Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Antwoord.De Latijnsche dichter Marcus Valerius Martialis werd omstreeks het jaar 40 na C. te Bilbilis in Spanje geboren; als jongeling ging hij naar Rome, waar hij bleef tot Trajanus keizer werd. Hij keerde toen naar zijn geboorteland terug, waar hij kort na 100 n. C. stierf. Martialis vervaardigde 14 (of 15) boeken met puntdichten, die meermalen het tegengestelde van zedig en eerbaar zijn, doch gewoonlijk tintelen van vernuft. Door Bilderdijk zijn er eenige vertaald en uitgegeven in zijne bundels Wit en Rood, Verspreide Gedichten en Mengelingen. Den Hollandschen Martialis noemt men Roemer Visscher, die veel met de gedichten van Martialis ophad en zelf een aanzienlijk getal puntdichten heeft geschreven, welke den invloed van den Latijnschen epigrammaticus verraden. Reeds in 1612 schreef Ernst Brinck in zijn Memorabilia: ‘Romer, die Visscher, iste Belgicus Martialis (die Nederlandsche Martialis) heeft 3 dochters’.... enz. Wie de Nederlandsche Sappho is, kan moeilijk gezegd worden, daar bijna iedere Nederlandsche dichteres op hare beurt met Sappho vergeleken is. Van deze laatste, (628-568 v. C.), die meestal te Mitylene leefde en te Lesbos is gestorven, zijn slechts weinige stukken overgebleven. Zij muntte vooral als lyrische dichteres uit en was, blijkens hare verzen, van een zeer hartstochtelijk karakter. Nederlandsche dichteressen, die met haar werden vergeleken, zijn o.a. Anna Roemers, Tesselschade, Katharina Questiers, Katharina Lescaille. In de 17e eeuw beteekende de uitdrukking ‘Nederlandsche Sappho’ weinig anders dan ‘Nederlandsche dichteres.’ ‘Der avonturen vader’ is Walewein, een der bekendste ridders van de Tafelronde. Zijn vader was Loth van Orcanië, zijne moeder eene zuster van koning Arthur. Walewein was de moedigste, verstandigste, beschaafdste en hulpvaardigste aller ridders. Wanneer hij ook uittrok, steeds had hij de wonderlijkste en gevaarlijkste avonturen. Vandaar zijn bijnaam. De Middelnederlandsche roman van Walewein is uitgegeven door Jonckbloet (Leiden, 1849.) P.P.P. | |
Vraag.In welk verband moeten de onderstreepte woorden in het Volgend couplet uit Da Costa's ‘Vijf en twintig jaren’ gedacht worden? Kan het zijn, dat een ader, verstikt en vergeten,
Schoon eens mede van jeugdige zangtonen vol,
| |
[pagina 303]
| |
Thands opnieuw, door een stout maar gelukkig vermeten,
In den zandgrond geraakt, weder uitschoot en zwol?
Het beeld is mij niet duidelijk: ‘verstikt’ een ader ‘in den zandgrond’, of heeft dat in den zandgrond geraken ten gevolge, dat de ader ‘uitschiet en zwelt’? | |
Antwoord.‘In den zandgrond geraakt’ hoort bij verstikt. Nadat de ader verstikt was en vergeten, en in den zandgrond geraakt, schoot zij plotseling weder uit. De moeilijkheid ontstaat doordat de bedoelde woorden zoo ver afstaan van die, waarbij ze hooren. De beteekenis laat echter geen twijfel toe. Het in den zandgrond geraken kan voor een ‘ader’, een stroom, wel de oorzaak van verstikken, maar niet die van uitschieten en zwellen zijn. P.P.P. | |
Vraag.Wat is de beteekenis van het onderstreepte in de volgende regels van Staring (Volksuitg. 4e dr., blz. 308, rg. 9-14)? Hij (Bacchos) nadert onverzeld,
Des Hemels lust, de sterke Held,
Die Rhetus wreevle schaar kon stuiten.
(Ariadne).
J.V.
| |
Antwoord.Vermoedelijk is Rhetus een drukfout voor Rhecus (Rhoecus). Toen de giganten of reuzen den Hemel wilden bestormen, stond Bacchos in de gedaante van een leeuw naast Jupiter en weerde zich met geweldige kracht. Zoo gaf hij, volgens den kundigen Daniël Heynsius, (Lofsanck van Bacchos): ..., ‘Rhoecus eenen slach
Verandert in een leeu, dat hy ter aerden lach.
