Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Een vraag aangaande de verbuiging van allenstaande aanwijzende voornaamwoorden.Bijvoegelijke naamwoorden, zelfstandig gebruikt, nemen de verbuiging aan van zelfstandige naamwoorden. Dit wordt thans algemeen erkend. In de dagen van Weiland moge het gebruik medegebracht hebben, dat zij in het mannelijk enkelvoud als bijvoegelijke naamwoorden, en alleen in het meervoud als zelfstandige naamwoorden verbogen werdenGa naar voetnoot1), ieder zal het thans wel met Bilderdijk eens zijn, dat het niet aangaat ‘in 't enkel- en meervoud volstrekt strijdig te handelen, en dit volstrekt strijdige tot regel te nemen.’Ga naar voetnoot2) Over den regel bestaat dus geen verschil van gevoelen. Ook in de toepassing heerscht nagenoeg eenparigheid. Niet voldoende is het, dat een bijvoegelijk naamwoord niet door een substantief gevolgd wordt, het moet werkelijk zelfstandig optreden; niet terugslaan op een voorafgaand zelfstandig naamwoord, dat kortheids- of welluidendheidshalve niet herhaald wordt, maar zelf de rol van een zelfstandig naamwoord vervullen. Vandaar - het is onlangs te recht in dit tijdschrift opgemerkt - de regel, dat alle, vele, sommige, enz., alleen van personen gebezigd, een n aannemen, vermits zij alleen in dat geval werkelijk zelfstandig kunnen optreden. Dies schrijft men: ‘Armen en rijken juichten de tijding der overwinning toe,’ maar: ‘in alle buurten, rijke en arme, heerschte groote opgewondenheid.’ Eveneens: ‘Velen begrijpen het nut der taalstudie niet,’ maar: ‘van de stukken in Noord en Zuid blijven vele (ook dit?) ongelezen,’ of ‘vele der lezers van Noord en Zuid wisten dit reeds lang.’ Dit alles is bekend. Bekend is het ook, dat van de bezittelijke voornaamwoorden het zelfde geldt als van de bijvoegelijke naamwoorden. Hierbij valt echter op te merken, dat het bezittelijk voornaamwoord, door geen zelfst. nw. gevolgd, zich door een bepalend lidwoord laat vergezellen, waardoor het soms den schijn heeft, dat het zelfstandig optreedt, waar het werkelijk als adjectief gebruikt wordt. Wie het onderscheid tusschen de wijze, waarop het bezittelijk voornaamwoord gebezigd wordt in: ‘ik heb de mijnen lief’ en in ‘uwe | |
[pagina 2]
| |
ouders zijn rijker dan de mijne’, niet in het oog houdt, staat aan eene dergelijke misvatting bloot als het jongmensch, dat op de verklaring van den vader zijner uitverkorene: ‘mijne dochter zal nooit de uwe worden,’ vrij nuchter ten antwoord gaf: ‘ik begeer haar ook niet tot dochter.’ Dit alles is vrij eenvoudig. De lezer wist het reeds lang. De moeilijkheid ontstaat bij het aanwijzend naamwoord. Niet bij die, hetwelk zijne gewone pronominale verbuiging nooit verliest, maar bij deze en gene. Ofschoon Lambert ten Kate leerde, dat op deze het zelfde als op de bijvoegelijke naamwoorden van toepassing isGa naar voetnoot1), en ook HooftGa naar voetnoot2) en VondelGa naar voetnoot3) reeds de verbuiging van dit woord als zelfstandig naamwoord kenden, zijn onze hedendaagsche schrijvers het met zich zelve daaromtrent volstrekt niet eens. Het enkelvoud baart weinig moeilijkheid. In het mannelijk enkelvoud wordt deze nooit anders verbogen dan deze, dezes, dezen. Ik laat hier ten overvloede eenige voorbeelden volgen: 1. ‘Het eerste bevel, dat hij aan Parma zond, schreef dezen voor, zich in Nederland te onthouden van alle ondernemingen, die’, enz. (R. Fruin, Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog, 3de uitg. bl. 21). 2. ‘De Rijksraad was verdeeld: de wereldlijke leden wilden Frederiks oudsten zoon Christiaan tot koning kiezen, maar de prelaten wilden dezen niet, omdat hij Luthersch was’. (Ter Gouw. Geschiedenis van Amsterdam, IV, 229). 