| |
| |
| |
Stylistische overwegingen.
VIII.
Het bekende voorschrift ‘laat alle dingen met orde geschieden,’ wordt ten opzichte van den zinsbouw nog al eens overtreden; soms geschiedt dit met opzet, uit een zucht om van het alledaagsche af te wijken, maar meestal is het een gevolg van slordigheid. Zoowel het een als het ander is af te keuren, omdat men er den lezer onnoodige moeite door veroorzaakt en soms aanleiding geeft tot misverstand.
Regels, waarbij voor elk zinsdeel bepaald zou worden, welke plaats het in iedere soort van zinnen moet innemen, zijn niet te geven. De Groot, die in zijn Spraakleer een geheel hoofdstuk aan de woordschikking wijdt, heeft het wel beproefd, maar hij moet erkennen, dat ‘de bijzondere bedoeling des sprekers en de aard van zijne stemming dikwerf eene min of meer aanmerkelijke afwijking van de gewone of regelmatige woordorde bewerken.’ Ook is het onnoodig, daar de gewoonte, bij het mondeling gebruik, en de logica te zamen een leiddraad vormen, die men slechts behoeft vast te houden, om steeds op het goede pad te blijven.
De logica nu doet den algemeenen regel aan de hand: plaats de begrippen, die in innig verband met elkander staan, altijd zoo dicht mogelijk bij elkaar. Hoe eenvoudig deze waarheid ook schijnt, toch wordt er maar al te dikwijls van afgeweken. De voorbeelden heb ik maar voor het grijpen:
‘Die oude dichters, en dat hebben alle groote meesters met hen gemeen, spreken gaarne van degenen, aan wie zij onder hun voorgangers zich verplicht rekenen’ (Nederland 1894 No. 9, blz. 78) [lees: van degenen onder hun voorgangers, aan wie zij zich verplicht rekenen].
‘Ada had van het huwelijk zulk een hoog idee, dat het spotten met dit heilige den intiemsten ernst beleedigde harer ziel (idem No. 10, blz. 133) [moet zijn: den intiemsten ernst harer ziel beleedigde].
‘Niemand zou de handen schendend leggen op het ideaal, dat zij in haar ziel droeg van hun liefde’ (aldaar blz. 140, voor: op het ideaal van hun liefde, dat zij in haar ziel droeg).
‘Deze daad ontketende de hebzucht der medeonderteekenaars van
| |
| |
de Pragmatieke Sanctie, het staatsstuk, waarin alle rechten van Maria Theresia op de heerschappij in gansch Oostenrijk verzekerd waren, die te wapen vlogen’ (N. v.d. Dag). Deze zin is moeilijker te verbeteren, omdat de bijvoeg. zin, die bij ‘medeonderteekenaars’ behoort, er niet onmiddellijk achter geplaatst kan worden, daar zoodoende de bepaling ‘van de Pragmatieke Sanctie’, die bij hetzelfde woord behoort, er van gescheiden zou worden. Het eenvoudigste zou zijn, achter ‘verzekerd waren’ een dubbele punt te plaatsen en daarop te laten volgen: zij allen vlogen te wapen. Daarmee wordt aan de beteekenis van den zin niets veranderd, want de bijv. zin, die zoover van zijn antecedent gescheiden is, kan alleen naar den vorm een bijzin genoemd worden: logisch staat hij geheel op één lijn met den hoofdzin. Wil men echter het inniger verband bewaren, dan moet men den heelen volzin omzetten, bijv.: De hebzucht der medeonderteekenaars van de Pragm. Sanctie, het staatsstuk, waarin enz., werd door deze daad ontketend, zoodat zij allen te wapen vlogen. Daar intusschen op deze wijze het onderwerp en het gezegde van den hoofdzin wat al te ver van elkander verwijderd worden, verdient de eerste verandering de voorkeur.
In al de aangehaalde voorbeelden komt een bepaling voor, die noodeloos van het daardoor bepaalde gescheiden is. Ik zeg ‘noodeloos’, omdat er gevallen zijn, waarin deze scheiding juist gewenscht is, zooals in den volgenden zin: ‘Voor hen, die zich een juist beeld wenschen te vormen van de toestanden te Alexandrië, tijdens den val van Antonius en Cleopatra, zal de lezing van dit boek een waar genot zijn’ (Ind. Mercuur). Wanneer de schr. hier de bepaling ‘van de toestanden’ enz. dadelijk op ‘een juist beeld’ had laten volgen, dan was de afstand van ‘zich’ tot ‘vormen’ veel te groot geworden. Het verband tusschen het wederkeerend werkw. en het reflex. pron. is te innig om ze zoover van elkaar te scheiden. In zulke gevallen is dus de inversie gewenscht, ja noodzakelijk.
