Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Het hazenpad kiezen.Over deze uitdrukking is uitvoerig geschreven door Dr. G.J. Boekenoogen in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal en Letterkunde, uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, deel XI, bl. 20-23, waaraan door Dr. G.A. Nauta in deel XIII, bl. 305, nog iets is toegevoegd. In de onderstelling, dat vele lezers van Noord en Zuid dat Tijdschrift niet bezitten en evenmin kunnen raadplegen, heb ik gemeend geen onnut werk te verrichten, door de mededeelingen van de Heeren Boekenoogen en Nauta hier in het kort te herhalen, en ter aanvulling nog het een en ander er aan toe te voegen. Dat de haas reeds zeer vroeg voor het type van een vreesachtig dier werd gehouden, is ons bekend uit de Lex Salica, waarin vermeld staat dat, wanneer iemand een ander voor haas uitscheldt, hij zal worden beboetGa naar voetnoot1). Het was toen reeds een schimpnaam geworden. Deze vreesachtigheid heeft aanleiding gegeven tot verschillende uitdrukkingen, die alle beteekenen op de vlucht gaan, of, zooals men in de 17de eeuw ook zeide, den boonakker opgaan. Ik zal ze achtereenvolgens met de bewijsplaatsen citeeren. In het Middelnederlandsch sprak men van den hasenwimpel opstekenGa naar voetnoot2), eene uitdrukking, die ons herinnert aan het Middelnederduitsche dat hasenbanner nemen, - upsteken, en aan up dat hasenvenneken dryven (op de vlucht drijven), als ook aan de hoogduitsche uitdr. das hasenpanier ergreifen, waarvan Borchardt zegt: ‘Panier, Banner, Fahne; in der weidmännischen sprache bedeutet “Fahne” das Schwänzchen des davonlaufenden Lampe. Witzig verspottet diese Redensart demnach die Fahnenflucht, indem ja der Hase auf der Flucht sein Schwänzchen in die Höhe reckt.’ In de 16e en 17e eeuw treft men veelvuldig aan haas-op gaan, loopen, spelen of zijn. Roemer Visscher bezigt in zijne Sinnepoppen, bl. 78 alleen haesop zonder werkwoord in den zin van weg!; bij Hooft lezen we in zijne Brieven 3, 215: Jaquemijn is haes op; | |
[pagina 207]
| |
bij Brederoo komt haesop spelen meermalen voor (zie het glossarium van Oudemans). Verder trof ik de uitdrukking aan bij Westerbaen II, bl. 278: O Pythias, had ick een weynigh noch gebeydt,
Hy had haes-op geweest: so had hy sich bereydt
Om door te loopen.
Coster, Klucht van Teeuwis de Boer, bl. 9 (editie Kollewijn): hy, wyf, benje al op
Alrie 't gadt uyt, schadt ick, eer den Icker zyn schoenen an het isse haes-op.
J.S. Colm, Malle Jan Tois boertige vryery (anno 1617), bl. 12: Loop jonghen, haes op!
I. Burchoorns Nieuwe Werelt vol gecken (anno 1641), bl. 83: En, wel eer, om groote schulden
Is hy eens haes-op gespeelt.
Adr. v.d. Venne, Tafereel van de Belacchende Werelt (anno 1635), bl. 124: Daar komt sleep van spiesse-dregers
Varre-jagers, vyant-vegers,
Die een ruyter houwe staan,
Als hy meent haas-op te gaan.
V. d. Venne, Hollandsche Sinne-droom op het nieuw Wys-mal (anno 1634), bl. 88: De roock die heeft ons soo bevaen,
Dat wy nu zijn haes-op gegaen.
J. v. Hovens, Schildery van de Haagsche Kermis (anno 1715), bl. 11: De jongens ziet men al haer Kermis geld versnoepen
Of staen by 't rolletjen, en trekke vyf voor een
Zo lang tot al haar poen haas op is, en gaan heen.
Uitvaart en testament van Schrokhart Slingerpoot (18e eeuw), bl. 47: de Goê lui...., die hy op 't laatste tot dankbaarheid ging besteelen
En met het geroofde goed haas-op naar Amsterdam moest speelen.
In plaats van dit haas-op vindt men ook eene enkele maal heen-op, n.l. in
V. d. Venne, Tafereel v.d. B.W., bl. 193: Onse popjes (liefjes) zijn heen-op
En sy geven ongs de schop.
| |
[pagina 208]
| |
Eene variatie hiervan was weer haasje zijn, dat Oudemans (III, bl. 12) citeert uit H. Angelkot, Don Cesar, bl. 2: Een dochter sonder geld,
Daar hy me haasje ging.
waarvan men ook eene plaats vindt opgeteekend in den Navorscher IV, 288, uit Brillen voor alderhande gezigten (1672): ‘Hij voorsichtig wesen? dat loof ik niet, want had hij kunnen voorsien, dat hij en sijn Broeder Sagelis bij sijn levendige lijf soo in de klem souden loopen, 'k meen niet of hij had al haesje geweest.’ De tegenwoordig gebruikelijke uitdr. het hazenpad kiezen, mnl. die vlucht kiesen, of een ander werkwoord, kwam eveneens in de 17de eeuw reeds voor. Behalve de in het tijdschrift vermelde plaatsenGa naar voetnoot1) zijn me nog de volgende bekend: G.H. v. Breughel, Boertighe Cluchten, 23 r.: Hay de paden groenen, den dyck wordt hooghe
Wy keeren na 't betooghe den hasepat in.