3. ‘Een poging om Philips te bevredigen werd door dezen koel en smadelijk afgewezen.’ (R. Fruin, t.a.p. blz. 73). Ten aanzien van het meervoud is het opmerkelijk, dat men bij de zelfde schrijvers nu eens de sterke en dan weder de zwakke verbuiging aantreft, zonder dat daaraan een beginsel schijnt ten grondslag te liggen. Eenige voorbeelden zullen dit staven. Voorbeelden van deze in den eersten en den vierden naamval meervoud: 1. Het vallen van den avond, het stormachtige weer en de nabijheid der kusten belette de Britten de aan lij zijnde Bataafsche schepen te vervolgen. Deze hadden hierdoor gelegenheid, om den koers naar Texel te richten.’ (Mr. J. van Lennep, Voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland, IV, 151). 2. ‘Zij wendden zich tot burgemeesteren en deze deden eene poging om de gedaagden in de stad te houden. (J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, IV, 139). | |
[pagina 3]
| |
3. “Al die gratiën kwamen ten laste der kleine steden en dorpen. 't Is dus niet te verwonderen, dat deze... een requeste aan den Keizer inleverden.” (J. ter Gouw, t.a.p. IV, 463). 4. Zij hadden het advies der beide stads-advocaten gevraagd, maar deze schijnen daarmeê nog niet gereed geweest te zijn.’ (J. ter Gouw, t.a.p. IV, 266). 5. ‘Schilders en beeldhouwers loopen zij in den weg op hunne ateliers, aan de Sardou's vragen zij, hoe deze wel hunne boeiende en treffende drama's maken.’ (C.H. den Hertog, De Gids 1885 I, 500). 6. ‘Voor geleerden is het niet bestemd; alleen zou het mij aangenaam zijn, wanneer deze meenden het met vrucht te kunnen gebruiken om eene reeks van voorbeelden voor de verschillende figuren telkens bij de hand te hebben.’ (Dr. J. te Winkel De grammatische figuren in het Nederlandsch (voorbericht). 7. ‘Te vergeefs bad telken jare de Raad van State dat de overige gewesten dit goede voorbeeld mochten volgen. Deze durfden hun ingezetenen niet zoo gevoelig bezwaren. (R. Fruin t.a.p. blz. 48). 8. “Zoo het mogelijk was, diende men zelfs Elisabeth door vredesaanbiedingen van de zaak der Nederlanden af te trekken, om deze, aan zich zelve overgelaten, des te zekerder ten onder te brengen.” (R. Fruin, t.a.p. blz 8). Voorbeelden van dezen in den eersten en in den vierden naamval van het meervoud: 1. “Er werden afgevaardigden naar Brussel gezonden, en dezen spraken den 2n Augustus met den president Viglius en den Heer Van Beveren.” (J. ter Gouw, t.a.p. IV, 459). 2. “Ongelukkig had hij over weinig of geen Spanjaards te beschikken, en dezen waren verreweg zijn beste soldaten.” (R. Fruin, t.a.p. blz. 100). 3. “Integendeel, zoo in mijne Bijdragen of elders door anderen op de bewerking bedenkingen zijn gemaakt, grondden dezen zich op het blijkbaar streven der Redactie om het Ontwerp van 1851 ten volle uit te voeren.” (Dr. A. de Jager in den Tijdspiegel 1877 I, 114). 4. “Deze eerste bundel geeft er 21 op 15 bladen te zien in keurig geslaagden lichtdruk; weldra, hopen wij, zullen er meer volgen. Maar reeds velen van dezen verraden de meesterhand.” (Prof. De Hoop Scheffer, De Gids 1885 I, 331). 5. De dichter in Den Haag laat drie zonen, eene dochter en zes kleinkinderen na, en, onder dezen Christiaan Huygens.’ (J.A. Alberdingk Thijm, De Gids 1871, I, 240). 6. ‘Om nu niet te gewagen van een reeks eerwaardige mannen mede hier ter aarde besteld... laat mij onder dezen alleen Uri Halevi... noemen.’ (Prof. De Hoop Scheffer, t.a.p. I, 334). | |
[pagina 4]
| |