Daarentegen is zij ongemotiveerd in: ‘Een derde schilderij stelde een groep voor van vier kinderen, waarbij aan de schoone brunette vooral niet was te kort gedaan’ (Cam. Obsc, 11e druk blz. 142). De schrijver van dit populairste aller Nederlandsche boeken, die bij elke uitgaaf weer nieuwe verbeteringen aanbrengt, heeft dit terecht ingezien en daarom in latere drukken doen zetten: ‘stelde een groep van vier kinderen voor’. Nu blijkt duidelijk, dat ‘waarbij’ niet terugslaat op ‘kinderen’, maar op den geheelen zin.
| |
| |
Intusschen meene men niet, dat alleen op de tot dusver besproken wijze tegen den vooropgestelden regel kan worden gezondigd. In de volgende zinnen komen verschillende gevallen voor, die ieder op zich zelf beoordeeld moeten worden.
‘Men moet in het buitenland een geruimen tijd vertoefd hebben om te weten, wat het zegt, als die teere snaren worden geroerd’ (N. v.d. Dag). Hier staan bij het gezegde van den hoofdzin twee bepalingen ‘in het buitenland’ en ‘een geruimen tijd’. Nu bestaat het gezegde zelf uit drie woorden: moet, vertoefd en hebben. In het eerste dier woorden wordt de tijd uitgedrukt, waarin de gedachte wordt geplaatst: daarom behoort de tijdsbepaling daar direct op te volgen, terwijl de bep. v. plaats meer in verband staat met vertoeven. Om die reden had er moeten staan: Men moet een geruimen tijd in het buitenland vertoefd hebben enz. Bovendien zij terloops opgemerkt, dat snaren niet, als een trom, geroerd, maar aangeraakt worden.
‘Als het Justus van Maurik te doen is geweest om te toonen, dat hij eenvoudig ook een eenvoudig geval kan schetsen, had ééne situatie voldoende kunnen zijn’ (N. v.d. Dag). Daar eenvoudig geen bepaling van het onderw. maar van het gezegde is, had er moeten staan: dat hij ook een eenvoudig geval eenvoudig kan schetsen. Ook de uitdrukking ‘voldoende kunnen zijn’ is niet in orde; men kan zeggen: dan was ééne situatie voldoende geweest, of: dan had hij met ééne situatie kunnen volstaan. Waarschijnlijk dacht de schr., terwijl hij zijn zin stelde, aan beide zinswendingen tegelijk en is toen het woord ‘kunnen’ uit de eene in de andere verdwaald: op die wijze toch ontstaan veel stijlfouten.
‘Na zijne studiën als rechtsgeleerde te hebben voltooid in Leiden in 1861, ging hij zich te Delft bekwamen voor een ambtenaarsloopbaan in Indië’ (N. v.d. Dag). Dit is een staaltje van uiterst slordigen stijl: toen de beknopte voorzin reeds af was, bedacht de schr. zich, dat hij er ook nog wel bij had kunnen zetten, waar en wanneer de studiën hadden plaats gehad, en in plaats van even te kijken, hoe de zin dan ingericht zou moeten worden, plakte hij de twee bepalingen er eenvoudig achteraan. Natuurlijk had de tijdsbep. niet op het eind maar achter ‘na’ moeten staan, daar dit er door wordt verduidelijkt, en had ‘in Leiden’ niet achter maar vóór het gezegde moeten komen, volgens de gewone woordschikking in bijzinnen. Eindelijk had er niet moeten staan ‘studiën als rechtsge- | |
| |
leerde’ maar: rechtsgeleerde studiën of studiën in de rechtsgeleerdheid, want een geleerde is iemand, die zijne studiën voltooid heeft, niet iemand, die er nog midden in is. Verbeteren wij den zin op de aangegeven wijze, dan krijgen we: Na in 1861 zijne rechtsgeleerde studiën te Leiden voltooid te hebben, ging hij zich te Delft bekwamen voor een ambtenaars-loopbaan in Indië.
Geen slordigheid maar geaffecteerdheid schijnt op den bouw van den volgenden zin invloed gehad te hebben: ‘Wij weten en gevoelen zeer goed op theologisch gebied, wat afstand of afgrond ons van elkander scheidt’ (N. v.d. Dag), hetgeen natuurlijk had moeten zijn: Wij weten en gevoelen zeer goed, wat (welk een) afstand of afgrond ons op theologisch gebied van elkander scheidt. Niet het weten en gevoelen, maar de scheiding heeft op theologisch gebied plaats.
