Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Sterk of zwak?Een enkel woord hierover. Leest men op raad van den heer W. Meerwaldt (p. 95) in Terwey's Spraakkunst § 243 nauwkeurig en in verband met wat voorafgaat, dan blijkt, dat ook die § geen licht geeft; daarin wordt niet aangegeven, wanneer de zwakke verbuiging voorkomt, maar alleen, welke zij is; er staat: ‘De zwakke verbuiging is die, welke 't bijv. naamw. aanneemt na 't lidw. de.’ Stond er, wat de raadgever wilde lezen, dan was misschien niet te onpas de opmerking herhaald, reeds vroeger (N. en Z. III 364) gemaakt: ‘Komt de zwakke verbuiging slechts voor na het lidwoord de? Men zegt toch niet ‘deze goed man?’Ga naar voetnoot1). Bovendien zouden hieronder hooren de gevallen, waarin de zwakke vorm gebruikt wordt, vermeld in § 242, bij het onzijdig. Door beide opmerkingen zou de regel: ‘na 't lidwoord de gebruike men den zwakken vorm,’ tamelijk onjuist zijn. Cosijn heeft in zijne Gramm. die bepaling evenmin, als de heer Terwey haar schrijft. Ten slotte eene vraag, ongetwijfeld riekend naar ketterij. Wat is eigenlijk het praktisch nut, als men bij de adjectieven eene sterke en eene zwakke verbuiging onderscheidt. Ongetwijfeld is in ‘met voorbedachten rade’ en ‘in arren moede’ een vroegere sterke datief bewaard, daarom ook alleen zal men deze en dergelijke uitdrukkingen tot de sterke verbuiging kunnen rekenen. Maar wij hebben met geen historische grammatica, in de eerste plaats met eene descriptieve van doen. Waarom dan niet alleen van verbogen en onverbogen vormen te spreken, zooals ook Terwey in zijne Beknopte Gramm. doet? De gen. en dat. komen allen in uitdrukkingen voor: waarom, zoo noodig, niet eenige opmerkingen in de noot te plaatsen over het ontstaan dezer vormen? En waarop berust in de descriptieve gramm. de verdeeling van sterke en zwakke flectie? Op de uitgangen zeker niet. Op het gebruik na zekere partikels? Vroeger was dit zoo toegegeven, maar waartoe nu nog al die omhaal? Misschien een boos vermoeden. In de Tweespraack van de Nederduytsche letterkunst; en in latere Holl. Grammat. sprak men van 6 naamvallen in het Nederl., geheel op Latynsche leest. Is mogelijk bij onze sterke en zwakke verbuig. aan Duitsche starke und schwache Declination te denken. Die het weet, zegge het! Zw. H. |
|