Noord en Zuid. Jaargang 20

A

	Bldz
Aansprakeloos	132-136
Aas	22
Acht (geven)	8
Achterdenken	201
Achtste	223
Afdanken	534
Afzetten	534
Ai	19
Akkeren	270
Alleen	538
Allegorie	175
Allengskens	220
Als	315, 539
Andreas-kruis	29
Angst	263
Anna (Er loopt iets van St. - onder)	410-415, 454
Antichrist	206
Aper	271
Asschen	238
Au	19
Augustus	110
A-umlaut	18
Azuursteen	248

B.

Bakkes	219
Band	488
Bandeling	488
Banderol	488
Bandiet	488
Bandigen	489
Bang	489
Banier	490
Bankbreuk	490
Banken	491
Bankroet	491
Bannen	491
Barbaar	492
Barbarisme	492
Barbier	492
Bard	493
Bardezaan	493
Bardiet	493
Baren	494
Barensteel	494
Barg	494
Barge	494
Bargoensch	495
Barkman	234
Barmhartig	495
Barmhartigheid	495
Barnkracht	495
Barnsteen	496
Barntuig	496
Barometer	496
Baron	496
Barones	497
Baronie	497
Barreel	497
Barribaal	497
Barsten	497
Basiliek	497
Basilisk	497
Bassa	498
Basta	498
Bastaard	498
Bataaf	499
Batouwe	499
Bataljon	499
Batate	500
Batement	500
Baten	500

	Bldz.
Batist	501
Batterij	32
Bavelaar	501
Baviaan	502
Bazaar	502
Bazelen	502
Bdellium	502
Be	97-99, 503-505
Beambtschrijver	505
Beamen	505
Beb	505
Bed	505
Bede	18
Been (Op de -)	204
Bedwesemen	270
Behangen	99
Bekeuren	98
Bekommeren	109
Belagen	98
Beleefd	535
Belegeren	98
Beleken	442
Belgen	263
Benard	99
Beoogen	528
Beriemd	538
Berooid	181
Berucht	99
Beslissen	27
Bestellen (Een brief -)	140
Betaalstuk	145
Betimmeren (Iemands licht -)	531
Betrekken	144
Beul	18
Blom	12
Bode	18
Bodega	145
Boeg	2
Boezem (De hand in den - steken)	83
Boontje (Heilig -)	449
Bordelen	461
Borst	115
Botteren	270
Bosch	334
Boschgeus	334
Boschjesman	334
Boschneger	335
Bosschage	336
Boston	336
Botanie	336
Boter	336
Boterbiesje	337
Botermelk	338
Botje	338
Boud	339
Bougie	339
Bouwen	339
Bouwkunst	340
Bouwkunde	340
Bouwman	340
Bouwval	341
Bouwvallig	341
Boven	342-346
Bovenal	346
Bovendien	347
Bovendrijven	347
Bovennatuurkunde	348
Braaf	348
Braak	350
Braakmaand	351
Bralbaak	443
Brand	131
Brandemoris	373
Brandhelder	130-132
Broeder	6
Bruiloft	217
Bruin	132
Buisje	251

C.

Caesar	327
Carolus-gulden	149
Cephissus	104
Christen	203
Compote	32

D.

Daarentegen	159
Daggetijden	416
Daken (Iets van de - verkondigen)	531
Dan	315
Dankzegging	416
Das	27
Datarie	416
Decretalen	416

	Bldz.
Gezin	25
Git	124
God (Een leventje als - in Frankrijk)	28
Goed	214
Gorredijk	327
Grenenhout	262
Groene tafel (De -)	401
Grootboek	481
Grootburger	481
Grootdadig	482
Groothertog	482
Grootkruis	483
Grootmajoor	483
Grootmeester	483
Grootmoeder	484
Grootofficier	484
Grossier	485
Grot	485
Groteske	485
Groviaan	486
Gruis	22
Gruwbaar	102, 486
Gruwel	486
Guerilla-oorlog	550
Guerre (A la - comme à la -)	32
Guinje	487
Guit	487
Gulden	149, 487
Gulden vlies	409

H.

Haagpreek	180
Hakkebord	66
Hal	145
Harp (De - aan de wilgen hangen	129
Haverkorntje	142
Heilgymnast	147
Heilsoldaat	147
Heinde	15
Hetwelk doende	129
Hetzij	554
Hevelen	210
Heven	209
Heuchelick	226
Hissen	27
Ho	220
Honigziek	30
Hooi (Het - over den balk gooien)	76
Hoonen	199
Hoorndrager	450
Hoovaardig	220
Hopjes (Haagsche-)	136
Horretje	24

I.

I-epenthesis	14, 15
I-umlaut	16
J.

Jacob (Sint-)	30
Jamben	507
Jan Klaassen	506
Jantje van Leiden (Dat loopt met een - af)	453
Juk	6
K.

K	3
Kardiezen	249
Karnuit	239
Keisterlinc	270
Keulen (Het in - hooren donderen)	363
Kiezen	10
Klerk	153
Klop (De - is er op)	366
Kluiver	230
Knie	6
Knippen	23
Kocht	12
Koek en ei	268
Koetjes en kalfjes (Praten over -)	409
Koffie	143
Kolen vuurs op iemands hoofd hoopen	333
Kool (Het is -)	409
Kopstuk	149
Koraal (Zaal van -)	110
Korenmaat (Zijn licht onder eene - zetten)	376
Korrel	24
Kramerlatijn	376
Krenken	203
Kreupelstraat (In de - gewoond hebben)	140

	Bldz.
Kriezel	250
Kruis (Bourgondische -)	29
Kuil (Wie een - voor een ander graaft, valt er zelf in)	376
Kuilenburg is zijn voorland	351
Kuilenburg (Naar - gaan)	351
Kussen	83
Kwakers	308

L.