In al de tot dusver besproken zinnen had de scheiding van bij elkander behoorende zindeelen alleen onduidelijkheid tengevolge; maar zij komt ook voor in gevallen, waar zij bepaald tot misverstand aanleiding kan geven, bijv.:
‘Ontslagen! Schrikwekkend woord voor u, jonge dochter, die een geruimen tijd moet boeten voor uw misdrijf in de eenzame cel en na uw ontslag niet weet, waar ge een toevlucht zult vinden’ (N. v.d. Dag). De bedoeling was: die een geruimen tijd in de eenzame cel voor uw misdrijf moet boeten.
‘Oorspronkelijk was 800.000 francs voor Milan aangevraagd, maar de progressisten hebben het cijfer tenminste in de commissie tot het bewilligd cijfer weten te verlagen’ (idem). Daar ‘bewilligd’ beteekent: door de Kamer bewilligd, is het duidelijk, dat de schr. heeft willen zeggen: maar de progressisten in de commissie hebben het cijfer tenminste tot de bewilligde som weten te verlagen.
‘Het voorstel tot betere regeling van het recht van vereeniging van Rijkswege’ (idem), moet zijn: tot betere regeling van Rijkswege van het recht van vereeniging. Dit zal wel geen nadere verklaring vereischen.
De volgende zin is bijna onverstaanbaar: ‘Nadat zelfs deze provincie een keizer had gegeven aan het Rijk in Helvius Pertinax, oorspronkelijk een zwijnenhoeder tusschen Nice en Monaco, deelden Cimiez en Nice in de verdere lotgevallen van het Romeinsche Rijk’ (idem). Zetten wij elk deel op de plaats, die er aan toekomt, dan krijgen we: Nadat deze provincie in Helvius Pertinax, oor- | |
| |
spronkelijk een zwijnenhoeder tusschen Nice en Monaco, zelfs een keizer aan het Romeinsche Rijk had gegeven, deelden Cimiez en Nice in de verdere lotgevallen daarvan (of: van dat rijk).
| |
IX.
‘De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië heeft bepaald, dat de eerste van de in het jaar 1893 van landswege te Batavia op de gewone wijze in het openbaar te houden veilingen van Java-koffie zal gehouden worden op 26 Juli.’
Deze zin, dien ik toevallig in een oude courant vond, is een typisch voorbeeld van ambtenaars-stijl. Bijna al de kenmerkende eigenschappen van dien stijl, die zich genoeg van elken anderen onderscheidt om er een aparten naam voor te zoeken, zijn er in op te merken. De voornaamste dier eigenschappen is een overdreven zucht tot nauwkeurigheid; deze doet de heeren ambtenaren allerlei dingen zeggen, die iedereen weet of zonder toelichting begrijpt. Laat ons eens zien, wat in dezen zin al gemist kon worden, zonder dat de duidelijkheid er iets onder lijdt!
Dat 1893 geen week of maand, maar een jaar is, weet iedereen: ‘het jaar’ is dus overbodig. Dit is echter geen speciale ambtenaarsstijlfout, men vindt haar ook elders, evenals: de maand Mei, de rivier de Rijn, de Mississippi-rivier, het eiland Nova-Zembla, Koning Salomo. De soortbepaling is alleen noodig, wanneer men over minder bekende personen of zaken spreekt of wanneer deze een naam dragen, die ook iets anders beteekent, bijv.: de Amazonen-rivier, de planeet Jupiter, Prins Maurits, Koning Willem III (ter onderscheiding van andere vorsten van denzelfden naam). ‘De eerste van de veilingen’ is niets duidelijker dan: de eerste veiling; immers uit ‘eerste’ blijkt reeds, dat er meer dan één zal worden gehouden. Verder is algemeen bekend, dat men onder een veiling een ‘in het openbaar te houden’ verkooping verstaat; de aangehaalde woorden kunnen dus alle worden geschrapt: daarmee verdwijnt meteen het pleonasme, dat de te houden veiling gehouden zal worden. Eindelijk is ook ‘op de gewone wijze’ een geheel overbodig toevoegsel: bij elke veiling worden de ‘veilings-conditiën’ vóór de lijst der kavelingen gedrukt en ten overvloede bij het begin der verkooping door den notaris of deurwaarder voorgelezen; er is dus geen enkele reden om al maanden te voren bekend te maken, dat zij dezelfde zullen zijn als bij vroegere gelegenheden.