7. ‘Onder dezen was een indisch planter, die in afwachting van zijn besluit omtrent de plaats, waar hij zich vestigen wilde, in Walstadt was komen wonen.’ (G. Keeler, Flikkerende Vlammen, I, 184). 8. ‘Enkelen... vielen hem af.... Onder dezen behoorde ook François Franken’. (R. Fruin t.a.p. blz. 67). 9. ‘De Staten konden, naar 't schijnt, niet aan de verzoeking weêrstaan, om de predikanten als werktuigen te gebruiken tot schraging van hun gezag. Zij wisten wat dezen op het volk vermochten.’ (D. Veegens, Hist. Studiën, II 76). 10. ‘Sommige lieden kunnen uit hoofde van organische gebreken of uit gemis aan oefening enkele bestanddeelen van woorden niet duidelijk uitspreken; dezen hebben dan eene gebrekkige uitspraak.’ (L.A. te Winkel, Grondbeginselen, 1885 p. 5). Terwijl er dus ten opzichte van het enkelvoud nagenoeg eenparigheid heerscht, gebruiken onze schrijvers in het meervoud deze en dezen door elkander. Welke spelling is nu de juiste? Eén punt moet vaststaan; bij enkel- en meervoud behoort de zelfde regel te gelden. Wie in het enkelvoud van dezen schrijft, kan niet in het meervoud eveneens van dezen schrijven. Is omgekeerd dezen in den eersten en den vierden naamval van het meervoud goed, dan moet het enkelvoud in den derden en vierden naamval mann. deze zijn; al strijdt dit laatste ook tegen het gevestigd gebruik. De eerste vraag, die bij ons oprijst, is: wordt deze in de aangehaalde voorbeelden werkelijk zelfstandig gebruikt? Ik weifel eenigszins met mijn antwoord. Werkelijk zelfstandig gebezigd wordt het in de uitdrukking ‘deze en gene.’ ‘Hoe veel verschil van opvatting bestaat er toch in de wereld! deze beweert dat de mensch tot geluk geschapen is, gene acht het leven niet levenswaard.’ Hier treden deze en gene ongetwijfeld zelfstandig op. Ook kunnen beide woorden, ofschoon alleenstaande, zuiver bijvoegelijk gebezigd worden. In den zin: ‘legt al die boeken, deze hier en die daar bij elkander’ treedt deze evenzeer bijvoegelijk op als rijke en arme in den volzin: ‘in alle buurten, rijke en arme, heerschte groote opgewondenheid.’ Anders is het met de reeks aangehaalde voorbeelden gesteld. Men kan den zin: ‘Zij wendden zich tot burgemeesteren en deze deden eene poging om de gedaagden in de stad te houden’, niet aldus aanvullen: ‘zij wendden zich tot burgemeesteren en deze burgemeesteren’, enz., vermits er dan slechts van enkele burgemeesteren iets verklaard zoude worden, wat thans van alle gezegd wordt. Tegenover ‘deze burgemeesteren’ zoude de lezer zich andere bur- | |
[pagina 5]
| |
gemeesteren voorstellen, waarvan opzettelijk niet gesproken wierd. Zoo is het ook met de andere voorbeelden: ‘Er werden afgevaardigden naar Brussel gezonden, en dezen spraken den 2den Augustus met den President Viglius en den Heer van Beveren’; leest men in plaats van dezen deze afgevaardigden, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat de vorige afgevaardigden verzuimd hadden, wat door deze gedaan werd. Deze neemt hier in den zin de zelfde plaats in als het persoonlijk voornaamwoord, en zoude door hij of zij, of door dezelve kunnen worden vervangen; het vervult de zelfde rol als de eersten en de laatsten in den zin: ‘het verschil tusschen de Franschen en de Nederlanders is groot, de eersten zijn wispelturig, de laatsten bezadigd;’ zoodat als men aanneemt, dat de eersten en de laatsten hier zelfstandig gebruikt worden (evenals in: de eersten zullen de laatsten zijn), het zelfde ook in de aangehaalde voorbeelden van deze moet gelden. Ik meen dan ook inderdaad, dat in de reeks aanhalingen, die ik heb medegedeeld, deze de rol van een zelfstandig naamwoord vervult. Dus meervoud dezen, dezer, dezen, dezen? Dan ook mann. enkelvoud deze, dezes, deze, deze. Doch ik zie niet in, waarom het woord, zelfstandig gebruikt, ook als zelfstandig naamwoord zoude verbogen moeten worden, hetgeen toch met die nimmer het geval is. Intusschen, ik geef mijn gevoelen voor beter. Mogen onze taalgeleerden ons eindelijk eens uit deze moeielijkheid verlossen! Mr. C. Bake. |
|