Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Floris ende Blancefloer.Vs. 70 moet in 't verband van de geheele voorafgaande redeneering beschouwd worden. Er staat, vs. 53 vlgg. (uitg. Moltzer blz. 2): Daer siin vele die dat secgen
Van dengenen, die haer herte lecgen
55[regelnummer]
So ghestadelike an die minne,
Dat hem comt van dommen sinne;
Dat sulwi over logen houden.
Wi hebben gehoert van Ysouden,
Hoe soe minde haers mans neve Trustram,
60[regelnummer]
Ende hoe Pariis minde Helenam,
Ende van andren vele niemaren,
Die hovesch ende natuerlic waren,
Dier men seit ende tellet vele
In aventuren ende in spele,
65[regelnummer]
Maer des ne cam mi nie te voren
Van dommen lieden ende van doren,
Dat si noit van herten minden:
Wilden siis hem oec onderwinden,
Si souden die minne verwerken sere,
70[regelnummer]
Si begevens bat ende doen haer ere
Dat si die minne niet verwerken
Ende latenre plegen hoveschen clerken,
Ende hoveschen ridderen ende vrouwen
Dat siin die minnen met rechte trouwen, enz.
Diederic zegt dus, in zijn ultra-aristocratische opvatting oen de ‘minne’: Men zegt, dat het domheid is zijn hart aan de min over te geven; doch dit is niet waar. Wij hooren vele liefdesgeschiedenissen van beroemde en aanzienlijke lieden; maar ik heb nooit van dommen en dwazen gehoord, die van harte beminden. Indien zij dat wilden ondernemen, zouden zij de min te schande maken. Zij doen beter het te laten en bewaren hun eigen fatsoen, doordien zij de min niet te schande maken, maar overlaten aan hoofsche geleerden, ridders en edele vrouwen; die zijn het, die waarlijk beminnen. vs. 315-20. Van harre ouden, van haren dagen
Consten si van minnen, dier si plagen,
Menigen raet ende vele treken.
Doe mochtsi vrilike spreken
Haer geliic andren sinen wille
Verholentlike ende stille.
D.i. Hun leeftijd (5 jaar!), hunne dagenGa naar voetnoot1)) in aanmerking ge- | |
[pagina 250]
| |
nomen kenden zij al vele listen en treken der liefde die zij koesterden (vgl. vs. 272 vlgg.). Nu konden zij in 't geheim vrijuit de een den ander zijn hart openleggen. 980. Tyrebiin; vrij zeker hetzelfde als turbith, een arabische plant, waaraan men allerlei genezende krachten toeschreef. Zie Dodonaeus' Cruytboeck, en voorts Fock, Natuur- en geneesk. etym. woordenboek, beide op turbith. 1212. Tenen griffievoedersele hi vinc. Hij droeg de gouden griffel, die Blancefloer hem geschonken had, in een scheede bij zich en wilde ze nu, bij gebrek van beter wapen, gebruiken om zich te doorsteken. 2105. Liestuus jegenGa naar voetnoot1)) iemene, hets di quaet. Lien is zeggen, openbaren, bekennen (vand. belijden). Floris zegt dus: ‘Als ik er met iemand over spreek, wordt het mijn ongeluk.’ 2328 vlgg. Dus eest ende hoe so ment gedoet,
Dat icse in derre maent hebben moet
Of dor haren wille bliven doet.
Zet achter eest een komma en vertaal: Het staat zóó en blijft zóó, hoe men 't ook aanlegge, dat ik haar binnen een maand moet (bij mij) hebben of om harentwil sterven.’ 2395 vlgg. Hondert voete es lanc die stille
............
Daer boven moegdi grote meestrie
An den appel sien, een diere werc.
Dat Oudemans' verklaring den geachten inzender der vraag niet voldoet, zal niemand verbazen. Stille is hier m.i. bijvorm van stijl d.i. pilaar (Oud. i.v. stil, 3) en wel die pilaar, die het kegelvormige dak (der middeleeuwsche torens) in 't midden ondersteunt, en, bij een toren van 100 vadem doorsnede (vs. 2387), inderdaad wel 100 voet hoog mag zijn. Daarmee stemt overeen, dat in één adem door gesproken wordt over den appel, d.i. knop, de bekroning van het dak, waar die pilaar natuurlijk in uitloopt. Het bovendeel van den S. Maartenstoren te Groningen heet nog heden ‘pien-appel’ (waarin ook een volksetymologie uit pinaculum kan schuilen). 2437. De doren hebben so gedaen temmer, d.i. zijn zoodanig getimmerd. 2564. Turibin; vgl. boven op 980. 2571. Cardemonie; cardamum, paradijskoren; zie Fock, a.w., op 't eerste woord en van Dale op 't tweede. 2663. Harde conlike lede hire an siin ogen, Lees met 't handschrift condelike d.i. schrander, scherp toeziende; Oudemans i.v. condechlike. Dr. W. Zuidema. |
|