| |
| |
Voordat ik nu den zin, ontdaan van al wat er in overbodig is, afschrijf, moet ik nog op een andere eigenaardigheid wijzen. Het schijnt, dat de personen, die dergelijke ‘officieele’ berichten opstellen, altijd bang zijn, dat men midden in den zin zal ophouden te lezen, zoodat men niet de helft zal te weten komen van hetgeen zij den volke hebben te verkondigen: anders is het onverklaarbaar, dat zij altijd al de bepalingen, die een zelfst. nw. bij zich heeft of naar hun oordeel moet hebben, daarvóór plaatsen. Door deze wijze van stellen komt het substantief zoover van het eerste attribuut te staan, dat men dikwijls een zin tweemaal moet lezen, voordat men hem begrijpt.
Veranderen wij daarom de constructie van den zin en ontdoen wij hem van alle overtolligheden, dan krijgen we: De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië heeft bepaald, dat de eerste veiling van Java-koffie van regeeringswege in 1893 zal worden gehouden op 26 Juli. - Van de 36 woorden, die het bericht bevatte, zijn er dus 15 overbodig gebleken!
| |
X.
In Den Hertog's Spraakkunst (I, 83) vindt men: ‘Aangaande den bepalenden infinitief is alleen op te merken, dat hij, als hij op het zelfst. nw. volgt, door het voorzetsel om voorafgegaan wordt; niet als hij er vóór staat.’ Van het eerste gedeelte van dezen regel wordt dikwijls afgeweken, blijkens de volgende voorbeelden:
‘Zeker is Keizer Wilhelm veelzijdig ontwikkeld. Behalve politicus, krijgsoverste, redenaar en jager ook musicus en schilder te zijn, tijd te vinden, 's daags een staatslichaam te presideeren, een rijtoer te maken, de lezing van staatsstukken aan te hooren en 's avonds een schouwburg te bezoeken, ziedaar dingen’ enz. (Telegraaf).
‘“De gelegenheid was te schoon, den heer van Aemstel te onderdrukken, om niet alles bij de hand te nemen,” zegt Van Spaen’ (Ter Gouw). Van Spaen had beter gedaan met te zeggen: De gelegenheid om den heer Van Aemstel te onderdrukken, was te schoon, dan dat Floris er geen gretig gebruik van zou hebben gemaakt (de verandering van den bijzin is noodig om de herhaling van om te vermijden en ter bevordering van de duidelijkheid).
‘Het plan bestaat een nieuwe maatschappij te vestigen (lees: te stichten) onder den naam Koningin-Wihelmina-zeebad’ (N. v.d. Dag).
| |
| |
‘Maar juist omdat men nooit eenige moeite heeft gehad het geschrift te verstaan’.... (Noord en Zuid XVI, 388).
‘Maar als het dan waar is, dat de nimmer rustende Pers als het orakel des tijds is te beschouwen, dan is er ook reden zich tot die pers te wenden, als de vraag rijst: van waar zal een betere toekomst dagen?’ (aldaar, blz. 452).
‘De Minister van Justitie heeft medegedeeld, dat hij termen heeft gevonden, aan de Koningin-Regentes in overweging te geven’, enz. (N. v.d. Dag).
‘Maar wat te denken van Elisabeth, die den kerkerwachters van Fotheringay haar ontevredenheid laat betuigen, omdat zij geen middel hadden (lees: hebben) weten te vinden, het leven van de Koningin van Schotland te verkorten’ (Wetensch. Bladen, Feb. 1895, blz. 253 vlg.).
‘Het is niet uit te maken, of Maria haar man naar Edinburg gebracht heeft met het doel, hem aan zijn moordenaars over te leveren’ (aldaar, blz. 259).
‘Over de strike is geen nieuws te melden, dan alleen, dat onder de stakers stemmen opgaan den eisch te verhoogen, wanneer de verveners niet spoedig toegeven’ (N. v.d. Dag).
‘Moge de tijd niet ver af zijn, dat B. en W. aan den Gemeenteraad machtiging vragen, de terreinen van de oude tuinbouwschool in te richten tot een schooltuin!’ (idem)
In al deze gevallen geeft de infinitief, die als bep. bij een subst. staat, antwoord op de vraag: waartoe. Om mag dus niet ontbreken en ontbreekt dan ook nooit in de ongedwongen spreektaal, behalve na het woord doel, waar het iets pleonastisch heeft en dus liever vermeden wordt. Ongemotiveerd is dit echter na het woord voldoende, waar de onbep. wijs als bep. v. doel optreedt, bijv.:
‘Eenige korte mededeelingen zullen wel votdoende zijn, onze lezers met den aard der kwestie bekend te maken’ (Wetensch. Bladen t.a. p. 261).
