Noord en Zuid. Jaargang 20
(1897)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Wartaal in de taal.Taal verloren alles verloren. Zij, die beweren, dat onze taalregels en onze taalboeken niet deugen, hebben ongelijk, als ze daarbij alles veroordeelen; maar dat zij geheel en al ongelijk hebben, kan niet getuigd worden. De meest gebruikte, neen de gezag hebbende boeken schrijven soms onzinnige dingen als wet voor en het taalonderwijs is naar den verpestenden geest des tijds, in hoofdzaak er op ingericht, dat alles wat adem heeft examen doe. Of de leerling eenig nut, hoe weinig ook, zal kunnen hebben van de met ontzettend veel inspanning verkregen school- of boekenkennis, daarnaar wordt niet gevraagd. De leerling moet op het examen kunnen bewijzen, dat de knappe, geleerde, zeergeleerde of hooggeleerde X hem dat of dat geleerd heeft, want... de knappe enz. Y zal er naar vragen. Zoo worden de leerlingen geplaagd, gemarteld, opgeofferd om aan de ijdelheid te voldoen, van hen, die hen heeten te ontwikkelen en op te voeden, hen te brengen op een hooger standpunt van beschaving!!! Dat er niet alleen scholen zijn, maar dat er ook een leven is, een leven in huis en een leven in de groote maatschappij; wat heeft zoo'n examenman daarmede te maken? En toch zou een eerlijk man met dat alles rekening willen houden. Aangaande onze spraakkunst een zeer eenvoudig geval: raaf wordt vrouwelijk genoemd, zegge raaf, de roofvogel en dat.... omdat het beest vroeger rave heette! Die geslachtsbepaling zal indruischen tegen elke voorstelling, die een denkend leerling zich mag maken, maar dat baat niet, het is eenmaal aldus vastgesteld en die het anders doet... maakt een fout en dieper kan een mensch niet zinken. Zie hoe zonderling is het, dat thee en koffie in alle talen mannelijk zijn, behalve in het Nederlandsch, waar ze vrouwelijk zijn, wat ook het geval is met persoon en regel. Het laatste vooral is heel zonderling: Lat. fabula, tabula, regula, zijn vrouwelijk, evenals la fable, la table, la règle vrouwelijk zijn in het Fransch en die Fabel, die Tafel, die Regel, vrouwelijk zijn in het Hoogduitsch, gelijk zij dat ook zijn in alle Romaansche talen. | |
[pagina 144]
| |
De drie woorden zijn alle op dezelfde wijze in den Nederlandschen vorm overgegaan, de klinkende slotvocaal is eerst toonloos geworden en daarna afgevallen en daarop is ook de vocaal van de voorlaatste lettergreep ongeveer (in enkele talen geheel) toonloos geworden. En wat zien wij nu in de spraakkunsten vastgesteld: dat fabel en tafel wèl vrouwelijk zijn, maar... dat regel mannelijk is! Was de beoefening der taal op iets anders dan op boekenwijsheid gericht, dan zou ook uit de school een kracht uitgaan, die al den onzin, de onnatuur, de luiheid, domheid, en aanstellerij bestreed, die met volhardende akeligheid onze taal met ellendige woorden zonder zin ontsiert. Een winkelier heeft geene klanten meer, hij heeft clientèle of... afnemers! Wat mogen die hem afnemen? Hij vertelt in de krant, dat hij zijne goederen uit dat of dat land betrekt en verzoekt de menschen deze of gene koopwaar van hem te betrekken! Dat hij zijne leveranciers of zijne klanten leelijk betrekt, is best mogelijk, maar hoe iemand iets van hem betrekken kan, begrijpt natuurlijk niemand. Een vergaderingman vertelt, dat eene wijziging van deze of gene wet in uitzicht gesteld is! Laat raden wie kan, wat dat beteekent. De wijziging is gesteld d.i. gezet in... de kamer, de kenken? neen in uitzicht. Een andere vergaderingman heeft een voorstel tot wetswijziging gedaan en de vergadering ging er op in d.i. ging daarop (zittende) in... ja, in wat? Voorzetsels hebben