Hy rolde van een berg, twee nachten en twee dagen,
Totdat hy neder quam....’
P.P.P.
| |
Vraag.Wat is Coïsch floers? ... ‘Een sluier om, het Coïsch floers gelijk,
Dun voor den tast geweven, ijl voor 't oog...
(Staring, ‘Jamben’, blz. 337, reg. 8 en 9).
J.V.
| |
Antwoord.Coïsch beteekent ‘van Kos.’ Het eilandje Kos of Koos, vroeger Meropis geheeten, is een van de Sporadische eilanden in de Aegeïsche zee, dicht bij de Kleinaziatische kust. In de oudheid was Kos beroemd door zijne wijnen en zijne weefsels, die dun en doorzichtig waren. P.P.P. | |
[pagina 304]
| |
Vraag.Wat beteekent het volgende uit Vondel's Lucifer (Kl. Panth. blz. 18, reg. 6 v.o.): ‘Van verre zagh men hier een hoogen bergh verschieten’.
Oudemans laat mij hier in den steek. Geen der beteekenissen van verschieten, die hij opgeeft, past bij dit vers. | |
Antwoord.Verschieten beteekent hier ‘verdwijnen’ (door den verren afstand). Dus: ‘in de verte kon men een hoogen berg flauw onderscheiden.’ Het ‘verschiet’ is de achtergrond, waarop vorm en kleur beginnen weg te schieten, te verdwijnen. De bet. verdwijnen wordt ook door Oudemans (die anders niet altijd vertrouwbaar is) opgegeven. P.P.P. | |
Vraag.Wat beteekent de onderstreepte uitdrukking uit het volgende vers? ‘Godt sloot van eeuwigheit het menschdom te verheffen’.
(Lucifer, Kl. Panth, blz. 23).
J.V.
| |
Antwoord.Van eeuwigheid bet. sedert de eeuwigheid bestaat. Dus: reeds in den beginne. Sluiten is besluiten. De bedoeling is dus: ‘Het besluit om de menschen te verheffen bestond reeds eeuwig bij God.’ P.P.P. | |
Vraag.In ‘De Levende Taal’ van A.W. Stellwagen wordt o.a. gezegd: | |
Antwoord.Aan iedere metaphora ligt eene vergelijking ten grondslag. De vergelijking zegt, dat iets gelijkt op, of veel heeft van iets anders; de metapher evenwel zegt kort en goed, dat het eene het andere is. De zin: ‘hij is zoo slim als een vos’ bevat een vergelijking; in: ‘hij is een slimme vos’ zien wij een voorbeeld van een metapher. Evenzoo hebben wij metaphers in: | |
[pagina 305]
| |
‘O beste bestevaâr, wat waart gij Holland nut,
Een stijl des raads, toen 't lijf van 't stoksken werd gestut.’
(Vondel).
‘A was Klein Duimpje; B. de Sparrewouwer Reus.’
(Staring).
