| |
Aanteekening. Inhoud van het drama Amboyna.
Het laat zich denken, dat hier vooral onze landgenooten er slecht afkomen. Inderdaad, in dit tooneelstuk zijn de Hollanders monsters en duivels, en de Engelschen engelen in de Hollandsche hel.
Het drama is geschreven in prosa; maar waar de edele Engelschen spreken gaat de taal ongemerkt in den vorm van vijfvoetige iamben en in Shakespeariaanschen stijl over. Geheele tooneelen, waar de Engelschen de helden zijn, vinden wij geheel in die versmaat en stijl geschreven.
Een der tooneelen geeft de wreedaardigste pijniging der Engelschen te aanschouwen. Daar zegt een der lijders: ‘wij hebben betrekkingen in Engeland, die schreien zouden als zij in den schouwburg vertoond zagen, wat u, wreede Hollanders, een aangenaam tijdverdrijf is.’ Men mag in twijfel trekken, of rechtgeaarde toeschouwers bij dat valschelijk tragisch bedoelde martel-tooneel schreien, en niet veeleer het hoofd met strenge afkeuring afwenden zouden.
In de opdracht aan Lord Clifford zegt de auteur: ‘Ik wenschte, dat ik u eene aangenamer afleiding kon bezorgen, dan dit stuk, hetwelk, hoezeer het op het tooneel slaagde, kwalijk bestand is tegen het oordeel van een' ernstig lezer. Het werd bedacht en geschreven in ééne maand; het onderwerp levert niet veel op; de personen zijn gemeen, en de stijl blinkt niet uit in doorwerkte scènes.’ - Zóó luchtig spreekt de dichter over een werk, hetwelk verdient een doorgaande leugen en eene schandelijk verraderlijke daad genoemd te worden.
Doch hoedanig dan is de inhoud?
Het eerste tooneel geeft ons een gesprek van Harman van Spelt,
| |
| |
senior (zoo misvormt de auteur den naam van den Hollandschen bewindhebber) met den fiskaal en den koopman Van Herring. Dat gesprek openbaart in eene tot onvertaalbaarheid toe gemeene taal hunne laaghartige gevoelens. Zij juichen in de schade, die de Hollanders dan Engelschen toebrengen, en sommen op wat zij al niet doen om hen te benadeelen; toch, zeggen zij, zijn de Engelschen te duchten, als zij op Amboyna toegelaten blijven. Daarom heeft de fiskaal een plan bedacht, om al de Engelschen op Amboyna verraderlijk den hals af te snijden. Van Herring schijnt eenigszins zachtaardiger; doch de overweging dat er schatten mede te winnen zijn, verzoent hem met de daad.
Nu treden twee Engelsche kooplieden op, Beamont en Collins. Met de liefelijkste woorden worden zij ontvangen. Die overbeleefdheid mistrouwen zij. Weldra, melden zij, zal kapitein Gabriel Towerson volgen, die na een vroeger verblijf op de Molukken thans uit Engeland hier terug is gekomen. Vóór zijn vertrek heeft hij zich verloofd met Ysabinda, eene rijke Indische schoone, die om zijnentwil gedoopt is. Harman junior is aangekomen met Towerson, die hem en zijn schip uit de handen der zeeroovers heeft gered. De terugkomst van den een' en den ander wordt door een' dans, door Amboynezen uitgevoerd, vroolijk gevierd.
Nauwelijks heeft Harman jr. Ysabinda gezien, of hij is op haar verliefd, en van nu aan wil hij haar bezit tot elken prijs.