een substantief bij zich! Een zeer muzikaal man vertelt u, dat de eene compositie van den heer Z. zich zoo bijzonder voor de concertzaal eigent! Reken eens uit, wat dat beteekent! Hij heeft het stuk gehoord en het sprak hem aan! Dat is heel sterk van zoo'n stuk. Dat de compositie geschikt is voor de concertzaal en hem treft of roert, dat is verklaarbaar, maar de rest? En waarom die malle woorden? Omdat men zal gelooven, dat die muzikale man zooveel Duitsche muziekverslagen of theoretische werken heeft gelezen, dat die termen hem... geläufiger zijn, zegt de man, hij bedoelt, hem eerder invallen, dan die zijner moedertaal. Die zelfde kwakzalverij brengt de winkelier van daareven ook aan de markt. Dat de Regeering in alle deftigheid onzen Nederlandschen stijl vermoordt, zij hier onder dankbare erkenning harer goede zorgen, | |
[pagina 145]
| |
alvast terloops aangestipt. De thans vergeten dichter K.N. Meppen bestreed indertijd in een guitig versje Bon ton het misbruik van bastaardwoorden en getuigde: Een dief gehangen om zijn daan
Kan 't eigen vonnis niet verstaan,
maar nu de bastaardwoorden aanmerkelijk verminderd zijn, is het vonnis toch altijd nog even onverstaanbaar gebleven. Het Rijk verkwikt ons met een poststuk, d.i. stuk over de (of met de) post verzonden, volgens welke opvatting een hond per stoomboot verzonden, ook een stoomboothond zou zijn. Het ministerie maakt ons ook gelukkig met het woord betaalstuk zegge biljet, waarop bij den betaalmeester geld kan worden gehaald. Welk een gasthuis van zieke woorden wordt ons taalgebouw! We hebben geen winkels, geen herbergen, geen kroegen meer. Spreek niet van een mangelkelder, of een melkhuis, maar bedenk, dat we mangelinrichtingen en melkinrichtingen hebben, de laatste zouden, gelijk Mr. C. Bake indertijd terecht opmerkte, inrichtingen zijn, waar men melkte. Een winkel is tegenwoordig eene zaak en wil men vermelden, wat voor een winkel het is, dan spreekt men van een specialiteit in het een of ander, we hebben bv. eene specialiteit in Koninklijk Beiersch bier, zegge een herbergje, waar zeker bruin vocht verkocht wordt, dat heet te gelijken op bier uit Beieren, gebrouwen in eene brouwerij, die het Koninklijk wapen voert. Een hal kon in de middeleeuwen eenige honderden ridders en edelvrouwen bevatten, maar een hol onder den grond, drie meter lang en drie meter breed en bijna twee meter hoog heet bierhal. Zoo is een kroeg heden ten dage een bodega (Spaansch voor winkel Fr. boutique) of proeflocaal; ja, de proevers komen er,... wellicht. Het begrip: locaal waar men de wijnen proeft, vóór dat men ze koopt, fr. salle de dégustation, is geheel afwezig. En dan de dames! Het is een gruwel, dat men nog spreekt van moedertaal nu vooral de dames er druk op uit zijn, onze taal te vermoorden. Voor een denkend wezen is 't onmogelijk zich niet te ergeren, bij het hooren van de zoogenaamd beschaafde damestaal. Alles wat hun bevalt is leuk, hoewel dat woord anders alleen beteekent: droog komiek; het is typisch; de Hemel mag weten, wat zoo'n juffrouw zich daarbij denkt. Het kan ook gezellig zijn, zoo heeft iemand een heelen dag alleen gezeten ‘erg gezellig’, en ze heeft een ge- | |
[pagina 146]
| |
