Noord en Zuid. Jaargang 20
(1897)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Potgieter's ‘Lief en leed in het Gooi,’ te vinden in: Proza, 1837-1845; 5e druk, 1883.VII.
| |
1.'t Bourgondische kruis uit de stofwolken luchtte. - Het Bourgondische kruis had deze gedaante: X, en werd ook Andreas-kruis geheeten, omdat de heilige Andreas aan een dergelijk kruis den marteldood stierf. Luchtte staat voor lichtte. De zonnestraal kaatste of ze een bliksemflits waar'! - Ofschoon zonnestraal mannelijk is, maakt P. het woord hier vrouwelijk. 't Gebries der genetten. - Een genet (spreek niet uit: zjenet; want het woord is niet door het Fransch, maar rechtstreeks uit het Spaansch - waarin g vóor e en i nagenoeg met onze g overeenkomt - tot ons gekomen) is eigenlijk, naar het oudere taalgebruik, een Spaansch rijpaard; hier: een vurig ros, ridderpaard, strijdros in 't algemeen. De Heer van 't Gooi. Zie Potgieters aanteekening, blz. 244. | |
[pagina 30]
| |
2..... hoe Sint Jacob ons onder de linde zag dansen. - Sint Jacob, de heilige, wiens voorbede men inriep voor het welslagen van den oogst. - Sint Jacob beteekent hier: de dag (25 Juli), waarop het feest van den heiligen Jacobus in de Roomsch-katholieke kerk gevierd wordt. Welke troop bezigt de dichter hier? 'k Had mij om hem,... een hut aan het einde der wereld getroost. - Verg. het aangeteekende bij blz, 216 i.v. U en die hut; en vs. 2 van couplet 4 van dit gedicht; en overtuig u, dat Potgieter hier slechts schijnbaar offert aan de in zijn tijd heerschende romantiek. 't Viel me in, hoe zijn lippen dien avond mij prezen. Zeer goed is de schildering van Mooi Maaike in haar afwisselend hopen en vreezen - in dit geheele gedicht - geslaagd. | |
3.Maar ik zag naar 't Noorden hun helmpluim en wuiven, En echter is 't winter: de bruid zit alleen. - In het voorjaar vliegen de trekvogels naar het Noorden. Zoo zou men ook geneigd zijn zich te verbeelden, dat het lente ging worden, als men de Bourgondische helmpluimen Noordwaarts zag trekken; maar neen: het is winter in de ziel der verlaten bruid. | |
4.'t Honingziek bijtje. - Op honing belust; vgl. speelziek, plaagziek, twistziek. Het geheele vierde couplet is een antwoord op de vraag, in de vier laatste verzen van couplet drie gedaan. Wantrouw in den laatsten regel staat voor wantrouwen. Der driewerf Gezegende feest. - Het feest der driewerf gebenedijde Heilige Maagd Maria, de Moeder des Heeren. Den lof van den Goede, nl. van Filips den Goeden, hertog van Bourgondië, den vader van Karel (later den Stouten). Maar roemde zijn lauwren nog meer dan zijn palmen. - De meistreel verhief Filips nog hooger als krijgsheld dan als vredevorst. En Karel sprong op, en mijn wellust had uit. - Zeer vele dichters zijn vleiers van vorsten. Zelfs Bilderdijk met zijn bekende liefde voor het Oranje-huis, vergoodde in zijn fraaie ‘Ode aan Napoleon’ dien geesel van zijn land. En zoo moet het | |
[pagina 31]
| |
ons niet verwonderen, dat onze Meistreel in den Heer van 't Gooi den toekomstigen Karel den Stouten profeteerde; evenmin als dat Karel opsprong en den zanger omhelsde, en - voor goed aan zijn hof verbond. | |
6.Op Hemelvaart bragt hij mij anders een krans. Versta: op den dag, gewijd aan Maria's Hemelvaart, 15 Augustus. Gewisse is geweten. Glorie noch glans, let op de alliteratie. Aandoenlijk is het slot, waar Meistreels Maaike, de ‘Moeder Gods’ smeekt, haar te laten sterven, en dan hare ziel te laten wonen in des Meistreels harp. | |
IX.