Het tweede Bedrijf vangt aan met een gesprek tusschen Harman jr. en Ysabinda. Het blijkt dat hij haar verliefde woorden heeft toegevoegd, die zij opneemt als eene beproeving, waarop haar bruidegom zijnen vriend Harman verzocht heeft haar te stellen. Maar Harman beliegt hem, als ware hij onverschillig omtrent haar, en daarentegen vijzelt hij zich zelven op, en laat zich uit, dat zij, zoo zij Towerson trouw blijft, met de Engelschen te gronde kon gaan. Doch niets doet hare trouw wankelen. Hierop verschijnt Towerson met de mededeeling, dat alle bezwaren tegen hun huwelijk opgeheven zijn. Harman ontveinst niet, dat hij zijn mededinger geworden is, en nadat Ysabinda zich heeft verwijderd, geeft hij zijn verlangen te kennen, dat Towerson zijne bruid hem afsta: doet hij zulks, zoo zal hij hem zijns vaders milde gunsten verschaffen, en de Engelsche handel zal voorspoedig zijn. Op Towerson's weigering om zulk een' koop te sluiten, dreigt Harman en daagt hem op den degen. Towerson weigert: Harman, zegt hij, moet genoeg overtuigd zijn van zijnen moed, en hij begrijpt, dat, als hij, een openbaar beambte, een tweegevecht aanvangt met den zoon van den goeverneur, dit tot maatregelen van wraak tegen al de Engel- | |
| |
schen zou kunnen leiden. Terwijl hij henen gaat, wil Harman hem nu te lijf; doch de fiskaal, die juist op de plaats aankomt, houdt hem terug. Aan dezen verklaart hij geheel de zaak, en de fiskaal raadt hem, Towerson zonder misbaar uit den weg te ruimen. Op dit pas verschijnt Perez een Spaansch kapitein en blankenofficier. Deze zal het werktuig zijn tot het beraamd verraad. Zijne vrouw Julia is het voorwerp van des fiskaals overspelige liefde; Beamont is zijn medeminnaar, en Perez is behoeftig. Zijne jaloezij geeft stof tot een en ander tooneel, dat geestig moet heeten. De fiskaal biedt hem eene groote som, zoo hij zich tot een' moord wil laten gebruiken. - Een gesprek tusschen Beamont en den fiskaal, waarbij Julia vraagt, wat deze van de Engelschen denkt,
en Beamont hem verzoekt vrij uit te spreken, geeft den fiskaal gelegenheid om den Engelschman te doen vernemen, hoe de Hollanders de Engelschen minachten. Daarop verlangt Julia van Beamont te hooren, wat hij van de Hollanders denkt. Het eerste wat hij zegt is, dat de titel van Hoog Mogenden, dien zij zich geven, godslasterljk is, en bespottelijk, wanneer men daarbij denkt aan de Lage Landen, die met hun zevenen niet zoo groot zijn als één Engelsch Graafschap. Voorts, de Hollanders zijn ondankbaar en zij behandelen de Engelschen zoo als zij de Prinsen van Oranje behandelen, die hen er boven op helpen, en wien zij toch lagen leggen. In hun land dulden zij alle godsdiensten en buiten hun land hebben zij, ten gevalle van den keizer van Pegu, zijnen afgoden offers gerookt. Eigenbelang is hun God.
In het derde Bedrijf komt Perez op. Hij geeft te kennen, dat het Engelsch opperhoofd hem niet betaalt, en luistert een gesprek af tusschen een' page en een' knecht van Towerson. Die beiden verzaken hunnen plicht om hunnen heer in zijnen slaap te bewaken, en gaan uit om hunne vermaken na te jagen. Nu sluipt Perez bij Towerson in; maar hij vindt bij hem een memorandum, waarin te lezen staat: ‘mijne eerste daad (na de voltrekking van zijn rijk huweljk) zij, mijn' trouwen kapitein Perez eindelijk zijn loon in ruime mate te voldoen’. Dit doet Perez van zijn moordplan afzien, en hij laat eene schriftelijke verklaring achter, dat Towerson aan zijne deugd de redding van zijn leven verschuldigd is. Towerson ontwaakt uit een aangenamen, maar toch dubbelzinnigen droom; hij roept zijne bedienden, maar niemand komt. Beamont hoort hem en leest het geschreven bewijs. Wie kan dit daar nedergelegd hebben? Zij vermoeden, dat het Harman jr. zal geweest zijn, doch geven dit vermoeden op, bij de gedachte dat van geen Hollander eenige grootmoedigheid te wachten is.
| |
| |
Daar Towerson naar de kerk zal gaan om zijn huwelijk te sluiten, komen Harman sr, de fiskaal en Van Herring. De eerste bericht, dat de bruid op het kasteel is, waar hij het bruidspaar wil onthalen. Towerson verontschuldigt zich; maar Harman betuigt, dat hij het gedrag van zijnen zoon laakt en hem zal nopen zijnen redder vergiffenis te vragen. Inderdaad, Harman jr. binnengekomen, vraagt vergiffenis. Bij dit tooneel stort de oude heer tranen van aandoening. Nu gaan allen naar het kasteel, behalve den fiskaal. Deze moet Perez te woord staan, die hem verklaart, dat hij Towerson niet wil dooden, en hem zijn bloedgeld teruggeeft. Nu dit middel is afgesprongen, belooft de fiskaal den jongen Harman, Towerson nog dezen avond, vóór hij bij zijne bruid komt, om het leven te brengen en ook Perez van kant te maken, opdat hij de zaak niet uitbrenge.
