Boekbeoordeeling.
Stelcursus Oefeningen in het mondeling en schriftelijk uitdrukken der gedachte door J.H. Gaarenstroom en J.W van Dalfsen, 3 stukjes. Amsterdam, W. Versluys 1895.
Met dezen nieuwen Stelcursus zullen de schrijvers ongetwijfeld veel succes hebben. Zij staan o.i. op het eenig ware standpunt, dat men tegenwoordig ten opzichte van het onderwijs in het stellen kan innemen. De beide eerste stukjes (het derde gaat ver boven de krachten der leerlingen van eene gewone lagere school) zijn met zorg bewerkt en oordeelkundig ingericht. Terecht erkennen de schr, dat veel van de behandelde leerstof, (n.l. van aardr.k, geschiedenis en natuurkennis) geschikt is tot schriftelijke reproductie en daarom stellen zij voor aan de behandeling der 2 eerste stukjes drie jaar te besteden, opdat men dan van tijd tot tijd eene steloefening ontleenen kan aan de in de klas behandelde leerstof Daarom worden er geen onderwerpen van geschiedkundigen of natuurkundigen aard behandeld, maar zijn de oefeningen gegroepeerd om verhalen en beschrijvingen.
De oefeningen bestaan in het weergeven van de beteekenis van sommige woorden, het voorop plaatsen van een cursief gedrukt woord, het zoeken van synoniemen en van tegenstellingen, het gebruiken van het juiste verbindingswoord, het opgeven van overeenkomst en verschil tusschen twee woorden, het uitwerken van vergelijkingen, het verklaren van spreekwoorden, het schriftelijk weergeven van den inhoud eener les, het schrijven van brieven.
In de voorrede van het 3e stukje zeggen de schrijvers: ‘Men zal bemerken, dat er onder de oefeningen, die wij met a, b en c aangeduid hebben, vele zijn, die zich tot eene schriftelijke bewerking leenen; waar men tijd genoeg heeft, kan men dit natuurlijk doen; in den regel zal mondelinge behandeling wel voldoende zijn.
Het lezen en bespreken van ieder opstel kan men als eene leesles beschouwen en dus ook in een der uren, voor het leesonderwijs bestemd, doen plaats hebben; de reproductie van het gelezene en besprokene behoort bij het taalonderwijs thuis.’
Het eerste stukje begint met eene uitvoerige toelichting, die wij gaarne uitvoeriger gezien zouden hebben, zoo de schr. er toe hadden kunnen besluiten, de wenken aan de leerlingen (of aan den onderwijzer?) in die toelichting te plaatsen. (Zie o a. het 1e stukje bij 1c, 2b, 11, 13b enz.) De schr. houden het mij ten goede, maar hier is telkens de bovenmeester aan het woord, die zich mengt in het gesprek tusschen den onderwijzer en de leerlingen.