‘Deze korte tijd was echter voldoende, hem vele vrienden alhier te bezorgen’ (Makassaarsche Court.).
Tot deze angstvallige vermijding van een woord, dat de geest onzer taal eischt om het verband duidelijk uit te drukken, kunnen twee oorzaken samenwerken: 1o. de invloed van het Duitsch, waaraan ieder, die veel in deze taal leest en niet opzettelijk zijn studie maakt van hare vele afwijkingen van de onze, zich zoo moeilijk kan onttrekken; 2o. de waarschuwing in onze spraakkunsten
| |
| |
voor het gebruik van om in onderwerpszinnen en lijdende voorwerpszinnen. Door dit laatste is een zekere angst voor het gebruik van het woordje ontstaan, die ten gevolge heeft, dat men het ook daar weglaat, waar het niet gemist kan worden. Dat overigens deze waarschuwing niet veel baat, kan ieder, die er zijn aandacht op vestigt, elk oogenblik zien. In een gemeenteraadsverslag van het ‘Nieuws’ vond ik: ‘Het maakt wel eenig effect om te zeggen, dat de gemeente tegen dergelijke rampen iets doen moet’ en: ‘Evenzeer is het moeilijk om de brandweer op te dragen in alle woningen geregeld inspectie te houden.’
In het dagelijksch gesprek stoort niemand zich aan dezen regel der spraakkunst. Geen wonder, dat er ook in de schrijftaal telkens tegen gezondigd wordt.
| |
XI.
Het woord hinderpaal is en blijft voor menigeen een hinderpaal. In plaats van alle hinderpalen te vermijden of uit den weg te ruimen, laat men er mee kampen, ze overwinnen of er over zegevieren! Onlangs vergastte een provinciaal blad zijn lezers zelfs op het volgende: ‘De zoon van een der Duitsche vorstengeslachten (waarom niet: van een Duitsch vorstengeslacht? in een ligt immers al opgesloten, dat er meer zijn!) was verliefd geraakt op een bekoorlijke portretschilderes van burgerlijke afkomst en besloot, in weerwil van al de hinderpalen, die het vooroordeel van zijn stand hem oplegden (lees: oplegde), haar te huwen.’ De schr. dacht zeker aan verplichtingen: deze kunnen wel opgelegd worden, maar hinderpalen niet.
| |
XII.
Waneer twee woorden tegelijk klank- en zinverwant zijn, worden ze natuurljk licht met elkander verward; met stuiten en stooten is dit dan ook dikwijls het geval. Ten bewjze:
‘Op de heirbaan naar Leiden, tusschen Heemstede en Bennebroek, stiet hij op een aanrukkende afdeeling van het Vlaamsche leger’ (Hofdijk, Hist. Landschappen).
‘Ze waren dus weer bezig (met twisten). Dat was er nu den laatsten tijd tijd niet beter op geworden, dacht hij, en 't gaf hem een kleine voldoening, dat hij hier weer stootte op iets, dat zijn leven zwaar maakte’ (Nederland 1891, No. 11, blz. 245).
‘De eigenaardigheden besprekend, waardoor Noord- en Zuid- | |
| |
Duitschland elkander plegen aan te trekken, maar ook veelal af te stuiten, zeide Von Bismarck’ enz. (N. v.d. Dag).
Het is duidelijk, dat in de beide eerste zinnen stuitte en in den laatsten stooten had moeten staan. Stuiten toch beteekent: in zijn beweging worden tegengehouden, en stooten: met kracht ergens tegen aan bonzen. Vijandelijke legers stooten dus niet op elkaar, zooals bokken of spoorwagens, en men stoot niet op een bezwaar of een fout. Wel kan men zich aan iets stooten, er aanstoot aan nemen, maar dit is een leenspreuk, berustende op de vergelijking met het stooten van een der ledematen aan iets; het beduidt dus: er een onaangename gewaarwording van ondervinden. Daarentegen wordt als tegenstelling van aantrekken afstooten gebruikt, omdat dit altijd met eenige kracht gepaard gaat. Afstuiten kan een kogel op iets, d.i. er niet doordringen. Wel heeft er dan een stoot plaats, maar dit wordt niet door het werkw. uitgedrukt. Op een vergelijking hiermee berust weer: al mijn raadgevingen stuiten bij hem af op onwil.
C.J. Vierhout.
|
|