Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Zuiverheid van Taal.Geen beter middel om den geest der tijden te verstaan, dan eene nauwgezette beoefening der letterkunde, maar alleen onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat men tevens naspore of de voortbrengselen der fraaie letteren in een land verwantschap vertoonen met die in een ander, en in dat geval heeft men de vraag te beantwoorden of men alleen aan navolging te denken heeft, of wel, of gelijke behoefte en gelijke beweging gelijken arbeid deed ontstaan. Zoo beteekent het al zeer weinig, of we weten, dat Justus van Effen schreef in den geest der Engelsche essayisten, die den Tatler, Rambler, Idler en Spectator uitgaven, wanneer we niet weten, of hij verstandig navolgde of zelfstandig schiep. Bij Busken Huët bijv. vinden we bij de beoordeeling van Tolleus aan dit laatste tekort gedaan, waar verzuimd wordt te vermelden, dat Tollens Bürger vertaalde, nadat Bürger Percy bewerkt had; dat verzuim was oorzaak van eene dikwijls verkeerde beoordeeling van Bilderdijk door zijne tijdgenooten, die niet het voorrecht hadden het te weinig gebruikte werk van Mr. Pan te kunnen raadplegen om te zien, waar Bilderdijk zelfstandig gewerkt had, waar hij omwerkte en waar hij vertaalde. Maar niet minder noodzakelijk is het, de oorspronkelijke werken van vroegere tijden met de pen in de hand te doorloopen om na te gaan, welke taal d.i. hier welke letterkunde, den grootsten invloed op den schrijver en diens tijdgenooten uitoefende. Dat de Fransche romans heden ten dage onleesbaar zijn voor hen, die geen Engelsch verstaan, dat onze romans veel minder Fransch te lezen geven dan voor vijf en twintig jaar zijn verschijnselen van grooter beteekenis dan velen gelooven en wie in den Braga onderscheiden proeven van vertaling leest als: Zij sprak den pfarheer aan, een grijze wiens vernuft uitnemend was ontwikkeld,
God groet u edel heer door toorn en gram geprikkeld,
Vlood ik uit 't droevig huis van mijnen gade voort enz.
die zal, wanneer hij de bedoeling des schrijvers verstaat, weldra inzien, dat onze letterkunde in die dagen arm was aan oorspronkelijke lectuur en dat onze lezers niet kieskeurig waren op de taal, die ze te genieten kregen. Maar tevens zullen zij zien, dat de Duitsche letteren voor veertig jaar een overwegenden invloed op de onze hadden, dat de Engelsche minder beoefend werden, immers hoe anders | |
[pagina 2]
| |
moest Braga er bij tepas komen om vertalingen te noemen, wat werkelijk vertalingen waren. Die invloed van het Duitsch op onze fraaie letteren heeft heden ten dage grootendeels opgehouden. Twintig jaar geleden deed zich de invloed der Duitsche wetenschap op de onze krachtig gelden, wat toe te schrijven was aan de herleefde belangstelling voor de beoefening van theologie, natuurkunde, scheikunde, natuurlijke historie en staathuishoudkunde, waarbij hoofdzakelijk Duitsche handboeken dienst deden. Naarmate die wetenschappen hier te lande meer beoefenaars vonden, nam de invloed van het Duitsch daarbij af en hoewel onze scheikundigen nog altijd zwavelzuur op ijzer laten inwerken en bij het uitdampen van een mengsel de eene of andere stof laten terugblijven, de taal onzer handboeken wordt beter. Een arbeid van eenige leden der Maatschappij van Letterkunde geeft ons het middel aan de hand, gedeeltelijk na te gaan, wat er in de laatste veertig jaar aan onzen woordenschat veranderd is. In 1847 stelde prof. M. Siegenbeek als voorzitter eener daartoe benoemde commissieGa naar voetnoot1) eene lijst samen van de voornaamste ‘woorden en uitdrukkingen door eene ongepaste navolging van het Hoogduitsche taalgebruik, niet slechts in vertalingen en vluchtig geschrevene dagbladen, maar ook in werken van goede schrijvers meer en meer voorkomende.’ De commissie wenschte ‘het onbestaanbare van dezelve met ons taaleigen beknoptelijk aan te toonen.’ Het getal der gebrandmerkte woorden bedroeg 175 en het mag niet ingepast heeten, thans nà 37 jaar na te gaan, hoevele van die woorden werkelijk uit de taal verdwenen, en hoevele in weerwil van het professoraal banvonnis in onze taal zijn opgenomen. Dat we in zake germanismen veel kieskeuriger zijn geworden, zal uit deze lijst zeer zeker blijken. Welke plompe germanismen en zonderlinge neologismen in die dagen gebruikt werden blijkt uit het volgend lijstje van woorden door Siegenbeek veroordeeld en tot heden niet in onze taal opgenomen: Aangedachtenis (Bild.) voor aandenken; aanname; aanwandelen voor aanwaaien, bevangen, overvallen; begeesteren voor bezielen, hoewel hier en daar gebruikt, wordt toch algemeen afgekeurd, zich bekennen voor belijden; beleeren voor onderwijzen; beleven voor leven geven; benutten voor zich ten nutte maken komt nog wel voor, maar wordt door niemand goedgekeurd; bemeesteren voor bemachtigen of vermeesteren, bezigtigen voor terecht brengen; beroeren voor aanraken; betonen voor accentueeren, met nadruk uitspreken wordt verdedigd met het oog op bestempelen, bezegelen, het is bij tooneelspelers algemeen gebruikelijk (trouwens, die spreken ook soms van ‘de buune’ | |
[pagina 3]
| |
voor ‘het tooneel’) en bij enkele taalkundigen zelfs is het in gebruik, natuurlijk omdat het een Nederlandschen klank heeft en zeer kort is; zich bewaren voor zich hoeden; bijzonderen voor in bijzonderheden behandelen; blaamsmet voor blaam; blijkelijk voor blijkbaar; brokstuk voor deel, gedeelte, stuk, het is echter nog niet geheel verdwenen; daadwerkelijk voor werkelijk leeft alleen nog in de werken van enkele beoefenaars der bespiegelende wijsbegeerte voor; daadzaak voor feit is hevig, ook in dit tijdschrift bestreden, maar vindt nog steeds verdedigers; daarstellen voor maken, scheppen, ontwerpen, bouwen, tot stand brengen enz. wordt in officieele stukken nog steeds gebruikt, maar door niemand verdedigd; daar te boven voor daarenboven; doorvoeren voor volhouden (van een karakter etc. wordt vlijtig door muzieklief hebbers gebruikt, die trouwens ook praten van instudeeren, een piano nieuw besnaren en beleeren d.i. van nieuwe snaren en nieuw leer voorzien); durven voor mogen; eigenbatelijkheid voor eigenbaat; eigendommelijk voor eigenaardig wordt nog wel gebruikt, maar steeds veroordeeld; geeigend zijn van eigenen, voor geschikt zijn zal wel door niemand verdedigd worden, hoevaak het ook nog gebruikt wordt; zich herhalen (hgd. sich erholen) voor zich ontspannen; huiverlijk (Bosb. Touss) voor huiveringwekkend; inbegrip (hgd. Inbegriff) (o.a. Bild.) voor kort begrip, samenstel en derg.; inburgeren voor tot burger maken of worden, geheel opnemen in enz. is niet te verdedigen, maar wordt nog door velen gebruikt; hetzelfde geldt van inname voor inneming en inschrift voor opschrift; inspreken voor spreken in (ons bijv.) of zeggen komt niet meer voor; ingevloeid (Bild.) voor hgd. beeinflusst d.i. onder den invloed van evenmin; inwerking door scheikundigen gebruikt, behoorde werking op te zijn; inzage