Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFraaie literatuur in 1883-84.Het jaar 1883/84 mag niet onder de schrale jaren rekenen op het gebied der zoogenaamde fraaie literatuur; al lieten zich de veteranen der oude garde een Schimmel on Bosboom-Toussaint onbetuigd, toch werd de leemte, door die rust hunner anders onvermoeide pennen ontstaan, zooveel mogelijk vergoed door het vlijtig opkomen der jongeren; vele belangrijke werken, die van iets meer dan zucht tot liefhebberen in de letterkunde getuigen, dagteekenen van dit leesjaar; er is reden tot tevredenheid wanneer wij de ernstige pogingen gadeslaan, door talentvolle mannen en vrouwen aangewend om iets meer te leveren dan romans, welke men tot bloote uitspanning leest en tot vulling der leesbibliotheken aanprijst. Er zijn werken verschenen, die men met recht een aanwinst voor onze letterkunde mag noemen, werken, waarin ernstige studie naast oprechten eerbied voor taal en stijl zichtbaar zijn en die, waren zij in een wereldtaal geschreven, ongetwijfeld ook in andere landen zouden gelezen worden, gelijk zij ten volle verdienen. Hoogst aangenaam wordt dus thans onze taak, nu zij zoo uitgebreid is, | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
nu wij op werken wijzen kunnen, die een blijvende waarde zullen bezitten; om haar echter naar behooren te kunnen vervullen, is het noodzakelijk, dat wij de talrijke boekdeelen voor ons groepeeren en schiften in eenige hoofdafdeelingen, welke wij achtereenvolgens zullen behandelen. Aangezien wij bedoelen onzen arbeid zoo ruim mogelijk op te vatten, zullen wij onder de rubriek der fraaie letteren allers stellen, wat op dit gebied in proza is verschenen, de tooneelliteratuur er onder rekenen, ons onderzoek zelfs voortzetten in de feuilletons der voornaamste dagbladen en in het belletristische gedeelte der tijdschriften en tevens trachten uit het gehalte der voornaamste vertaalde romans en novellen den smaak van het lezend publiek te leeren kennen, waarom wij dan ook in het kort de vertalingen zullen nagaan. Zoo zullen wij dan achtereenvolgens beschouwen:
| |||||||||||||||||||
Historische romans.Het zou de moeite nauwelijks loonen om deze afdeeling afzonderlijk te beschouwen, indien wij ons niet te beroemen hadden op één hoogst belangrijk diep geleerd werk, dat te meer onze bewondering moet opwekken, als we vernemen, hoe het zijn ontstaan dankt aan de hand eener nog jeugdige vrouw; ieder begrijpt dat we hier spreken van Vorstengunst door A.S.C. Wallis, waarvan reeds binnen een jaar na de verschijning een tweede druk uitkwam, wat vooral met het oog op de drie lijvige deelen, waaruit het werk bestaat voor ons klein land een zeldzaamheid mag genoemd worden; behalve Vorstengunst hebben wij nog slechts op twee romans te wijzen, welker handeling in voorbijgegane tijden speelt en waarvan de personen geheel of gedeeltelijk tot de geschiedenis behooren, wel een bewijs dat de historische roman bij onze auteurs niet in hoog aanzien staat, terwijl ons publiek toch, gelijk blijkt uit de gretigheid, waarmede het elken geschiedkundigen roman onvertaald of oorspronkelijk ontvangt, gaarne iets leest, dat, zooals de volksspreekwijze zegt, werkelijk gebeurd is. Er zijn verschillende manieren om den historischen roman op te vatten; de gemakkelijkste is voorzeker die, welke de oude Dumas, Ainsworth, Mühlbach e.a. tot de hunne hebben gemaakt; zij werkten eenvoudig volgens een recept, namen de een of andere ancedote van twijfelachtigen oorsprong uit het leven van een historisch persoon, gaven hem en zijn omgeving karakters, zooals hun het best uitkwam, verzonnen eenige echt romantische avonturen, die er op berekend waren den lezer in spanning te houden en bekommerden zich weinig of niets om lokale kleur of | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