Gaat men nu zóóver, dat men het eerste lid der gelijkstelling niet noemt, zoodat men in de plaats van den gewonen, werkelijken naam alleen de metaphorische benaming noemt, zoo heeft men een antonomasia. Ik gebruik dus een metapher, wanneer ik zeg: ‘Vondel is de Agrippijnsche zwaan.’ ‘Napoleon is de Alexander der 19de eeuw.’ Schijnen mij de metaphorische benamingen ‘Agrippijnsche Zwaan’ en ‘Alexander der 19de eeuw’ echter zoo duidelijk of bekend, dat de deelen ‘Vondel’ en ‘Napoleon’ gemist kunnen worden, dan kan ik gebruik maken van de naamsverwisseling of antonomasia en zeggen: ‘De Agrippijnsche zwaan is in Schaepman niet herboren’ enz. In sommige leerboeken over stijl wordt van de antonomasia geen melding gemaakt en deze figuur als onderdeel der metapher beschouwd. Daaruit is het waarschijnlijk te verklaren, dat dezelfde voorbeelden in De Levende Taal dienst moeten doen om twee verschillende tropen te illustreeren. Men zij voorzichtig met De Levende Taal, een boekje dat goeds en verkeerds dikwijls dooreenhaspelt. P.P.P. | |
Vraag.Wat zijn ballades, romancen en legenden en waardoor zijn zij duidelijk van elkaar te onderscheiden? | |
Antwoord.Eerst een enkel woord over den naam der bedoelde dichtsoorten. Ballade komt van het oud-Italiaansche ballata, danslied (van ballare, dansen). Van Italië ging het woord over Frankrijk naar Engeland, waar men met den naam balladen eerst liederen in Romaanschen geest, later oude Engelsche volksliederen aanduidde. Romance komt van romanza, romant. Naast de klassiek-Latijnsche taal (lingua latina) bestond de Latijnsche volkstaal (lingua romana), waaruit o.a. de Fransche, Spaansche en Italiaansche taal ontstonden, die dan ook nog altijd Romaansche talen genoemd worden. De in de Romaansche talen vervaardigde gedichten heette men romant of romanza, om ze van Latijnsche dichtstukken te onderscheiden. Vandaar dat men den naam romanza vooral op volksliederen toepaste. Spanje is het eigenlijke vaderland der romance. Het woord legende (van legenda = wat gelezen moet worden) duidde aanvankelijk een boek aan van de Katholieke kerk, waarin | |
[pagina 306]
| |
voornamelijk de levensgeschiedenis van heiligen en martelaars stond beschreven. De romance en de ballade ontleenen hare stof voornamelijk aan oude sagen en hebben dikwijls wonderlijke gebeurtenissen uit het grijs verleden tot onderwerp. De romance of ballade is evenzeer phantastisch als roerend. Het epische wekt tevens eene lyrische stemming op. Daar de romance en ballade oorspronkelijk volksliederen zijn, en dus bestemd om gezongen te worden, zijn zij natuurlijk van beperkten omvang. Tegenwoordig maakt men veelal geen onderscheid meer tusschen romance en ballade. Zij, die beide nog onderscheiden, verlangen van de romance eene edeler taal, terwijl in de ballade zelfs eenigszins ruwe aan de volkstaal ontleende spreekwijzen kunnen worden toegelaten. In de ballade komen geheimzinnige, huiveringwekkende gebeurtenissen voor, die grootendeels zijn te verklaren uit het geloof onzer heidensche voorouders. De romance daarentegen verplaatst ons het liefst in den riddertijd en handelt over liefde, tweekamp en den dood op het slagveld. Voorbeelden van balladen zijn Goethe's Erlkönig, Bürger's Lenore; van romances Heine's Rhampsenit, Schlachtfeld bei Hastings enz. In Herder, Stimmen der Völker zijn vele Oud-Engelsche, Schotsche en. Deensche balladen opgenomen (in 't Duitsch vertaald) en evenzoo Spaansche romances. In de Deensche balladen vooral komen elfen, nixen en ‘watermannen’ voor. In de Nederlandsche letterkunde is het genre romance en ballade over 't algemeen met weinig geluk beoefend. Wel geslaagd is o.a. de ballade ‘De Willies’ van Soera Rana. De legende onderscheidt men in kerkelijke legende en poëtische legende. Eerstgenoemde bevat de levensgeschiedenis van een heilige of martelaar der kerk. De poëtische legende is een poëtische vertelling, waarvan de stof is ontleend aan den sagenkring der christelijke kerk. Legenden kan men vinden bij Herder (Der gerettete Jüngling), Göthe (Legende vom Hufeisen) enz. De legende van v. Lennep ‘De Paradijsroos’ is zeer bekend; zoo ook Johannes en Theagenes van Bernard ter Haar. Ten slotte merken wij nog op, dat men het woord legende, vooral in ons land, meermalen heeft gebruikt in de plaats van sage of verhaal. Zoo van Lennep op den titel van zijn bundel ‘Nederlandsche Legenden,’ Hofdijk, waar hij spreekt van de ‘Legende van de Burchtvrouw van Haarlem’ enz. P.P.P. | |