komt meer en meer in gebruik, in plaats van ter inzage kon vaak op beziens gebruikt worden; krijgsopschrijveling zou in Z. Ned. misschien voor loteling aanbevolen worden, in N. Ned. zeker niet; landelijk voor lands als in landsbelasting; maakwerk (Machwerk) medegeven (donner dans) mild (hgd. mild), moeizaam voor moeielijk zijn geheel in onbruik, het laatste komt alleen nog bij Hofdijk voor; nahalen (nachholen) voor inhalen; nederlating (Niederlassung) veelal nederzetting; ondeelig (individu), onderbreken unterbrechen) komen niet meer voor, onderhavig wordt bestreden, maar is nog steeds in gebruik, bij hen, die bang zijn voor omschrijvingen; hetzelfde geldt van onderzetting voor hypotheek dat niet gebruikt wordt (we hebben een nog niet vergeten woord schepenkennis, dat echter naar onze hedendaagsche wetgeving niet meer juist is), onmoeite is vergeten; zoo ook rede in plaats van sprake in ‘hiervan kan geen sprake zijn’; staf op iets, is men niet meer, wel staat men soms stijf op zijn stuk; teruglaten voor achterlaten komt ook niet voor en terugname, hoe leelijk ook, komt nog, maar gelukkig, alleen in officieele taal, voor; | |
[pagina 4]
| |
toeverzicht (Zuversicht) voor vertrouwen is zelfs door de ‘Evang. Gezangen’ niet in de taal gedrongen, ook in de beteekenis van ‘toezicht’ is het niet meer in gebruik; uitledigen voor uitputten, verdacht (hgd. Verdacht) voor verdenking, verdragelijk voor verdraagzaam zijn vergeten; verkappen voor vermommen, hoe onnatuurlijk ook, heeft nog steeds gebruikers gevonden, te verdedigen is het niet; verklaren (hgd. verklären) voor verheerlijken, vervolledigen voor volledig maken, vervolmaken voor volmaken, verwondernis voor verwondering zijn ook niet meer te vinden, evenmin als volksdommelijkheid voor nationaliteit, voorheerschend voor overheerschend (fr. prédominant), voorvreeze voor vooruit opgevatte vreeze, voorwijsheid (hgd. Vorwitzigkeit) eigenwijsheid, voorzienelijkheid voor voorzichtigheid, vreugdig voor vroolijk of blij zijn, evenals vele vroeger genoemde woorden, niet verder gekomen dan de werken van den auteur; vrijgevig voor mild is volstrekt onverdedigbaar maar wordt met voorradig en andere monstervormen mag herhaaldelijk uit gebrek aan taalkennis en taalgevoel gebruikt; vroegstuk (hgd. Frühstück) voor ontbijt kwam ook niet verder dan ‘Het huis Lauernesse’, wee voor pijn, (zich) weigeren (Bild.) vond ook geen navolging; zelfstandigheid eener zaak, werd steeds wezen der zaak; zitte voor zitplaats en zuiverlijk voor zuiver komen evenmin voor. Indien we nu bedenken, dat de terecht veroordeelde woorden gevonden werden in werken van de eerste schrijvers uit dien tijd en in de beste der toen bestaande tijdschriften, dan bewijst dit genoeg, dat het met de zuiverheid der taal toen jammerlijk gesteld was. Het verklaart tevens, waarom Kinker met zooveel kracht tegen taalverbastering opkwam en waarop Braga aanhoudend de zweep gereed had, om de ellendige vertalingen uit het Hoogduitsch te geeselen. Heeft dus Siegenbeek een zeer groot aantal woorden terecht gebrandmerkt als in strijd met den aard onzer taal en zijn ook inderdaad de meeste geheel of grootendeels verdwenen, een zekere fijngevoeligheid of kieskeurigheid zette den hoogleeraar aan, nieuwgevormde woorden te veroordeelen, alleen met het oog op den ‘aard der taal’ eene zaak, die moeielijk nauwkeurig te omschrijven is. Menige vorm is bovendien in lijnrechten strijd met den ‘aard der taal’ althans met hare