historischen trouw; het publiek verslond die werken en vond ze zelfs boeiender dan de romans van Scott; de kunst stelt echter andere eischen. Zij wil dat de historische roman een afspiegeling zij van den tijd, waarin hij speelt; de held en de fabel kunnen van eigen vinding zijn, ook wel tot de geschiedenis hetzij algemeene of bijzondere bohooren. In het eerste geval staat het den romandichter niet vrij hem een karakter te geven verschillend van dat hetwelk hij in waarheid bezat; hij heeft ten hoogste het recht om diens geschiedenis van binnen naar buiten te brengen, motieven voor zijn daden aan te geven, die de historische feiten in samenhang brengen met dat karakter, zoodat de dichter dan blijkt den sleutel te bezitten tot de diepste geheimen der menschelijke ziel, welke den geschiedschrijver verborgen blijven; behooren daarentegen de helden geheel of gedeeltelijk t'huis in de zoogenaamde zijpaden der historie, dan is hem grootere vrijheid veroorloofd. De beste wijze echter om den historischen roman te geven, is ons het leven te verhalen van verdichte personen gedurende een voorbijgeganen tijd en ons duidelijk, en bevattelijk een beeld te geven zoowel van de denk- als de levenswijze uit die dagen in verband met de lotgevallen en handelingen dier helden. Walter Scott, hier te lande door van Lennep, vooral in zijn Ferdinand Huijcknagevolgd, geldt nog steeds alshet beste voorbeeld; de historische namen mogen er in voorkomen, hun dragers zelfs handelend er in optreden, maar zij moeten geen hoofdpersonen zijn, daartoe worden aan de verbeelding te nauwe grenzen gesteld, welke men slechts ten koste van de historische trouw overschrijdt. Ook mevrouw Bosboom-Toussaint heeft vooral in haar huis Lauernesse een model geleverd, dat wij den beoefenaars van den historischen roman niet genoeg ter bestudeering kunnen aanbevelen. Geschiedenis en roman komen hier beide tot hun recht; in andere romans heeft Bosboom-Toussaint ook wel geschiedkundige personen tot haar helden gekozen en zorgde er voor dat hun karakter ten minste in hoofdzaak niet verschilde met dat, hetwelk wij van hen kennen; evenmin als Walter Scott heeft zij vaak de klip der dorheid en wijdloopigheid weten om te zeilen, Wat zij van een anecdote door Mémoires in enkele regelen verhaald wist te maken, zien wij in haar kleinere romans o.a. Mejonkvrouw de Mauléon, waarin de teekening en botsing der karakters voor haar hoofdzaak is, om welke reden wij deze liever tot het gebied der novellen willen verwijzen; de lokale kleur werd bewaard, overigens was het haar niet te doen een beeld te geven van den tijd, waarin deze verhalen spelen. Mejuffrouw Wallis daarentegen houdt zich bezig noch met de plaatselijke beschrijvingen uit die dagen, noch met kennis der costumes, noch met taal en spraak, volksgebruiken of zelfs geheime bijzonderheden, welke in het groote boek der wereldgeschiedenis niet gevonden worden maar die men zoeken moet in particuliere brievenverzamelingen, geheime archieven of gedenkschriften; de bekende hoofdfeiten zijn haar genoeg, zij neemt de gebeurtenissen en personen, zooals ieder geschiedkundig handboek ze haar opgeeft, wringt al naar het haar goeddunkt de feiten in zekere spanne tijds in elkaar en begint dan haar zwaren, vermoeienden arbeid, van n.l. voor hun handelingen een philosophischen grond te zoeken, daarom verdient haar roman ook meer een wijsgeerig dan een geschiedkundig werk | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