| |
[pagina 32]
| |
staan, dat hij in hem geen ‘ouwe pruik’ wil zien, maar een man die zijn tijd begrijpt. Een kenner als de vriend uit Rotterdam. - Namelijk, de vriend van den Baarnschen notaris, die hem aan de zes flesschen Niersteiner, voor Lotjes jaardag bestemd, had geholpen. Zie blz. 212. A la guerre comme à la guerre. - Letterlijk: In den oorlog (gaat het) zooals het in den oorlog (toegaat). Hier beteekent het in den mond van den hospes: Ik zal mij schikken in het geval, en in vredes naam maar een nieuwe flesch ontkurken. De batterij van bloemen en bladen. - Een batterij (van Fransch batterie = ce qui sert à battre) is een zeker aantal vuurmonden, te zamen opgesteld om een vijandelijke stelling te beschieten; ook wel de verdedigingswerken, waarachter dat geschut is geplaatst. Hier worden bedoeld de vaak monumentale bouquetten en kleine heestergewassen, die bij diners de tafels versieren, maar vaak de overburen aan tafel voor u maskeeren, zooals de verdedigingswerken de bedienaars van het geschut verbergen voor den tegenover opgestelden vijand. Deze volzin uit Potgieter had een plaats verdiend in Het Woordenboek der Nederlandsche Taal, in het artikel Batterij, onder de ontbrekende rubriek 1) c), alwaar ook thuis behoorde de onder 1) b) geciteerde volzin: ‘Dat hart kan het ons bont genoeg maken, al spelt men het ook nog zoo zedig en stijf achter een dubbele neteldoeksche batterij.’ Die neteldoeksche batterij is ook hier (evenals in den aan Potgieter ontleenden zin de bloemen en bladen) in figuurlijken zin het verdedigingswerk, waarachter het geschut is geplaatst. Faute de mieux. - Bij gebrek aan beter. Een compot met morellen. - Gewoonlijk compote geschreven: een kristallen vaas, inhoudende geconfijte of op brandewijn ingelegde vruchten. Al was ik dien avond op drie promotiepartijen geweest. - Een promotiepartij is een feest, door een student, die den doctoralen graad behaald heeft, aan zijn vrienden gegeven. Zulk een fuif eindigt doorgaans diep in den nacht hiermede, dat allen, gastheer zoowel als gasten, hun evenwicht kwijt zijn. Drie promotiepartijen bij te wonen is dus onmogelijk. De zin aan de uitdrukking te verbinden is deze: al was ik driemaal zoo topzwaar geweest als een gast eener promotiepartij. | |
[pagina 33]
| |
Dat ook hij voor het Elysium stond. - Elysium of Elyseesche vlakte was bij Homerus een prachtig en rijk gezegend oord aan den westelijken zoom der aarde, bij den Oceaan, werwaarts de dapperste helden, zonder de bitterheid des doods te verduren, verplaatst werden, om er een genotvol leven te leiden. Onder de roos! - Waarschijnlijk is deze uitdrukking ontleend aan de stukadoorsversiering, meestal in den vorm van een bloemstuk, midden in de zoldering of aan het plafond der kamer. De bedoeling is dan: Alles wat wij hier samen verhandelen, of wat ik u in vertrouwen meedeelen zal, worde door u stipt geheim gehouden: het blijve onder de roos! .... ontdekte ik vier personaadjes. - Twee er van zijn Albert (en zijn hond), die een bezoek wil brengen aan de Poolsche dame. Maar bij vergissing heeft hij de deur der kamer geopend, waarin het jonge echtpaar logeert, ‘het lieve paar’, dat we reeds ontmoetten in het begin van Hoofdstuk I. Nu ontstaat er een niet zeer vriendelijke woordenwisseling tusschen den bewoner der kamer en den Don Juan, waaraan Ador zoo luid deelneemt, dat Supkroptf, die in een belendende kamer schijnt te logeeren, door het lawaai gewekt, zich bij de groep voegt. Het is hier de plaats een vergissing te herstellen, door mij begaan op blz. 262 van den vorigen jaargang, in het midden, waar ik het laat voorkomen, alsof de Poolsche schoone dezelfde is als de jonge vrouw uit het priëeltje in het Soester bosch. Ook blz 263 en 264 (telkens in het midden) gelieve de lezer een fout te veranderen, uit de vergissing voortvloeiende. En dan nog een drukfout blz. 265, regel 1, waar zij staat, voor hij. Dat in een wit vaderliefje stak. - D.i. in een witte slaapmuts. Laissez entrer monsieur! - ‘Laat mijnheer binnengaan!’ Namelijk in de kamers tegenover, die mijnheer beweert dat de zijne zijn. Om Albert nu van bedrog te kunnen overtuigen, zal Supkroptf tegenover die deur de wacht houden. Hoe? Op den grond liggend met Ador (Alberts Ador, nota bene!) onder zich als hoofdkussen. En Albert? Zijn houding teekent weinig moed, ofschoon de auteur, om zijn gebrek aan heldhaftigheid te vergoelijken, van hem zegt, dat hij Supkroptf ‘van het hoofd tot de voeten mat.’ | |
