geleden, zonder dat zij ooit opmerken, dat dit een pleonasme is! Op dergelijke dingen behoort de onderwijzer vooral te letten; zulk een fout is veel erger dan het schrijven van een n te weinig, een e of o te veel. | |
XXVII.Nu is opmerkelijk, dat, terwijl men in zoo veel gevallen als voor dan gebruikt, in één geval juist het omgekeerde plaats heeft, n.l. na niet zoo zeer, bijv.: ‘Hij vond haar niet zoo zeer mooi dan wel interessant’ (Felicia Beveridge.) ‘Het mooie van het stuk zit niet zoo zeer in den inhoud, dan wel in de karakteristiek der hoofdpersonen’ (N.v.d.D.). ‘Hij had met genoegen de beweging gezien, maar geloofde, dat het Engelsche volk in dezen niet zoo zeer aanmoediging dan leiding noodig had’ (idem). In al deze zinnen moest als staan, hetgeen blijkt, als men er voor leest: Hij vond haar niet in dezelfde mate mooi als interessant, enz. Hoe komt men hier nu aan dan? Dit kan op twee wijzen geschieden: ten eerste kan men denken aan minder mooi dan interessant, wat niet hetzelfde beteekent; maar het kan ook zijn, dat men meent hier den regel te moeten opvolgen, dat bij vergelijkingen, waarin ongelijkheid der vergeleken begrippen of gedachten geconstateerd wordt, niet als maar dan gebruikt moet worden. Er wordt echter geen ongelijkheid geconstateerd, maar de gelijkheid wordt ontkend: hij vond haar mooi en interessant, maar het eerste niet in dezelfde mate als het laatste, wil men zeggen. Heerenveen. C.J. Vierhout. |
|