zellig boek, een gezelligen hoed (nl. niet met ‘gezelschap’ er in), een gezellige japon, een gezellige paraplui, die echter ook ‘erg leuk’ kan zijn. En zijn ze verrast door een muis, dan vertellen ze, dat ze ‘zoo'n enge muis’ hebben gezien, zegge, een akelige, leelijke, schrikwekkende muis! Mooie vrouwen en meisjes zijn er niet meer, de dames vertellen u dat juff. A. of B. is eene aangename, lieve, aantrekkelijke verschijning, - anders heet dat een spook - of wel, 't is een lief persoontje. En is 't nog mooier dan is 't een snoes, dan is ze snoezig, doddig - een ‘dot van een kind’ heette het vroeger - en elk mooi voorwerp heet... een hondje! Een hondje van een katje, een hondje van een horloge, een hondje van een photographie-album. - Och lieve hemel, wat een geestesarmoede, wat een gedachteloosheid, wat een kortzichtigheid, die niet weet op te merken en niet weet te onderscheiden! Maar we hebben nog dommer volkje, dat onze taal bederft! Dat zijn de menschen, die bijv. van stemgember spreken! Wat is stemgember! Is 't gember voor de stem, dat is geneesmiddel tegen hoest, heeschheid en derg.? Of is 't gember, zoo zoet als de praatjes van candidaten bij de verkiezingen, tegen dat het op stemmen aankomt? Och neen, het is de... zeg maar even vertaling van het Engelsche stem-ginger d.i. gember aan takjes of stangetjes dus niet aan schijfjes; de winkelier was te dom om te begrijpen dat stemgember geen zin had en te lui om het woord stem in het woordenboek op te zoeken. Hij moet familie zijn van den man met zijn familie-schaal, en van dien ander van de prijs -potlooden; de eerste vond family-scale d.i. weegschaal voor het huishouden of voor huishoudelijk gebruik en de ander price-pencils d.i. bekroonde potlooden of potlooden, die op een wedstrijd van dergelijke fabrikaten den prijs verwierven. Het woord goedkoop is afgeschaft; men verkoopt allerlei dingen billijk, meestal echter tot voordeelige prijzen, zeker zullen die prijzen voordeelig zijn, voor den winkelier, maar wat de kooper daarmee te maken heeft, begrijpt niemand; de winkelier heeft geen goederen in voorraad, hij heeft ze voorradig, een tot dusverre onverklaarbaar woord en onze bierbrouwers houden het er voor, dat hun brouwsel meer koopers vindt, als zij het lager-bier noemen, niet alsof het tot de lagere biersoorten behoort, maar alsof het... uit Duitschlaud kwam, waar bier, dat zóo gebrouwen is, dat het lang | |
[pagina 147]
| |
kan blijven liggen, aldus genoemd wordt. In het Nederlandsch heeft die benaming geen zin en behoeft men er ook niets bij te denken, dan dat de brouwer reclame maakt. Een baasje te Amsterdam biedt aan, uwe photographie te maken; als firma geeft hij op Photographisch Gezelschap hoewel noch hij, noch iemand anders weet, wat dat voor een ding is. Het groote bord loopt goed in het oog, maar de domheid van den photograaf spreekt ook duidelijk. Het Hoogduitsche Photographische Gesellschaft d.i. Vereeniging van photografen of Maatschappij voor photographie is hem als reclame-middel dienstig voorgekomen en hij heeft het monsterwoord laten schilderen, dat ons nu ergert. Belachelijk maken zich voor een denkend mensch niet minder de mannen van de orthopaedische gymnastiek, die zich heilgymnast noemen, met welk woord we onwillekeurig heilsoldaat vergelijken. Het hgd. heilen beteekent zeer zeker genezen, beter maken, gelijk wij nog, maar alleen voor wonden, het woord heelen, gebruiken, vandaar onder de oude wet op de geneeskunde de titel heelmeester. Maar dat heelen heeft hier geen zin, evenmin als heilen of heil en zelfs de leden der Salvation Army (Heilsleger) Leger des Heils vinden niet eens in den Bijbel een verklaring voor dat heil. De omschrijving: ‘soldaat (d.i. man of vrouw, die den goeden strijd des geloofs strijdt’) die tracht den menschen het heil te brengen ‘dat allen volkeren wezen zal’ is waarlijk wel wat heel gezocht en hoewel er verwantschap is met Heiland, is het zoo goed als onmogelijk, dat nauwkeurig in een woord over te brengen. In allen gevalle is dat woord veel eerder te verklaren en te verdedigen dan het onzinnige