[pagina 34]
| |
Vous comme lui! - ‘U als hem!’ De bok, d.i. de koetsier bedreigde Albert, dat hij, op bevel van den heer, nl. den bewoner der kamer, hem, Albert, onder handen nemen zou als zijn hond. ‘Onregtvaardige geregtigheid!’ zeide een stem. Het zal de stem van Otto geweest zijn, die met die twee woorden terugsloeg op het aan het souper te Baarn gevoerde onderhoud met den notaris dier plaats. Zie blz. 211-215. Maar hij zal er voor boeten! - Het plan om zich op Albert te wreken voor de twee maaltijden die hij hem deed derven, is in den theologant gerijpt. Ik heb eens op den Tafelberg gestaan! - De Tafelberg of Kooltjesberg is een heuvel in de Noordhollandsche gemeente Blaricum, een der hoogste punten van Gooiland, vroeger met een tafel, waarop de namen van 60 plaatsen waren uitgehouwen, die men van daar kon ontwaren. Omstreeks 1837 is die tafel vernield. En ons verhaal is geschreven in 1839, en maakt toch nog gewag van de tafel (den steen). Maar bedenk, dat het hier meegedeelde omtrent den Tafelberg een episode is, een vroeger voorval betreffende: ‘Ik heb eens op den Tafelberg gestaan.’ Zeggen van Nidek en Lelong. - Mr. Mattheüs B. van Nidek, geb. in 1677, schreef o.a. het 1e en een gedeelte van het 2e deel van een werk, getiteld: Kabinet van Ned. en Kleefsche oudheden. Ziekte dwong hem dien arbeid te staken, die voltooid is door Isaäk Le Long, geb. 1683. Een zwarte stip in een groen veld. - Het groene veld is de Zuiderzee, van den Tafelberg gezien. .... Om te zien, wat de natuur er schoons aanbiedt: overvloed voor wie er zin voor heeft. - Hetzelfde wat de Genestet twintig jaar later aldus in verzen zou uitdrukken: Poëzie schuilt overal,
Overal, me vrinden.
't Is de vraag maar, wie haar al,
Wie haar niet kan vinden.
Het middel der kunst. - De telescoop. Zoodra hem de reiskoets,... in het verschiet verrassen zou. - Is verrassen hier goed gebezigd? Hij wist - meende althans te weten, wat hier volkomen gelijk staat - dat de reiskoets der schoone onbekende (of onbekende schoone) uit een bepaalde | |
[pagina 35]
| |
richting komen moest. Hij wachtte ze zeer voorbedachtelijk op. Is hier, kan hier nog sprake zijn van verrassen? Neen, indien we aannemen, - wat in den over de ooren verliefden Albert niet te verwonderen is - dat onze jurist onophoudelijk en met ingespannen zinnen ‘bespiedt.’ Maar... wie aan een sterfbed waakt, wordt nog wel eens door den dood verrast, in dien zin, dat het verscheiden van den veege plaats heeft, zonder dat de waker het bemerkte. - En met Sint Nicolaas worden immers de ‘groote’ kinderen elk jaar verrast door ‘surprises’, die ze.... zitten af te wachten? Zoo zien we, dat ook de beteekenis van verrassen betrekkelijk genoeg is om den keurigen Potgieter geen verwijt te maken van het gebruik van dit verbum in dit verband. Brammetje stelde zich schadeloos. - Hij genoot het zoet der wrake, want hij wist, dat de schoone onbekende op weg was naar Muiden. Tusschen twee zeeën in. - Die door hare witheid en stilte de oogen verblindt, is de zandzee der duinen, de andere, de Noordzee, wordt te recht door onzen dichter een beeld van de loopbaan der eerzucht genoemd. Immers de eerzucht is onverzadelijk? De eerzuchtige meene, na een slaging, zijn doel bereikt te hebben, een tweede doel ligt niet verre, daarna een derde, een vierde,... eindeloos, als de ‘oneindige ruimte boven!’ En het graf der eerzucht: teleurstelling, is onverzadelijk als de zee, daar het evenveel slachtoffers maakt als deze. De kameelen dier woestenij. - De schepen. Omgekeerd noemt men de kameelen ook ‘De schepen der woestijn’. Zoo zingt Da Costa in zijn Hagar: Zijn Kemel! - 't Levend schip, dat door de zandzeebaren zijn koers houdt, rijk bevracht met keur van Oosterwaren. De gloriedagen van het Sticht. - De middeleeuwen, toen het bisdom Utrecht zijn wereldlijken schepter zwaaide over vier gewesten. Stoffeer mij (dit landschap) met geen wuivende banieren en rookende puinhoopen. Voor de derdemaal bezigt de auteur hier op ééne bladz. stoffeeren (stoffaadje). Stoffeeren is bekleeden, meubelen. Het blauwe wolkje uit die schouw opwemelende. Schouw is schoorsteen, als in Bernard ter Haar's Huibert en Klaartje. | |
[pagina 36]
| |
De rook steeg vriendlijk uit de schouw,
En teekende bij 't avondgrauw
Zijn klinklend blauw
Op 't donkergroen gebladert,
Waarachter Huiberts woning lag,
Die........