In het vierde Bedrijf zien wij Harman jr. en den fiskaal gewapend en vermomd optreden. Towerson zal zich volgens afspraak van den bruiloftsstoet verwijderen, ten einde met den fiskaal te komen spreken. Doch hij toeft; de fiskaal zal hem gaan halen. Dit onderhoud is door Perez met zijnen luitenant afgeluisterd en beiden gaan nu den jongen Harman te lijf. Juist komt nu Towerson, en Harman tegen zijne aanvallers beschermend, verjaagt hij Perez. In het duister heeft Harman zijnen redder niet herkend, maar geeft hem zijnen diamanten ring tot loon. Hierop gaat Towerson den fiskaal zoeken. Hij zoekt hem te vergeefs: want wij zien Harman jr. met den fiskaal opkomen, terwijl Ysabinda met haar gezelschap komt aanwandelen. De fiskaal leidt hare begeleiders af, om Harman met haar alleen te laten. Deze doet haar eene vurige liefdesverklaring, en als zij hem haar ongenoegen te kennen geeft, wordt hij grof. Hij pakt haar; zij roept om hulp, vlucht, hij haar achterna. Achter de schermen hoort men haar roepen: ‘O! dood mij eerst.’ Hij sleept haar verder en men hoort niets meer.
Het gezelschap komt terug. Zij hebben den bruidegom vergeefs gezocht en zijn nu de bruid kwijt. Intusschen vernemen wij een gesprek tusschen de Hollanders en Beamont die, door den wijn bevangen, grove taal uitslaat. In hun' bruiloftsnacht, zegt hij, zijn de Hollanders dronken en zij verwekken kinderen in denzelfden roes, die hun moed geeft, als zij vechten moeten.
Terwijl de anderen het paar gaan zoeken, blijft de fiskaal. - Harman jr. komt bij hem; hij heeft, vertelt hij zelf onder de geweldigste gewetensangsten, Ysabinda aan een' boom gebonden, haar den mond gestopt, en.... De fiskaal stelt hem gerust: hadt gij
| |
| |
haar, zegt hij, daarna gedood, dan zou er niets verloren zijn; geen Hollander moet geweten hebben: zij zijn een ras van geboren rebellen, die van roof leven. De wet maakt den zondaar, en hier stelt niemand de wet dan de vader van den bedrijver. En bovendien, is er eene hel, dan dient die alleen voor degenen, die in Europa zondigen. Nu, voegt hij er bij, moet zij gedood worden: morgen zal zijn plan rijp zijn, dan worden alle Engelschen omgebracht. Harman kan niet toelaten, dat zij gedood worde: de fiskaal moet haar losmaken en haar bewaren, totdat de Engelschen omgebracht zijn; dan zal hij, Harman, haar hart wel winnen.
Intusschen heeft Towerson zijne bruid aan den boom gebonden gevonden; zij zegt hem geschandvlekt te zijn en wil niet, dat hij haar aanrake; zij noemt den naam Harman. In Towerson's oog is zij, daar zij onschuldig is, zoo rein als een engel. Doch zij wil sterven, en nu ontstaat een redetwist over zelfmoord. Towerson, door haar overtuigd, zal met haar sterven, maar vooraf wil hij zich en haar wreken. Harman zal door misdadigers, zegt hij, minder snood dan hij, in de hel worden ingeleid: want in de hel is ook een Nederland, en het laagste oord, daar moet het verblijf zijn der bewoners van die Lage Landen.