Vraag.Waarin bestaat het onderscheid tusschen eene sage, eene mythe en eene legende? | |
Antwoord.De legende staat, zooals uit het antwoord op de vorige vraag reeds blijkt, steeds in nauw verband met de Christelijke kerk en | |
[pagina 307]
| |
het Christelijk geloof. Legenden zijn vertellingen uit het leven van een heilige of een steunpilaar der kerk, of verhalen van een wonder, dat ter wille van een (Christelijk) geloovige plaats grijpt. Een mythe is een overlevering uit voorhistorischen tijd, die een goddelijk persoon tot middelpunt heeft. Alle oude verhalen dus, waarin een (niet-Christelijke) godheid optreedt, zijn mythen. Vandaar mythologie, de wetenschap der mythen, de kennis van alle goden, halfgoden en daemons van een volk en de leer der voorstellingen, die een bepaald volk zich van zijn Goden vormt. De Germaansche, Grieksche, Indische mythologie is dus de leer der Germaansche, Grieksche, Indische Goden. Het woord mythe (Grieksch μῦϑος) beteekent oorspronkelijk vertelling. Een sage is een oud verhaal, dat in den mond van het volk voortleeft en van vader op zoon wordt overgebracht. Sage, door ons overgenomen van de Duitschers, komt van sagen zeggen en beteekent dus: wat gezegd of verteld wordt. Er zijn historische sagen, heldensagen, plaatselijke sagen, die zich gehecht hebben aan ruïnes, bergen, bronnen, bosschen enz. Somtijds noemt men de mythen Godensagen en de legenden Christelijke sagen. Het verhaal van de vrouwen van Weinsberg is een sage, dat van Thôr's (Donar's) strijd tegen de reuzen een mythe, dat van de verzoeking van den Heiligen Antonius eene legende. P.P.P. | |
Vraag.Wat is eene anecdote en welke is de afleiding en oorspronkelijke beteekenis van dat woord? | |
Antwoord.Het woord anekdote komt af van het Grieksche bijv. nw. anekdotos, dat ‘niet uitgegeven’ beteekent. Al wat nog niet schriftelijk bekend was gemaakt, werd door de Ouden met den naam ‘anekdota’ bestempeld. Vandaar dat de Byzantijnsche geschiedschrijver Prokopius, die in de 6e eeuw na Christus leefde en den beroemden veldheer Belisarius op zijne tochten als geheimschrijver vergezelde, zijne (eerst na zijn dood bekend geworden) ‘geheime geschiedenis’ van Justinianus' regeering anecdota noemde. Sedert de uitvinding ter boekdrukkunst duidde men met den naam anècdota de eerste drukken van oude geschriften aan. Intusschen wijzigde zich de beteekenis van ‘een niet uitgegeven verhaal’ tot ‘een pas bekend geworden verhaal’, ‘een nieuwtje’ enz. Tegenwoordig noemt men anekdóte een korte vertelling met een puntig slot. Op dit laatste komt bij de anekdote alles aan. Heeft zij betrekking op historische personen, zoo noemt men haar historische anekdote. | |
[pagina 308]
| |
Vraag.Wat verstaat men door eene hymne, eene dithyrambe en eene elegie? | |
Antwoord.De hymne (van het Grieksche ὕμνος (hymnos = gezang, loflied ter eere van Goden of helden) bezingt de grootheid en heerlijkheid van God en eindigt gewoonlijk met het uitdrukken van de grootste verrukking over de heerlijkheid van het Opperwezen. Somtijds is het niet de Godheid zelf, die in de hymne bezongen wordt, maar hare schepping, de natuur of de gedachtenwereld, die alsdan door den dichter gepersonificiëerd en als goddelijke figuur opgevat wordt. De dithyrambe (Gr. dithyramhos) behoort oorspronkelijk tot de hymnen en is een gezang ter eere van den wijngod Bacchos. De dithyrambe verheerlijkt derhalve voornamelijk zinnelijk genot, waardoor de bezieling in het gedicht eenigermate het karakter van geestelijke dronkenschap aanneemt. Bekend is Schiller's Dithyrambe, waarvan de eerste strophe luidt: ‘Nimmer, das glaubt mir, erscheinen die Götter,
Nimmer allein.
Kaum dasz ich Bacchus, den Lustigen, habe,
Kommt auch schon Amor, der lächelnde Knabe,
Phöbus, der Herrliche findet sich ein.
Sie nahen, sie kommen, die Himmlischen alle,
Mit Göttern erfüllt sich die irdische Halle.’
