Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |
Nieuwe boeken.Bilderdijk compleet voor f 5.25 gebonden in vier nette roodlinnen banden, de Heeren Cohen hebben eer van hun werk. Ook in dit deel komen vele huldebetuigingen voor aan personen, die nu vergeten zijn en bespiegelingen over zaken, die ons thans geen belang meer inboezemen; of waarover wij nu geen verzen meer lezen: de dood, de hoop en dergelijke. Maar hoeveel verzen ook, waaruit de innerlijke gloed van een warm dichterhart spreekt. Zoo o.a. de ‘Vervulling’ na den val van Napoleon en de terugkeer van Oranje, hoe dat gedicht klinkt moet ieder beseffen, die weet met hoeveel opgewondenheid de dichter het ‘Oranje boven’ begroette; geen wonder ook, dat hij uitroept: O Helmers! dierbre Vriend, en glorie onzer Zangeren,
O dat uw bruischend vuur hier boezems mocht bezwangeren
kon hij anders dan een geestverwant zien in den held, die ‘De Hollandsche Natie’ durfde uitgeven, toen wij al Franschen genoemd werden? En hoeveel gedichten wijdt hij verder aan Oranje, Wilhelmus van Nassouwen, Prins Willem Frederik enz. enz. Het jaar 1814 is ‘het heuchlijk jaar’. Dat regen druipen zal en malsche rozen sneeuwen
Maar we vinden hier ook vertalingen uit Perzius' Hekeldichten en De muis- en kikvorschkrijg, De twee gebroeders voor Bommel, Het Wiel van Heusden, Sint Albaan, De vloek van 't burchslot Moy, Romoald, de schoone (hoewel niet altijd juiste) karakteristiek der talen, het heerlijke gedicht aan het Italiaansch meesterschrift gewijd. Dat de dichter hoog met zichzelf was ingenomen, blijkt uit den spotzang op zijn dood, door de mindere Goden aangeheven; uit verzen op zijn portret, zijn verjaardag, zijn dood enz. maar hoe waar is ook thans nog bijna alles, wat zijn bijtende spot wedervaart: de recensenten, de 19e eeuw, de politiek: Wie ooit in rijper tijd om vroeger dwaling bloost,
Der vaadren dwaasheid is verloren voor hun kroost.
De Keezen stierven uit; maar teelden Liberalen!
En 't zoo beminlijk woord, de naam van Patriot,
Zoo dikwerf reeds misbruikt en Holland lang ten spot,
Herleeft in 't waanwijs ras van domme Radikalen.
| |
[pagina 474]
| |
Bilderdijk heeft ook heden nog gelijk: de zaak bleef dezelfde, alleen de naam veranderde en dat was de... vooruitgang der ‘moderne Socratici!’ Hoe juist teekent hij, wat velen Geluk noemen, wat Napraten beteekent, hoe dwaas eigenlijk de Bureaukratie is en welk een oordeel over den ijver en de eerlijkheid der wereld! Als wij onze ontvolkte Keizersgracht zien en onze in kantoren en koffiehuizen hervormde paleizen in de bocht van de Heerengracht, dan begrijpen we eerst terecht wat Bilderdijk zong: Wat wierdt ge, ô groote Wareldstad!
en dien achteruitgang vindt hij teweeggebracht door hen, die de waarde en de schoonheid van hun eigen land miskennen en verachten, dat is de vloek: De vloek van Britsche en Fransche dolheid,
En Duitschlands dweepziek onverstand
Die op 't rampzalig Nederland
Wordt uitgestort in al zijn volheid.Ga naar voetnoot1)
Terecht spreekt hij de ‘Koningin’, die ‘de Kroon draagt van Europe’ aldus aan: Ja treur (nu) IJ- en Amstelnat
Ruk los uw vlecht, verarmde stad
En werp de parels uit uw hairen!
Wat toont uw Ree bij 't golfgeklots,
Van 't ondoorzienbre mastenbosch
Als 't vlak bevloerde van uw baren!
Waar bleef 't gewoel op kade en merkt,
Voor 't koopvertier te nauw beperkt.