Maar daar komen Harman en de fiskaal aan om Ysabinda los te maken. Nu kan Towerson zijnen moed koelen. Harman wil vechten zonder de hulp van den fiskaal; maar deze zegt: dat niet: want als hij u doodt, krijg ik alleen hem tegen mij. Towerson wordt gewond. Harman stelt hem opnieuw voor, Ysabinda af te staan: dan is zijn leven veilig. Doch hem ligt iets op het hart; hij vraagt zijnen tegenpartijder, of hij heden niet iemand het leven gered heeft. Towerson antwoordt, ja! en dezen ring heb ik van hem tot loon gekregen. Aldus onderricht, dat hij te doen heeft met den man, die hem andermaal gered heeft, wil Harman hem niet dooden; maar Towerson wil daarvan niets hooren; hij zet het gevecht voort, en krijgt Harman onder de knie, en in weerwil van de tusschenkomst van den fiskaal, doorsteekt hij hem. Daar nu de fiskaal Towerson zal treffen, houdt Ysabinda zijne hand terug, en de fiskaal geeft zijn degen over: dat is eene laagheid, zegt Towerson, nergens gezien dan in uw land. Ysabinda wil, dat hij den lafaard doode: een' schurk en een' Hollander te dooden, zegt zij, is geen moord. Knielend beurtelings voor haar en voor Towerson smeekt de fiskaal om zijn leven; en bezweert, dat hij Harmans schuld aan het licht zal brengen. Towerson laat zich verbidden.
Spoedig heeft de fiskaal de gelegenheid om zijne valschheid en wreedaardigheid te toonen. Immers Hartman sr. met zijne lijf- | |
| |
wacht, benevens Van Herring, de beide Engelschen en de vrouw van Perez treden op, en nu verklaart de fiskaal Towerson schuldig aan moord en aan diefstal bovendien; deze laatste aanklacht staaft hij met den ring, die de jonge Harman hem tot loon voor zijn gered leven geschonken heeft. Op zijne beschuldiging volgt de eisch dat Towerson dadelijk ter dood gevoerd worde. En dit niet alleen: alle Engelschen, voegt de fiskaal er bij, zijn medeplichtig aan eene samenzwering om het fort te overrompelen. Dat, zegt hij, zal spoedig bewezen worden, en de Engelschen worden gevankelijk weggeleid.
Het vijfde Bedrijf vertoont ons eene Raadsvergadering der Hollanders, als rechters gezeten. De oude Harman, een figuur als Falstaff, doch rood van baard en haar, kan zich het verlies van zijnen zoon getroosten wegens de aanleiding, die het geeft om den Engelschman te vervolgen: wordt zijn dood gewroken, dan zal hij al zijne smart wég eten en wég drinken. Het eerste besluit, in de zitting genomen, is, dat Perez uit den weg geruimd moet worden, daar hij tegen de Hollanders getuigen kan. De getuigenis van een Japanner, op de pijnbank afgedwongen, moet de uit de lucht gegrepen ongerijmde beschuldiging staven, dat de Engelschen het kasteel hebben willen overrompelen.
De zekerheid van het plan tot hunnen ondergang te zien gelukken, maakt Harman gansch vroolijk. Terwijl de fiskaal gaat vernemen wat de gevangenen op de pijnbank hebben bekend, eischt Harman pijp en tabak en wijn en vooral een kwispedoor, als niet het minst onmisbare meubel.
De gevangenen, Beamont en Collins, worden binnengebracht; zoo zij bekennen, zullen zij vergiffenis bekomen. Daar zij dit niet willen doen, worden zij met de pijnbank gedreigd. Hun antwoord is, dat, zoo zij verdienen gepijnigd te worden, het is omdat zij zulk eene eerlooze natie, die slaaf had moeten blijven, vrij hebben gemaakt en een bondgenootschap aangegaan hebben met lieden, die het juk van hunnen wettigen soeverein hebben afgeschud. Hierop worden beiden weggeleid.
Voor den Raad worden zij vervangen door een' page van Towerson, een' scheepsjongen en eene vrouw, die allen reeds de pijniging, in de waterproef bestaande, zoo dapper hebben doorgestaan, dat Harman er door tot den uitroep bewogen wordt; ‘dat zouden goede zuipers kunnen worden, zoo zij tijd van leven hebben.’
Maar daar de waterproef hen niet tot bekentenis gebracht heeft, worden zij met de vuurproef bedreigd. De page laat zich niet afschrikken, al heeft hij, zooals hij zelf zegt, eene Hollandsche moe- | |
| |
der, en men daaruit zou kunnen besluiten, dat hij voor de helft een lafaard zou zijn. Ook de andere jongen en zelfs de vrouw betoonen zich stout- ja overmoedig.