In de elegie (Gr. elegeia = weemoedig lied) legt de dichter een weemoedige klacht neer. Dikwijls is de tegenstelling tusschen het ideaal en de menschelijke zwakheid het thema, dat wordt uitgegewerkt. Schiller zegt: ‘In de elegie mag de smart slechts ontspruiten uit een door het ideale opgewekte bezieling.’ Wilde smart, klachten over onbeantwoorde liefde enz. hooren dus in de elegie niet thuis. Een voorbeeld van een verrukkelijk schoone elegie is Willem van Haren's ‘Menschelijk Leven.’ P.P.P. | |
Vraag.In zijne inleiding op den Lucifer haalt Vondel de volgende woorden van Jesaja aan: ‘O Lucifer, die vroegh opgingh, hoe zijtghe ter aarde geploft!’ enz. In de Statenvertaling staat op de bedoelde plaats (Jesaja 14 vers 12-15: ‘Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads!’ enz. Lucifer verscheen in 1654, dus na de Statenvertaling. Vrage: Welke redenen kan Vondel gehad hebben om den ‘Aertsengel’ Lucifer te heeten en vanwaar dat woord? In den Statenbijbel komt het voor zoover mij bekend is, niet voor. J.S. Jz. | |
Antwoord.Jesaja XIV, 12-15 luidt: ‘Hoe zijt gy uyt den hemel gevallen, ô morgensterre, gy sone des dageraets? hoe zijt gy ter aerde neder- | |
[pagina 309]
| |
gehouwen, gy die de Heydenen krencktet? Ende seydet in u herte, Ick sal ten hemel opklimmen, ick sal mijnen throon boven de sterren Godts verhoogen: ende ick sal my setten op den bergh der t'samenkomste, aen de zijden van het Noorden. Ick sal boven de hooghten der wolcken klimmen: ick sal den Allerhooghsten gelijck worden. Ja in de helle sult gy nedergestooten worden, aen de zijden van den kuyl.’ En Lukas X, 18: ‘Ende Hy seyde tot haer, Ick sagh den satan, als een blicksem, uyt den hemel vallen.’ Met de plaats uit Jesaja werd, zooals tegenwoordig vrij algemeen wordt aangenomen, de koning van Babylon bedoeld. Sommige kerkvaders brachten de plaats uit Jesaja echter in verband met het aangehaalde vers uit Lukas en zoo ontstond de meening, dat de Satan aan God gelijk wilde worden en deswegen werd nedergeploft in het diepste der hel. Men meende dus ook, dat ‘Morgenster’ de naam of bijnaam van den satan was. Door de Romeinen werd de planeet Venus, als zij des morgens vóór de zon opging, Lucifer d.i. lichtbrenger genoemd. De Latijnsche naam voor ‘morgenster’ was dus Lucifer. Vondel was in 1654 reeds lange jaren katholiek en gebruikte, zooals uit verschillende stukken gemakkelijk kan blijken, de Latijnsche bijbelvertaling (Vulgata), die bij de katholieken algegemeen in gebruik is. P.P.P. | |
Vraag.Wat beteekent het onderstreepte: Boer.
Wel, sijnse aen de blaeuwe steen
Niet van de leuterkay gesneên?
(Vondel, Boeren-Cathechismus.)
R.M.
| |
Antwoord.De blauwe steen was de plaats voor openbare tepronkstelling te Leiden. In de Leidsche keurboeken leest men: ‘Soe wie anders sijn vulnisse ende dreck lossede, dan voirscr. is, die sal staen twie uren lanc gesloten upten blaeuwen stien’. (Geciteerd in Verdam's Woordenboek, i.v. blaeu). Van den leuterkei snijden beteekent van zotheid genezen. Dit woord kei wordt door velen in verband gebracht met den eigennaam Keye. Keye, de drossaat van koning Arthur, was de zoon van Arthur's pleegvader Antor. Hij wordt voorgesteld als spotziek, lomp, en verre van uitmuntend in ridderdeugd. Het gevolg daarvan was, dat hij menigwerf getuchtigd werd en gewoonlijk voor zijn smaadredenen moest boeten. Prof. De Vries vermoedt, dat het woord bekaaid in uitdrukkingen als ‘ergens bekaaid afkomen’ eigenlijk beteekent ‘bekeid’, ‘zooals Keye’. In dat geval zou 't woord kei in de uitdrukkingen ‘de kei leutert hem’, ‘hij is zot en kei’ ‘hij is een keiaard’ (= zot mensch) ook van den naam van Arthur's | |
[pagina 310]
| |
drost afkomstig zijn. Anderen vermoeden, dat 't woord kei in de genoemde uitdrukkingen eenvoudig ‘steen’, beteekent, en dat men gedacht heeft aan een kei, die in iemands hoofd zou zitten en hem aan 't denken zou hinderen. Iemand van den leuterkei snijden is letterlijk, iemand door eene operatie bevrijden van een steen, die hem doet leuteren of wartaal spreken. P.P.P. | |
Vraag.Wat beteekent het woord dooren in: Boer.