L	24, 26
Laarzen	415
Laarzenis	415
Lager-bier	146
Lamp (Dat riekt naar de -)	454
Langdurig	535
Lappen	196
Lastage	444
Laterales	201
Lavel	270
Lazarus (Zoo arm als -)	446
Lazarusklep (Zijn mond gaat als een -)	520
Legpenning.	476
Lesbische liefde	520
Leuk	145
Licht	20
Lijken (Uit de - slaan)	447
Linkerhand (Laat de - niet weten, wat de rech ter doet)	415
Liriope	104
Litotes	265
Lodder	239
Loos	266
Luwte	518

M.

M	22
Maar	538
Malloot	374
Manckje (Praten uit het -)	141
Mannekens (De - maecken)	141
Manschap	540
Maski, maskie	557
Meermin	110
Meerschuim	111
Meistreel	29, 432, 435
Melkinrichting	145
Metten (Korte - maken)	177
Midden	16
Min, minder	243
Misschien	28
Misselijk	209
Moeskoppen	462
Momboor	22
Morsen	197

N.

N	22, 26
Naar	207
Nabije	252
Narcissus	103, 104
Nest	18
Neusdoek	247
Nicht	16
Nikken	109
Noch	539
Nopen	248

O.

Oest	220
Om	202
Omdat	314
Omverre	225
Omzichtig	535
Onbeschoft	246
Ondanks	555
Onschuld (Zijne handen in - wasschen)	531
Onthutst	263
Ontmoeten	458
Ontslaan	534
Onverbolgen	210
Onvermogen	246
Oo	202
Ooit	37
Opklaveren	36
Oprecht	203
Opschieten	232
Opsteken	200
Otter (Een - in 't bolwerk	242
Oud (Zoo - als de weg van Kralingen)	308
Ouwers (Goet - zijn)	141
Overwonnen kinderen	238
Overzegsman	246

	Bladz.
P.

Paard	177
Pal	223
Par giert	109
Peinzen	15
Penning	25
Phasanen	205
Plasdank	179
Pleisteren	247
Plumere	270
Pollepel	26
Pop	149
Poststuk	145
Pracht	237
Prijs - potlooden	146
Profijtertje	31
Promotie	32

Q.

Qu	4
Quatuor (Lat.)	4

R.

Raaf	143
Rank	205
Recht	13
Rechtvaardig	264
Rekken	13
Rijm ('t Komt zoo in 't - te pas)	351
Ring	9
Rog	139
Roggestaart	139
Rood	6
Roos (Onder de -)	33
Rouw	213

S.

S	27
Santert	236
Sassen (Mnl.)	28
Scerven	271
Schaverdeinen	251
Schennis	76
Schepen (De jongste - wijst het vonnis)	249
Schichtig	222
Schokkeeren	249
Schoonen	198
Schorrimorrie	462
Schrander	181
Schrikkeljaar	263
Schroot	554
Schouw	36
Scrinkelen	271
Sedert	560
Sikkel	535
Slab (Met een - loopen)	142
Slippen	23
Sluipen	9
Snik	227
Snoeren	170, 452
Snoezig	146
Snogger	247
Solen	196
Sommige	12
Soutvat (Op 't - spelen of zingen)	146
Spalling	26
Speld	26
Stemgember	146
Stijgen	6
Stoffeeren	35
Stokmannetje	149
Stoof	562
Stotteren	23
Straks	182, 183
Suzanna (Eene kuische -)	360
Sylbe	110
Symbool	173

T.

Taal	424
Tas (De hond zit op de -)	141
Teelt	225
Ten	539
Tenware	555
Tenzij	556
Ter	539
Thee	143
Tinne	25
Toorts	108
Tot	161, 521-524, 539
Trekken	218
Tropee	109
Ts	27
Turfhoek	197
Typisch	145

	Bldz.
U.

U - epenthesis	14
U - umlaut	14
Uitertreuren	179
Uitkippen	240
Uitmunten	106
Uitspraak	238
Uitzicht (In - stellen)	144

V.

Vaderliefje	33
Vampyr	169
Vellen	235
Venaison	227
Ventus (Lat.)	11
Ver	227
Verbouwereerd	267
Verdijen	267
Vergeten (Zich -)	214
Vermeien	267
Vermeten	204
Vernielen	460
Veroveren	216
Verraden	195
Verrel	24
Vertalen	226
Vertieren	209
Vervaard	115
Vervaren	211
Verzieren	119
Vieren	181
Vierkant (Iemand - de deur uitgooien)	116
Vijgen aan de distelen zoeken	531
Vleesch-banck	199
Voet (Te - vallen)	536
Voorman (Iemand op zijn - zetten)	76
Vrijpostig	248
Vuist (Voor de -)	239, 561
Vurenhout	262
W.

Waal	108
Waarloos	266
Waarneming	534
Walbarken	108
Walm	461
Wasschel	271
Wate	271
Wee	162
Weer	213
Weegluis	177
Weffele	271
Weieren	271
Welgedaan	240
Werda (Hd.)	31
Wijle	110
Wikken	194
Wind	12
Witte (De - uitdoen)	245
Wrake (Bent der -)	552
Wrikken	194
Wuft	207

Z.

Z	9, 10
Zak en asch (In -)	520
Zeer	264
Zeewaart (Te -)	245
Zeisen (Zijne - in eens andermans koren slaan)	308
Zelf	268
Zelfst	223
Zetel	16
Zich	309-312
Ziek zijn van iets	242
Zindelijk	248
Zinnespel	445-446
Zitten	16
Zoeken	205
Zoet	208
Zoetert	36
Zondagskind	524
Zuinigje (Een -)	31
Zuipen	238
Zwang (In -)	212