genoemd te worden; soms moet zij haar kader uitzetten of inkrimpen, haar personen pasklaar maken voor haar stelsel, de gebeurtenissen in eenigszins ander licht plaatsen, hiervoor schrikt zij niet terug en gaat bedaard haar weg. Het groote verschil tusschen haar ‘Vorstengunst’ en ‘In dagen van strijd’ bestaat daarin, dat zij in haar eersten grooten roman slechts met personen van haar eigen vinding te doen had; hun karakters waren niet door de geschiedenis aangegeven, zij moest alles scheppen, zoowel de ontwikkeling dier karakters, als den loop der gebeurtenissen; de geschiedenis gaf haar niets aan de hand dan de schildering der tijden en den invloed, welke deze op haar verdichte personen moest uitoefenen. Zoo was dus haar taak oneindig moeielijker; ook slaagde zij er toen niet in, een belangwekkend verhaal te vormen, of karakters te teekenen, die ons een meer dan voorbijgaande belangstelling vermochten in te boezemen. Het tijdperk hier door haar gekozen is echter in de hoogste mate belangwekkend, de personen behooren tot de algemeene groote geschiedenis. Gustaaf Wasa's heldenfiguur bezit door de romantische lotgevallen zijner jeugd en de wijze, waarop hij zijn land redde en den troon beklom een bijzondere aantrekkelijkheid; Wallis toont ons hem in zijn ouderdom, als de man, die een kroon veroverde, een dynastie stichtte en nu op de welverdiende lauweren uitrust, maar dat uitrusten is geen hartverheffend schouwspel; de groote Wasa is geheel onder den invloed van zijn huichelachtigen zoon Johan; de oudste en meestbegaafde leeft in ballingschap en in open onmin met den vader; zooals alle troonopvolgers is ook deze in de oppositie, terwijl de vader het behoudende element vertegenwoordigt. Aan dit hof verschijnt nu de held Göran Person; de geschiedenis brandmerkt hem als een eerzuchtig, gewetenloos, wreed mensch, de kwade genius van kouing Erik; Wallis poogt het bewijs te leveren, dat hij miskend werd omdat men hem niet begreep. Daarom beproeft zij de geschiedenis te leveren van zijn gemoed, met haar scalpel de fijnste vezelen van Göran's zieleleven bloot te leggen, alle omstandigheden na te gaan, welke invloed uitoefenden op zijn gedachten en daden en ons met het volledige begrip van zijn doel, strijd en nederlaag, eerbied af te dwingen voor zijn karakter, dat slechts door een vreeselijk misverstand zich zelf en zijn droombeeld ten ongeluk werd. Hij valt, maar in zijn val eerst en in de erkenning van zijn dwaling wil de schrijfster dat wij hem bewonderen; of zij een goed werk verrichtte met die rehabilitatie van een man, die deze eer volstrekt niet schijnt te verdienen en wien zij drijfveeren, droombeelden, genegenheden toedicht, welke hem in werkelijkheid altijd vreemd zijn gebleven, zullen we buiten rekening laten. Beter ware het voor Göran Person geweest als de schrijfster dit zielsproces had geschetst met behulp van onuitgegeven documenten, waaruit Person's gemoedsstemming historisch bewezen was; nu echter is het slechts haar fantasie, die onder den werkelijken wreeden ellendeling, dien we slechts van buiten door zijn daden kennen, een anderen Person vertoont met een grooten, veelomvattenden geest, wiens grootste ongeluk was, dat hij te vroeg leefde, daardoor geschiedt hem misschien te veel eer. De manier van Wallis is eigenlijk die, welke men op de tragedie moet toepassen. Shakespeare deed in zijn historiestukken hetzelfde met de dorre kronieken, hij wist een Richard III, waar- | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
schijnlijk een der grootste zedelijke monsters, die er bestaan hebben, te doen begrijpen, onzen afschuw voor zijn misdaden te vermengen met zekeren eerbied voor zijn onmiskenbare gaven. 's Dichters genie heeft meer licht geworpen op de verwarde, bloedige geschiedenis van zijn land, dan lijvige boekdeelen van wijsgeeren en historievorschers vermochten te doen, maar hij heeft van een tyran geen martelaar gemaakt, zooals Wallis het met haar Person deed: Koning Erik, daarentegen is slecht verklaard; wij leeren hem eerst kennen als de verbitterde, verongelijkte zoon, den kroonprins met loffelijken ijver en groote talenten begaafd. Dan verloopen er vijf jaren, waarvan ons niets verhaald wordt, in al dien tijd is Göran in dagelijkschen omgang geweest met zijn vorst, in wien hij nog steeds een ideaal ziet; wanneer Erik koning wordt, bezit hij nog onze volle sympathie even als