Hoe, maeckt de muts dan geen doctooren?
Student.
Ja, somtijds wijsen, somtijds dooren.
(Vondel, Boeren-Cathechismus)
R.M.
| |
Antwoord.Dooren beteekent dwazen, gekken. Verg. Duitsch Thor, Thoren, dat hetzelfde beteekent. P.P.P. | |
Vraag.Onderscheidene malen trof ik in Vondel's Hekeldichten aan 't woord fiel, b.v. in D'Amsterdamsche Kakademie ofte Guyteschool:Ga naar voetnoot1) Bacchusfielen. In Amsterdamsche Kakastorie of Muytschool: den vuylsten Fiel van 't Landt en plonderfielen. In een Otter in 't Bolwerck: plongderfiel. In dit laatste hekeldicht bezigt Vondel ook: 't Sijn Fieltensticken al mit een.
Hooft gebruikt in zijn Warenar vilt: Nu denk ik, ien jonger mogh zitten speulen de gilt
Mit de moye dubbeloenen en noemen me vilt
Hont, gierigert, vrek, terwijl hij hem verblijen gaet.
Fiel, fielt, vilt.
Zijn deze drie woorden van dezelfde beteekenis, en overeenkomende met ons fielt? | |
Antwoord.Ja. De vorm vilt komt, voor zoover mij bekend is, alleen in 't rijm voor. Zoo bij Hooft: ‘Ick ben u mee - Poortres, de ruymschottelde Miltheyt,
Die niet als een vilt leidt arm leven van groot goedt.
In 't Middelnederlandsch is alleen fiel gebruikelijk. Later komt ook fielt in gebruik, dat fiel eindelijk verdringt. De afleiding van het woord is niet met zekerheid bekend. Prof. Verdam vermoedt, dat het afkomt van 't Fransche vil (Lat vilis)Ga naar voetnoot2). P.P.P. | |
[pagina 311]
| |
Vraag.In Vondel's Roskam lees ik: ‘Het paerd vreet nacht en dagh; in een karos te rijen;
Een Joffer met haer sleep.’
Deze samenstelling is mij niet recht duidelijk. | |
Antwoord.Vondel schreef: ‘'t Zijn kostelijke tyen.
Het paert vreet nacht en dag. In een karos te ryen:
Een Juffer met haer' sleep: De kinders worden groot:
Zy worden op banket en bruiloften genoot.
Een nieuwe snof komt op’.... enz.
Achter tyen plaatse men een dnbbelen punt. 't Zijn kostbare tijden’: ‘Het paard vreet nacht en dag’. ‘In een karos te rijden’ (kost ook veel geld). ‘Een juffer met haar bedienden’ (te onderhouden, kost ook veel). ‘De kinderen worden groot’ (en kosten dan meer dan vroeger); ‘Zij worden op banket en bruiloften genoot’ (en moeten dan weer nieuwe kleederen hebben, geschenken geven enz.) ‘Een nieuwe snof komt op’ (en vrouw en dochters willen natuurlijk dadelijk de nieuwe mode volgen) enz. P.P.P. | |
Vraag.Bilderdijk schreef in zijn ‘Ziekte der Geleerden’: ‘Een scheemrend pad, omheind van ijfel en abeelen
Leidt nederwaart.’