historie, die nog volstrekt niet verbannen is of zoo gemakkelijk zal worden, òf omdat het langdurig gebruik dien vorm heeft gewettigd, òf omdat de noodzakelijkheid het gebruik van dien vorm gebiedend voorschrijft. In beide gevallen behoort er bij sommigen moed toe, òf om den bedorven woordvorm in zijn oorspronkelijke gedaante te herstellen, òf om het ontaalkundig gevormde woord zonder vooroordeel aan te nemen. Zoo zal menigeen groot bezwaar maken om te schrijven ik lij, ik mij in plaats van lijd en mijd hoewel de eerste vormen beter te verdedi- | |
[pagina 5]
| |
gen zijn en hoewel men blij naast blijd(e) gescheven vindt. Zoo zal menigeen in 't artikel van prof. Cosijn geen vrede hebben met de woorden baanbrekend en gelijkbeteekend dewijl men ze wegens gelijkheid van vorm met het Hgd. voor germanismen houdt; maar men moet ze wel gebruiken omdat er geen andere zijn en gelijk we de woorden voorliefde en buitenland geregeld gebruiken, zonder dat ze aanstoot geven. Een schrijver, die zich achter den naam Jan van Dordt verborg heeft zich eens in een vroegeren jaargang van N. en Z. over dergelijke nieuwigheden in vollen ernst boos gemaakt. Wel sloeg hij een paar de plank mis, maar hij sprak geheel in den geest van een zeer groot deel onzer lezers, die wel geestdrift maar niet geestdriftig durven schrijven en die de uitdrukking aanstalten maken jarenlang schreven, maar die plotseling verwerpen, zoodra ze vernemen, dat er een hgd. uitdrukking Anstalt machen bestaat.Ga naar voetnoot1) Dezelfde familie-trots of wil men dezelfde deftige hoogheid, die de Fransche académie belet, het woord s'absinthiser in haar woordenboek optenemen, maakte prof. Siegenbeek bezorgd, het burgerrecht te verleenen, aan woorden, die hij met of zonder bewijs voor onnederlandsch verklaart. Al sprekende en schrijvende heeft men zich natuurlijk niet afgevraagd, wat de verschillende taalgeleerden er over teboek gesteld hadden; maar men heeft eenvoudig de woorden gebruikt, die ze noodig hadden en indien deze woorden algemeen bleken begrepen te worden, zijn ze in gebruik gebleven, onverschillig of ze taalkundig juist waren of niet. Bilderdijk bijv. heeft een macht van nieuwe woorden gesmeed, Multatuli heeft zich vaak uitgedrukt in vormen, die vóor hem onbekend waren, maar vele er van zijn voor altijd in onze taal opgenomen en geen honderd taalgeleerden kunnen ze verdrijven. Van de waarheid dezer laatste bewering was de bovenvermelde commissie niet overtuigd en blijkens het bedoelde verslag, prof. Siegenbeek, de woordvoerder, zeker het allerminst. We wenschen kortelijk aantestippen welke woorden door Siegenbeek veroordeeld in onze taal zijn opgenomen, gelijk blijkt uit het dagelijksch gebruik. Deelen in uitdrukkingen als een gevoelen deelen d.i. er mede instemmen, wordt veroordeeld, evenals Europeesch in Europeesche vermaardheid en wel naar analogie met Engelsche naam, wat beteekent, naam, die in Engeland gebruikelijk is. Men heeft zich aan deze tamelijk logische redeneering niet gestoord en zoo ging het met gegevens (data) waarvoor men ook données vindt, wat zeker niet beter is, zoo met gezigt bijv. in gezigt op den Rijn. | |
[pagina 6]
| |