heilgymnast. Men kan in de onrustbarende taalverbastering, die we in de laatste veertig jaar met toenemende woede hebben zien heerschen, de opvolgende perioden onderscheiden: eerst die van de moderne theologie, die honderde germanismen en bastaardwoorden (echte bastaards) in onze taal bracht; toen die der natuurwetenschappen na de oprichting der eerste Hoogere Burgerscholen, toen schoolboeken op dat gebied vertaald werden door personen, die dragelijk Nederlandsch schreven, onvoldoende Duitsch kenden en haast hadden om het werk af te schrijven. Aan die periode sluit zich die der vertaalwoede (romans en couranten) aan, waarbij in een roman Pfropfenzieher (kurkentrekker) met proppenschieter vertaald werd en in een recept voor de huishouding werd aanbevolen, bij het | |
[pagina 148]
| |
schuieren van kleeden, als behoedmiddel tegen opdwarrelend stof, het kleed met natte klei te bestrooien, (zegge Kleie d.i. zemelen) Toen komen, nagenoeg tegelijk de jonge Darwinisten, die met zelotenijver Darwin (in Duitsche vertaling) en Büchner napraatten, en onze taal met onzinnige uitdrukkingen overstroomden, en korten tijd later in de dagen der Coöperatie alle kleine Schutze-Delitsches en hunne verwanten en de mannen van Marx en Lasalle. De reclame-periode onzer dagen is nog de ergste, niet omdat ze meer woorden invoert, maar omdat ze ze vaker en brutaler herhaalt. Ze ging een tijd lang hand aan hand met de sport-manie, maar deze komt op den goeden weg en streeft naar Nederlandsche woorden en de beweging daartoe wint steeds meer veld. Dat de vergaderingen van onontwikkelden, waarin lange praterijen gehouden worden, die de verslaggevers der bladen in der haast nakrabbelen opdat Nederland toch niet verstoken blijve van veel schoons, verder belangrijk medewerken om onze taal te bederven, ligt voor de hand. De woorden ambachtsman, arbeider, handwerksman, knecht en derg. zijn zoo goed als in onbruik geraakt (waarschijnlijk omdat men als het eenigszins kan geen handwerk leert, of althans geen moeite doet het goed te leeren en omdat arbeiden of werken bij de meesten langzamerhand wordt afgeschaft) de baas heet meester, immers den ‘baas spelen’ mag hij niet, of hij echter ‘meester’ in zijn vak is, mag veelal betwijfeld worden, en de knechts heeten gezellen want... zoo heeten ze in Duitschland ook. Bij ons beteekent dat woord heel wat anders.
Ziedaar een klein staaltje van wat er met onze taal gebeurt De jongere letterkundigen hebben sedert 1880 er hun werk van gemaakt ons een hoogst onnatuurlijken stijl op te dringen, dien zij zelf bij het spreken en in hunne brieven niet gewenscht achten, maar als nieuwste nieuwigheid, als reclame-middel in hunne boeken gebruiken. Zij hebben honderde woorden bedacht en vaak zeer juist te pas gebracht, woorden, die soms inderdaad aan eene behoefte voldoen door dat ze juister een of andere gedachte uitdrukken, dan die welke ze vervangen, of wel, die kleur en schakeering aanbrengen. Zeer zeker zullen vele dezer woorden blijven voortbestaan en daar ze meestal uit geestdriftig scheppen werden geboren, dragen zij een kiem van leven in zich. | |
[pagina 149]
| |
Maar die andere stroom van ongerechtigheden in woorden, kinderen van luiheid en domheid, die steeds vaker en steeds in grooter letters ons voor oogen gesteld worden, moet die voortgaan onbelemmerd onze schoone taal te bederven, te bevuilen? Ligt het niet op den weg van hen, die de moedertaal onderwijzen, te waken en te strijden; op al die dolhedenGa naar voetnoot1) opmerkzaam te maken, ze te behandelen en te bespotten zoo vaak de gelegenheid zich aanbiedt? Moge daartoe dit artikel aansporen. Taco H. de Beer. |
|