Boekbeoordeelingen.
Woordenboek der Nederlandsche Taal.
We ontvingen weer twee afleveringen; III. 5 loopende van Bosch tot Bouwmeester, bewerkt door Dr. J.W. Muller, en V. 8 loopende van Grootachting tot Gulden, bewerkt door Dr. A. Beets.
In afwachting, dat we een meer volledig overzicht van den inhoud geven, vestigen wij al vast voor III. 5 de aandacht op de art. bot (met 10 beteekenissen), boter, dat met de afleidingen en samenstellingen 24 kolommen beslaat; bij ‘boter tot den boom’ kol. 702 zien we verwonderd de slotregels der Rey van Leeuwendalers’ Vondel V. 674 aangeduid als ‘bij eene bruiloft’. Verder bout (met 3 beteekenissen), maar vooral bouwen, dat met afleidingen en samenstellingen een boekdeel van matigen omvang zou vormen. Het is een genot met den nauwlettenden arbeid kennis te maken en hier in een der talrijke (dikwijls al te talrijke) voorbeelden een woord in eene ons onbekende beteekenis te zien voorkomen, daar een ons onbekend woord te ontmoeten, elders op afdoende wijze zien aantoonen, dat deze of gene algemeen verbreide etymologie op verkeerde gronden rust of geheel ongegrond is.
In V. 8 zijn de volgende artikelen merkwaardig: gruis (in verschillende beteekenissen), maar vooral het zeer omvangrijke artikel gruwel met de afleidingen en samenstellingen, zoomede het artikel gul. Ook in deze aflevering komen vele woorden voor, die door ouderdom en ongebruik voor velen evenals voor ons nieuw zullen zijn, bijv, grop, grotissen, groviaan, gruft (welke twee laatste ik mij niet kan voorstellen met eene Nederlandsche geboorte-akte), gruit, grullen, grummen, grundelen, grunjer, grunken, grunnen, grunsel, grunselen, gruntelen, grup, gufheid, guich, guis, guisselen, guist, guitzak, guiven, guize, guizegaar, guizen, guizer, guizevaars, guizig, guldeling.
Ik betwijfel of die woorden druk zullen worden opgezocht, tenzij het eenigen examinator te eenigen tijd mocht invallen, die woorden te verzamelen, ten einde er de examinandi mede te martelen. Men mag aannemen, dat een woordenboek bestemd is geraadpleegd te worden, maar dan behoeft het ook geen antwoord te geven op vragen, die wel nooit gedaan zullen worden. Moet het Woordenboek gezag hebben als wetenschappelijk werk, waarom zou de Redactie ook geen gezag mogen hebben bij de beslissende vraag: ‘Wat moet er in voorkomen?’
Ook had ik graag de minder verdedigbare woorden of liever de woorden, die niet met den aard van het Nederlandsch taaleigen strooken, op eenigerlei wijze aangeduid gezien. Met dat voorbehoud heeft het zeker zijn nut den geheelen woordenschat der taal voor te stellen, menig thans vergeten woord helpt ons op weg, om een etymologie vast te stellen of een uitdrukking te verstaan.