Thans gaan Harman en de anderen henen om de pijniging bij te wonen, behalve den fiskaal. Deze staat Julia te woord, die met luid gejammer opkomt. De fiskaal wil haar troosten door te beloven haar te trouwen na haars mans dood. Zij zal hem te wille zijn, zoo hij met haren man ook Beamont begenadigt. Dit prikkelt zijne jaloezij; maar toch die koop wordt gesloten.
Na dit aangehoord te hebben, zien wij Harman en de anderen terugkomen, met Towerson in boeien, van roof, moord en verraad beschuldigd. Hij wraakt zijne rechters en beroept zich op de bij het verdrag der Oost-Indiche Compagniën van Engeland en Holland ingestelde Raad van defensie in Europa. Dit beroep wordt in den wind geslagen; integendeel, Harman wil hem de pijniging zijner landgenooten laten aanzien om hem te doen beseffen wat hem dreigt.
Het tooneel verandert en vertoont de Engelschen gemarteld en Hollanders hen martelend. Dit gezicht doet Towerson verklaren, dat Alva minder wreed was en te recht de Hollanders heeft gemarteld, daar hij wist, dat hun de laaghartigheid in het bloed zat. Hun laagland, zegt hij, grenst aan de hel en van de duivels in de buurt hebben zij die wreedheid geleerd: de pijnen, die zij op aarde uitdenken, zijn voor hen in de hel bewaard. Terwijl hij zoo spreekt, komt Beamont met brandend foltertuig aan de handen. Towerson en hij zelf versterken elkander met de zekerheid, dat de ziel ongeschonden aan de schennis ontkomt. Noch hem noch zich zelven wil Towerson door te bekennen het leven redden; integendeel hij lokt de pijniging uit: hij wil de eenige ongemartelde Engelschman niet zijn. Intusschen laat Harman wijn komen en hij drinkt met den wensch, dat de geheele Engelsche Oost-Indische Compagnie hier ware om dus gepijnigd te worden, en aan 't vuur, gevoed door het vet van den Engelschman, steekt hij zijne pijp aan: de tabak smaakt hem nu ‘goddelijk’.
Mits Towerson sterve, wil de fiskaal, om de bekende reden, Beamonts leven redden. Ter zijde zegt hij tot hem: ik red u om Julia, maar maak dat ge weg komt: want een' medeminnaar kan ik niet dulden.
Vóór hij sterft, wil Towerson alles vergeven; nog wil hij slechts Ysabinda vaarwel zeggen. Zij verschijnt en haar ten doode gewijde bruidegom wil het kort maken om manlijk en hemelschgezind te blijven. Harman wil aan Ysabinda het leven schenken, daar hare medeplichtigheid aan zijns zoons dood niet bewezen is. Zij dankt
| |
| |
voor de gift, maar neemt ze niet aan; met Towerson wil zij sterven. Voor het einde van alles komt nog Perez op om te belijden, dat hij, door den fiskaal omgekocht, Towerson heeft willen vermoorden, en om te verklaren, dat hij van den met zijne vrouw gesloten koop niet gediend wil zijn om in het leven behouden te worden. Dus worden de Hollanders ten overvloede nog van verraad tegen de Engelschen overtuigd, en zien zij zich door de grootmoedigheid van de geringsten en de slechtsten beschaamd.
Ten slotte vloeit uit Towerson's mond eene profetie, waarin de dichter doelt op de onderwaterzettingen van Holland in 1672, in welk jaar hij het stuk heeft geschreven. ‘Er komt een tijd, dat een Engelsch monarch het bloed, hetwelk gij gestort hebt, met bloed betaald zal zetten. Om uwe steden voor zegevierende wapenen te behoeden, zult gij de golven inroepen om uw land te bedekken, en bevend zult gij wijken tot op den top uwer huizen, terwijl een zondvloed uwe benedenvertrekken instroomt. Alsdan, gelijk gij onze lichamen met water hebt overkropt, zullen uwe hoofden door waterdampen te barsten zwellen, en ten slotte zullen de grondslagen uwer woningen ondermijnd worden en eene algemeene instorting alles verzwelgen’. - Hierop worden hij en de Engelschen weggeleid. De Hollanders lachen met de voorspelling. Nu, zegt de fiskaal, een soetsappige verdediging van het gebeurde naar Engeland gezonden, en een kruipende brief aan zijne Majesteit van Groot-Britannie, en alles is in orde. Harman zal eene dronkemanspartij geven, drie dagen lang, en om de goederen der Engelschen zal men loten en dobbelen.
W.G. BRILL.
|
|