Den dubbelden en vermeerderden Goese Nachtegaal, bl. 78: Sy ging op den Hase-pad.
J. Vos, Klucht v. Oene (volledige werken), bl. 222: Men brandt hier hoorens, ik kies et haazepadt.
Huygens, V (editie J.A. Worp), bl. 201: Tryn souw de Bruyd zijn met Kees Louwen
En is met moije Bastiaen
Het haze-paedjen op gegaen
Ontrent acht daghen voor haer trouwen.
Focquenbroch, Typhon of de Reusenstryt, bl. 33: De Goôn hier door heel in disorder,
Behalven God Jupijn alleen,
Die haer vast stelden in slaghorder,
Die keecken vast rontsom haer heen
Om 't Hasepadt te kunnen kiesen.
Idem, bl. 58: Toen dees Messieurs gewandelt waren,
So koos de rest het hasepadt.
Het Lyedze Bier-huys, boertigh kluchtspel door Abraham Stokhuyzen, Leiden, 1758, bl. 50: | |
[pagina 209]
| |
Ik docht hy mocht het in de neus krygen
En dan te met rys gaan schranken en kiezen het haaze-pad.
Hiermede overeenkomende uitdrukkingen zijn het hazevel aannemenGa naar voetnoot1), dat in het Nederduitsch ook bekend is als dat Hasenfell anteinGa naar voetnoot2) en dat men leest in Belacchelyck Avondt-praetje voorghevallen tusschen een vryer ende een vryster, Amsterdam 1700, bl. 36: Daer quam my op 't lyf ghevallen
Eenen reghen al soo snel
Dat ick aen-nam 't haese-vel.
Thans kent men in Vlaanderen deze uitdrukking nog. De Bo citeert tenminste op bl 413 van zijn Westvlaamsch Idioticon: Het hazevel aantrekken of aanstroppen, het hazepad kiezen, vluchten. Het tegengestelde hiervan luidt: de leeuwenhuid aantrekken, d.i. den schijn van dapperheid aannemen (V. Dale). Ook zeide men voor vluchten, er vandoor gaan, den hazensprong wagen, dat te vinden is Alewyn's Klucht van Philippyn, Mr. Koppelaar, Amsterdam 1707, bl. 9: Omdat hy met onze buurjuffer voor dag en douw wil op een pad,
Gelyk hy met haar gisteren avond is afgesprooken en verdraagen,
Dat zy van dezen morgen te zaamen den haazensprong zullen waagen.
Aan het snelle loopen van den haas is ook de uitdr. hazevet onder de schoenen smeren ontleendGa naar voetnoot3), die wij vinden in bovengenoemde klucht van Alewijn, bl. 26: ‘Doe jou best, en smeer wat haazevet onder uw schoenen, want de tyd mogt ons ontschieten.’ Langendijk, Spieghel d. Vad. Kooplieden, bl. 21: Dan moest ie wat hoozevet onder de toffelkens smeeren.
Elsken! Elsken! kom oonstonds bi de Jonfers ond Heeren.
Door den heer Boekenoogen is er in Tijdschrift XI reeds op gewezen, dat men naar analogie van het hazenpad kiezen andere uitdrukkingen maakte, die er in beteekenis geheel mede overeenkomen. Zoo haalt hij een paar plaatsen aan uit het Dagverhaal van Jan van Riebeek, waar op bl. 176 de uitdr. 't robbenpat kiesen en op bl. 263: 't reynosters padt (= het rhinocerossen pad) kiesen wordt aangetroffen. Aan deze twee uitdrukkingen kan ik nog een paar andere toevoegen, nl. het hondepad nemen, afdruipen, dat te lezen staat in Starters Friesche Lusthof, anno 1627, bl. 180: | |
[pagina 210]
| |
Hy (de Spanjaard) heeft tot noch toe staegh het honde-pad genomen,
En moet het gat weer uyt daer hy is ingekomen.
Ibid: Maer och! men geeft se niet als slagen tot een buyt,
En sendse 't honde-pad, als jongens, daer weer uyt.
De andere vindt men De Biecht der Getroude, Amsterdam 1678, bl. 94: Ik laat noch staan datter veele mans gevonden worden, die soo dof van geest, en soo los van sinnen zijn, dat, indiense het geluk niet hadden van een snedige Basin tot haar echtgenoot verkregen te hebben, datse seer vroeg ten eynden aassem, en op het Oost-Indische Peper-padt zouden gevonden worden (d.i. om peper zouden gaan). Ten slotte wil ik nog wijzen op de Westfaalsche uitdr. den ossenpad gânGa naar voetnoot1), voor langzaam, traag voortgaan, en op het Mnd. kattenpat, schleichweg, alsmede op den studententerm haas vreten voor bang worden, achteruit krabbelen (vgl. Onze Volkstaal I, bl. 46). Amsterdam. F.A. Stoett. |
|