Het sterkste bewijs vinden we echter o.a. in twee afgeleide woorden godgeleerd, en taalkundig en de daarmede overeenkomende vormen. De titel van het tijdschr. Godgeleerde Bijdragen moest volgens S. luiden: Bijdragen tot bevordering der Godgeleerdheid en wel, omdat bijdragen niet godgeleerd (S. schrijft Godgeleerd) kunnen zijn, zoomin als bedenkingen ooit taalkundig; daarmede werden verder veroordeeld: ‘taalkundig, geschiedkundig, aardrijkskundig woordenboek zoowel als ‘staatkundige verhandeling’ en ‘zielkundige straffen’. Dewijl kundig beteekent die kunde heeft mochten de samenstellingen daarvan alleen op personen betrekking hebben. De lange omschrijvingen, waartoe men dan zijn toevlucht zou moeten nemen, vielen in het geheel niet in den smaak, en taalkundig of niet taalkundig juist, de woorden werden in de taal opgenomen.Ga naar voetnoot1) Jaargang hoewel veroordeeld, bleef bestaan, het voorgestelde jaarbundel werd nooit algemeen in gebruik genomen; immer voor altijd is, hoewel niet algemeen, steeds in gebruik gebleven, zoogoed als omgeving voor omstreken. Men bedenke bij dat alles, dat er met het taalgebruik niet te redeneeren valt en dat de zonderlingste uitdrukking eenmaal in gebruik, gedachteloos wordt aangenomen. Zoo heeft men steeds gezegd: iemand een riem onder het hart steken totdat het ‘Woordenboek’ aantoonde, dat het moest zijn iemand een hart onder den riem steken eene uitdrukking, die op weg is, algemeen te worden, maar hoewel S. in 1847 terecht beweert, dat men niet moet zeggen iets op het oog hebben maar wel het oog op iets hebben, is men in 1884 nog zoo weinig van de waarheid dier bewering overtuigd, dat er personen zijn, die verschil in beteekenis tusschen de beide uitdrukkingen met bewonderenswaardige welsprekendheid aantoonen. Volgens S. mocht men niet zeggen invloed of macht op iets uitoefenen omdat men niet spreekt van inoefenen en omdat invloed oefenen reeds veronderstelt, dat er iets is, ‘waarop die macht, die invloed geoefend wordt’; aan dezen vorm is hier eene geheele bladzijde gewijd, eindigende met eene verwijzing naar Taalk. Mag. II bl. 31-33. Dat alles heeft echter het woord uitoefenen, in dien zin, niet kunnen verdrijven, evenmin als men handelsverkeer heeft vervangen door handelsgemeenschap, terwijl men samenstellingen als eervol, smaakvol en derg. ook steeds is blijven gebruiken, zoogoed als voorliefde (voor iets). Een en ander moge velen ter waarschuwing strekken, niet te | |
[pagina 7]
| |
spoedig den staf te breken over een nieuw gevormd woord en dat te meer, omdat juist de wijze, waarop het woord ontstaat, aan de meesten onbekend blijft en men dus de oorspronkelijk bedoeling des makers niet vat. Indien het geval denkbaar ware, dat de Camera Obscura werd vergeten, dan zou na eenige eeuwen een taalgeleerde zich misschien suf denken over den oorsprong van het woord nurkschheid, terwijl wij allen den ‘onaangenamen mensch in den Haarlemmerhout’ kennen en het woord bij uitstek goed gekozen achten. - We zullen Multatuli niet aanhalen als taalgeleerde (hoewel er vele taalgeleerden zijn, die een lesje bij hem konden nemen in zinsbouw en woordenkeus) maar wijzen op woorden als leeuwerigheid en derg. waarvan de zin en de bruikbaarheid alleen uit het lezen van den schrijver zelf kan blijken. Het is inderdaad van veel belang, in den strijd tegen wèlbegrepen, maar zonderling of, zooals men zegt, ontaalkundig gevormde woorden niet al te heftig te zijn, of liever dien niet te spoedig te beginnen. Indien de woorden algemeen in den smaak vallen, zullen ze blijven bestaan, ook al schreef men folianten vol om ze te bestrijden, en zoo ze niet in den smaak vallen zullen ze weer verdwijnen, al zwoeren honderd menschen samen om ze in gebruik te brengen. Men heeft tal van woorden