die van Person niets doet ons den aanstaanden woesteling en moordenaar minder nog den valschen verderver van Nils vermoeden; heeft niets in die vijf jaren den scherpzinnigen minister kunnen verraden, wat er in 's pringen borst omging, hoeveel kiemen daarin rustten, waaruit groote misdaden zich konden ontwikkelen? Erik's uiterlijk optreden moge voldoen, de teekening van de ontwikkeling zijner slechte instincten laat ons onbevredigd; wij geven echter geen kritiek op Vorstengunst, maar wenschen slechts een duidelijk begrip van den inhoud van dezen hoog ernstigen roman of liever van deze tragedie in romanvorm te geven. Het noodlot der oude Grieken rust op alle medespelers, in den vorm van een misverstand, waarvoor Melanchton reeds in het begin zijn geliefden leerling waarschuwt, misverstand beheerscht alles: Person verstaat noch Geertruid, noch Anne, noch Erik, noch Nils, noch Arvid, noch zijn eigen plannen, on droomen; hij zelf wordt door niemand verstaan zelfs niet door zijn moeder; allen dragen den last van verloren illusiën en bedrogen hoop, allen zien in, dat de wereld der gedachten verkieselijker is boven die der daden, dat boeken alleen niet bedriegen en de menschen zwak zijn, waar hun boosheid ontbreekt; dat levenslust en vertrouwen in geluk, in menschenliefde, vriendschap en trouw slechts bittere ontgoocheling veroorzaken; dat het zaad uit te strooien, waarvan eerst de volgende geslachten de vruchten zullen zien onze eenige troost moet zijn. Men begrijpt welk een sombere geest uit een boek met zulke levensbeschouwing spreekt; vreeselijk is de geschiedenis van al die personen; eerst voelen we nog een weldadige warmte ons doortintelen bij het optreden van Nils Sture, maar pijnlijk, wreed is het tooneel, waar hij als offer van Erik's waanzin valt en ons hart wordt samengenepen, als wij den bouwval zien van zooveel zonnig, onbezorgd geluk. Wallis kent geen tinten, haar palet bezit slechts bruin en zwart, haar machtig penseel verwijlt een oogenblik bij liefelijke beelden, maar zet hen dadelijk zulke duistere schaduwen bij, dat gene geheel en al op den achtergrond raken; zoo ook acht zij het beneden zich vrouwenfiguren uitvoerig te teekenen, wat had zij niet van een Geertruid, wat van een Karin, een Sophia kunnen maken, hoeveel liefelijke tegenstellingen boden zij niet als van zelf! Vluchtig zweven zij over haar boek en laten in ons een onbestemd en onbevredigend verlangen na om meer van hen te vernemen; hoeveel bladzijden aan Person's sombere beschouwingen gewijd hadden we willen missen om Karin de | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
rol van David te zien vervullen bij een anderen Saül, iets meer te hooren van Nils' en Sophia's jeugdige liefde, maar neen, slechts Person's sombere moeder een man in vrouwengewaad, behandelt zij met eenige voorliefde en dat zij heerlijke tafereelen vol zonnegloed teekenen kan, bewijzen ons de eerste ontmoeting tusschen Karin en Erik, de liefdebekentenis in het kasteel Hörnungholme. IJdelheid der ijdelheden, zoo luidt de hoofdtoon in haar werk, de menschelijke ziel alleen verdient bestudeerd te worden, de uitwendige dingen vergaan, daarom ook verwijlt ze nauwelijks bij plaats en persoonsbeschrijving. Zijn de laatste onontbeerlijk, dan geeft zij ons voornamelijk een beschrijving der inwendige gemoedsgesteldheid, die uit oogen en trekken spreekt. Toch is haar werk boeiend, wij stellen belang in het streven en lijden harer personen, deels omdat wij hun geschiedenis reeds kenden, deels omdat zij allen hoogst belangwekkend zijn, deels om zich zolven. Meer koloriet, meer licht naast de al te uitgebreide schaduwen, minder redeneering over zielstoestanden, meer handeling vooral zuiverder taal en stijl, die beiden vooralsnog van germanismen wemelen, mogen wij met recht van deze schrijfster verwachten. Een gezonder, opgewekter levensbeschouwing kunnen wij wenschen, maar