Bij dat aartsvaderlijk tooneel. - Met de eenvoudige zeden der aartsvaders gelijkenis vertoonende. Het nederige Laren, waar ik geen vuile tabakspijp op de lippen der aanvallige deernen heb gezien. Herinnering aan een schilderij van een der Oud-Hollandsche meesters, die Larensche meisjes voorstelt, ‘toeback suygende.’ Zie, zij klaveren op aan de transen. - Opklaveren is Oud-Zuidhollandsch voor opklauteren; het woord leeft voort in Zuid-Nederland. De lieveling des roems, die er zalige dagen sleet. - Dit is de Luitenant-Admiraal Cornelis Tromp, die in het naburige 's-Graveland een fraaie buitenplaats bezat, Trompenburg geheeten. Ook onder Hilversum ligt een heuvel, die den naam Trompenberg draagt. Ik wilde Otto en Albert niet van het genoegen van uw gezelschap berooven. - Dit is blijkbaar een correctiefout voor: Otto en Willem. | |
X.
| |
[pagina 37]
| |
bepaald tijdstip in het verleden. Het beteekent hier: in het begin vaa dezen avond. En het tweede couplet komt hierop neder: Windje, dat nauwelijks de golfjes doet krullen, hadt gij heden avond aan 't strand (waar ge vandaan komt) een minnaar bespied, die smartelijk verlangend zijn liefste verbeidde, dan zoudt ge thans ook mededoogen met mij toonen, en uw adem zou het zeil doen zwellen, dat nu slap aan den mast kleeft. Deze versregel had een fraaie illustratie kunnen zijn in Het Woordenboek, deel XI, kolom 3, i.v. Ooi't B 1) b), alwaar o.a. aangehaald wordt: ‘Dat men hunner (den vijand) niet eer gewaar wierd, quam bij een dikke mist toe, en bij verzuym van oyt.... eenige paarden uit te zenden, om 't veld te ontdekken.’ Hooft, Ned. Historiën, 469. Hier beteekent oyt blijkbaar: op dien bepaalden dag, bij die gelegenheid. | |
4.Geen baken in zee. - Naast baken bestaat gelijkbeteekenend baak. Uit het Middelnederlandsche onzijdige zelfst. n.w. baken namelijk, waarvan het meervoud insgelijks baken luidde, is ontstaan de enkelvoudsvorm bake, later baak. De Egmonder buizen. - De haringbuizen uit Egmond. | |
5.‘Anneke!’ riep ik; wat staarde zij droef! - Geen wonder, dat zij droef te moede was. Onze Huizer visschersmaat was vóor jaren, om aan de ‘groote vischvangst’ op de Noordzee deel te kunnen nemen nemen - hij had een hoogen moed: de ‘Waschtobbe’Ga naar voetnoot1) viel hem te eng - visschersgezel geweest te Egmond. Hij was toen al verloofd aan zijn Anneke; maar kon het waarlijk niet helpen, dat ‘het aardige kind’ te Egmond op den Hoef verliefd werd op den forschen jongen maat. Zij, meenende dat hij hare wederliefde beantwoordde, (Had hij haar inderdaad wat wijsgemaakt? Het derde vers van dit couplet doet wel denken aan een meer of min ernstig gemeende gelofte zijnerzijds) liep hem te gemoet, toen de haringbuis, waarop onze borst voer, binnenviel. | |
[pagina 38]
| |
En hij, hare toegestoken hand grijpend, begroet haar met.... ‘Anneke!’ die hem in 't harte lag. Wat een ontnuchtering voor het arme Geertje of Trijntje, of hoe zij geheeten mag hebben! Wat staarde zij droef!
Maurik. (Wordt vervolgd.) J.C. Groothuis. |