Is het niet, als waren die verzen nog pas gister geschreven? En wie ziet geen beeld van het heden in regels als deze: Met bleek en onbeschaamd gelaat
Kruipt de armoê uit haar achterstraat
Uw rijken grachten langs en bedelt
Gestalte en spierkracht, welgevoed,
Verdwenen by 't verbasterd bloed,
En de oude Volksstam ligt ontedeld.
| |
[pagina 475]
| |
Ja, zijn gedicht Aan de Woelwaters dezes tijds verdiende boven elke vergaderzaal te staan, o.a. de regels: En kunt gij dan u-zelf besturen,
En waarheid schiften van den schijn,
En lachen met theaterkuren,
En needrig, zedig, matig, zijn;
Uw huis, uw kindren recht beminnen
Met waarlijk vaderlijken trek,
En ieder dag met nuchtre zinnen
U zuivren van uw zielsgebrek;
Wel! denkt dan of ge 't nog durft wagen
De hand aan 't roer van Staat te slaan;
En wie meenen mocht, dat de dichter tegenover de letterkundige kritiek ‘totaal verouderd’ moet heeten, die leze en overwege het onderstaand gedicht en toetse daaraan het meerendeel der meest geprezen letteren van het heden. Eerezuilen.
Een eerzuil hechter dan metaal,
En hooger dan de Pyramieden
Die aan de wolk heur spitsen bieden;
Die regen, wind noch zonnestraal;
Noch tijdreeksch, ooit omver zal stooten;
Ik gun u dien, mijn Kunstgenooten,
Zoo goed als kaak of geesselpaal.
Maar dat het laf en dom gebroed,
Dat thans den naam voert van Poëeten
(Gezond verstand en taal vergeten)
Naar paarlen in den misthoop wroet,
En dan malkander wil verplichten
Met zuilen In Hun Hart te stichten,
Dat stuit my, zoo ik 't zeggen moet.
Een Eerzuil in het Hart gesteld!
Een Eerzuil, die de wolk moet trotsen, -
Bestendig als onwrikbre rotsen, -
Zoo groot pas als een bakerspeld!
O wat een prachtige vertooning,
Wel waardig een Egyptisch Koning,
Zoo 't hart hun niet de keel ontzwelt!
't Is waar, zy blazen wonder fel,
En weten 't lijf er naar te zetten,
Als 't aankomt op wat loftrompetten:
Hun longen maken 't overwel:
Maar 't hart'.... Och, 't mag wat rook verslikken,
Een peperkoorntjen deed het stikken,
Een druifkorl zat er in den knel.
| |
[pagina 476]
| |
Nu! of gy 't rekt of openspart
Met blazen, proesten, poffen, brommen;
Al sticht ge er zuilen of kolommen
Voor ieder uws gelijken Bard;
Ik zal het aanzien zonder pruilen:
Ik wil Paleis noch Eerezuilen,
Ja, zelfs geen plaatsjen, in uw hart.
Het wordt tijd, dat Bilderdijk weer ter hand genomen worde en Gebr. Cohen konden nu nog eene editie geven in 1 of 2 deelen, waarin de bespiegelingen worden weggelaten, die geheel uit den tijd zijn.
Van verdere boeken, waarop we later wellicht terug komen, worde genoemd in het Engelsch Gurteen, the Epic of the fall of man, waarin Caedmon, Dante en Milton's gedichten met elkaar vergeleken worden, een belangrijk boek voor hen, die over Vondel en Milton nadere toelichting verlangen, het zou kunnen zijn, dat hier en daar (langs een omweg) Vondel en Milton uit dezelfde bron geput hadden. Verder in het Fransch Kurth la frontière linguistique en Belgique et dans le Nord de la France, wat van veel beteekenis kan zijn voor hen, die met belangstelling de beloofde ‘taalkaart’ te gemoet zien en ons taalgebied nauwkeurig wenschen afgebakend te zien of althans te weten, hoe men de grenzen daarvan bepaalt. Eindelijk in het Duitsch: W.J. Viljoen, Beiträge zur Geschichte der Capholländischen Sprache, de dissertatie van onzen taalgenoot uit Zuid-Afrika, den Congresleden niet onbekend, die eerst te Leiden, toen te Straatsburg studeerde en thans in Zuid-Afrika leeraar is. We gelooven niet aan de herleving onzer taal in Zuid-Afrika, maar achten voor de geschiedenis onzer taal een degelijke studie door een deskundige van veel beteekenis. d. B. |
|