voorgesteld om het vreemde velocipède te vervangen en geen van allen is aangenomen, de Arnh. Ct. heeft eindelijk snelwieler voorgesteld en niet alleen is het vrij algemeen in gebruik genomen, maar men is zelfs gewoon geraakt aan gelijksoortige samenstellingen, als: tweewieler, driewieler, en wijzelven hebben het woord aapje, schertsenderwijs voor huurrijtuig of straatvigilante gebruikt (N. en Z. IV. 203) onmiddelijk algemeen in gebruik zien nemen. De taal is niet alleen de ziel der natie, zij is de natie zelve, zij komt met deze overeen in karakter en volgt deze in haar ontwikkeling. Hier te lande (Jan Holland heeft het ons duidelijk aangetoond), zijn ‘Nette menschen’ alleen menschen, die net doen als anderen en de vrees om daarvan af te wijken, weerhoudt ons woorden te gebruiken, die onze buurman niet gebruikt, immers: ‘wat zouden de menschen er van zeggen!’ In Engeland en Amerika is 't omgekeerd. Daar geldt het voor verdienste iets te doen, wat nog geen ander deed. Daarmede komt overeen de gewoonte om aanhoudend nieuwe woorden te smeden; de geleerde en de handwerksman, de koopman en de ambtenaar, ieder voor zich vindt woorden uit en als die woorden goed zijn, behoudt men ze en neemt ze over. Dickens heeft honderde woorden in de taal gebracht, zoo goed als Carlyle en wanneer Mevr. Squeers den jongen Nickleby noemt a turned-up-nosed peacock d.i. ‘een opgedraaid geneusde pauw’ m.a.w. een pauw met den neus in den wind, dan is dat uit allerlei oogpunten beschouwd wellicht niet juist, | |
[pagina 8]
| |
maar toch algemeen begrijpelijk en daarom aangenomen in de taal. De Amerikaan heeft een woord noodig om een sneltrein met buitengewone snelheid aanteduiden en noemt dien lightning-train, (bliksem trein) niet alleen wordt dit woord in Amerika en Engeland (om godsdienstige redenen in 't laatste schoorvoetend) aangenomen, maar de Franschen achten zelfs eene vertaling eene welkome taalverrijking en spreken van train-éclair. En toen zich in Amerika behoefte deed gevoelen aan een naam voor een nog sneller voortvliegenden trein, sprak men van een greasy lightning train (vette i.e. gesmeerde bliksem trein) waarbij als bij het eerste de gedachte wordt vermoed, maar niet uitgedrukt. Het toppunt van snelheid wordt uitgedrukt op eene wijze, die de taalkundige wellicht zal veroordeelen, maar die algemeen doeltreffend wordt geacht en die daarom in gebruik is en blijft. Bij de uitgave der hier besproken lijst kon er nog geen sprake zijn van het erkennen der volkssouvereiniteit in de taal, men kon nog hooren verzekeren, dat deze of gene uitdrukking niet deugde omdat de eene of andere onbekende grootheid die op bladz. zooveel van zijn schoolboek had veroordeeld, maar de waarheid zegeviert, zelfs in spijt van schoolboeken en na eene heele bladzijde aan volhouden gewijd te hebben, volgt de verzekering dat ‘volhouden, waar vol een afscheidbaar voorzetsel is, niet dan in eene physike beteekenis gebruikt (kan) worden’ waarop Siegenbeek met zekeren weemoed laat volgen: ‘Ik vrees echter dat het gebruik van volhouden, in den met de regelmaat der taal strijdigen zin, reeds te diep geworteld is, dan dat het ligtelijk zal worden uitgeroeid.’ De uitkomst heeft bewezen, dat die vrees niet ongegrond was.
1 Dec. 84. Taco H. de Beer. | |
Germanismen.Voor het onderkennen van Germanismen en andere verwerpelijke uitdrukkingen zijn geene alles afdoende regels te stellen: de goede smaak is ten slotte de eenige rechter. Dr. A. Kluyver. |
|