Wat beteekent ijfel? | |
Antwoord.De ijf of ijfel (Taxus of Taxis, Duitsch Eibe) is een naaldboom, die in Europa, Azië, Amerika en Noord-Afrika voorkomt. De boom wordt gewoonlijk niet hoog, ofschoon hij een ouderdom van duizend jaren kan bereiken. De naalden van den ijfel, welke vergiftig zijn, gelijken veel op dennenaalden. P.P.P. | |
Vraag.Is de uitdrukking ‘om zeep gaan’ in den volgenden zin op hare plaats? ‘De menigvuldige1 onderzoekingstochten breiden de kennis2 der werelddeelen aanmerkelijk3 uit; te betreuren valt4 het echter, dat die kennis zooveel kostbare offers eischt5 en zooveel bekwame6 reizigers doet om zeep gaan7.’ | |
Antwoord.Gelijk uit den bijgevoegden brief blijkt, is J.V. terecht van meening, dat de uitdrukking aan den deftigen zin iets komisch geeft. De geheele zin is slecht gebouwd, we geven hier eenige aanteekeningen: | |
[pagina 312]
| |
1. Niet menigvuldig, maar talrijk zijn de bedoelde tochten; het eerste, dat alleen in verheven stijl en dan nog maar zelden voorkomt, is meestal adverbium en alleen nu en dan adjektief in de beteekenis: dikwijls herhaald. 2. Niet de tochten ‘breiden de kennis uit’ maar de reizigers breiden hun kennis door de tochten uit: uitbreiden veronderstelt namelijk, grooter omvang geven aan iets, wat reeds vroeger bestond, maar wat voor vermeerdering vatbaar is: zijne betrekkingen met buitenlandsche kooplieden breiden zich uit; zijn conversatie breidde zich uit. 3. Niet aanmerkelijk, maar belangrijk is de kennis uitgebreid; het is niet door de soort van kennis maar door den omvang en dus ook niet door bijzondere eigenschappen, dat de kennis werd uitgebreid. 4. Het ww. vallen wordt ten onrechte, hoewel zeer zelden als hulpwerkwoord gebruikt. Het deelt die negatieve onderscheiding met zitten, staan, loopen enz. enz. Den Nederlander schijnt dat verkeerd gebruik, vreemd aan alle verwante talen, in 't bloed te zitten en er was maar een beetje overdrijving in de taal van den spotvogel, die in de dagen van den Russisch-Turkschen oorlog een soldaat aan zijn moeder liet schrijven: ‘Pas hadden we een paar uur aan wal staan leggen loopen te kijken’; zoo had men hier moeten lezen: het is te betreuren. 5. Niet de ‘kennis’ maar het onderzoek eischt offers; de tochten eischen offers. Het zou nog beter zijn, den zin om te zetten en te schrijven: Het is te betreuren, dat zooveel kloeke reizigers het slachtoffer van hunne liefde voor de wetenschap worden enz.... 6. Bekwame reizigers zal wel moeten zijn ‘kloeke, koene, moedige of onverschrokken’; de schrijver denkt zeker aan de ‘bekwaamheden’ bij een examen bedoeld: de wetenschappelijke onderzoeker staat hooger dan alle examens en van bekwaamheid als reiziger kan ook alleen sprake zijn van een handelsreiziger, die commisvoyageurseigenschappen heeft. | |
Vraag.Mag men in proza de Romeinsche jachtgodin ‘Diaan’ noemen? | |
Antwoord.Van ‘mogen’ kan geen sprake zijn: niemand heeft macht of gezag om dit te verbieden; maar de keurigste schrijvers hebben Diana niet verkort tot Diaan zoomin in proza als poëzie, Enkele schrijvers hebben zich in verzen de vrijheid veroorloofd, maar de verzen zijn er niet beter op geworden. In 't bekende fragment: Wie heft met statelijke pracht, enz.
| |
[pagina 313]
| |
waarin 't woord ‘statelijk’ ons al een waarschuwing is, lezen we: Wie blijft in 't aanzicht van Diaan,
Die vruchtloos poogt dien gloed te dooven
Met onverflauwden luister staan?
Met alle recht zou men van eene onmuzikale afkorting van Diana tot Diaan kunnen spreken en zeker denkt men daarbij niet in de eerste plaats aan een vrouwelijk wezen, aan eene godin, maar meestal aan een jachthond. Q.X. |
|