durven die niet vragen; de ware dichter geeft zichzelf immers in zijn scheppingen; wij zouden hem misschien anders willen, maar hij kan niets meer zijn dan wat hij is; even dwaas zou zulk een verwachting wezen, dan van de maan te verlangen, dat zij zon werd, of van den nachtegaal, dat hij den opgewokten morgenzang van den leeuwerik deed hooren; wij kunnen alleen de schr. beklagen, die zoo jong nog, aan niets meer gelooft, en niets meer hoopt, en nauwelijks meer vertrouwt. Als we nu nog vermelden, dat in Vorstengunst een rijkdom van gedachten neergelegd is, een schat van aphorismen, die als zoovele parelen aan één snoer geregen schijnen, dat de toon hoe somber ook, steeds op de hoogte der cothurnen blijft en nimmer tot het gemeenzame afdaalt, dan gelooven wij volle recht te hebben doen wedervaren aan een boek, dat te midden onzer literatuur den indruk maakt van een woudreus, tusschen bevalliger maar ook veel zwakker en lichter geboomte. Het zal, dunkt ons, juffrouw Wallis-Opzoomer wel eindelijk vervelen, dat men haar steeds prijst in verband met haar jeugd, dat men, ofschoon zij volgens het Biographisch woordenboek, de dertig roods van nabij nadert, het steeds wil doen voorkomen of zij vooral beoordeeld moet worden met het oog op haar kunne en haren leeftijd, terwijl er toch in waarheid geen man van welken leeftijd ook in Nederland in staat is zulk een arbeid te leveren op wijsgeerig en letterkundig gebied als haar Vorstengunst; die maatstaf van leeftijd en geslacht zal bij de twee andere historische romans niet behoeven te gelden. Het eene werk is dat van een dame, die reeds veel geschreven heeft, het andere van een man, wiens naam behalve in tijdschriften nog nergens anders verschenen is, zoodat men algemeen geloofde met een eersteling te doen te hebben, die reeds onmiddellijk den schrijver een eervolle plaats verzekerde onder onze letterkundigen. Mejonkvrouwe de Laval door Betsy Perk speelt in Rusland onder de keizers Alexander I en Nicolaas; de authentieke bescheiden, waarnaar het werk geschreven heet te zijn, bepalen zich eenvoudig tot de gedenkschriften van de Custine, en de mededeelingen van Voltaire; het bevat de lotgevallen | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
eener Russische jonkvrouw, die na door Alexander I gedwongen te zijn met een Poolschen prins te trouwen hem zoo lief kreeg, dat zij hem trouw volgde naar Siberië, waarheen hij door Nicolaas verbannen was; daar deze verbanning reeds in het begin geschiedt, is het werk niet van eentonigheid vrij te pleiten, omdat het voornamelijk het lijden van 't ongelukkige echtpaar door geen redding gevolgd, verhaalt; er zijn echter vele treffende en goedgeteekende tooneelen in, die het dubbel doen betreuren, dat de Schr. zoo weinig eerbied toont te bezitten voor de Hollandsche taal, want haar boek wemelt van taal en stijlfouten terwijl tevens de interpunctie zeer veel te wenschen overlaat en het geheel de kenteekenen draagt van slordig en met overhaasting te zijn samengesteld; dit verwijt kan den Schrijver van den ‘Gouden Dubloen’ den Heer J.R. van der Lans niet treffen. Groote zorg is aan zijn taal en stijl besteed; de dialoog mist hier en daar losheid dat vooral daaraan toe te schrijven is, dat de auteur getracht heeft zijn personen in Oud-Hollandsch te doen spreken, waardoor hun taal dikwijls gewrongen en stroef klinkt; hij heeft overigens den historischen roman opgevat, zooals het behoort, wil hij een welgelijkend beeld geven, van den tijd, waarin de handeling voorvalt. Wij leven in waarheid in de 16de eeuw; vele beschrijvingen uit het oude Amsterdam zijn wel geslaagd. Met het innerlijke leven zijner helden bemoeit de Schr. zich niet meer dan noodig is. Hij verhaalt ons de lotgevallen van een goedigen, eenigszins bedeesden jongeling, die van een moord beschuldigd, ter dood veroordeeld maar krachtens een oude costuime door een meisje, dat hij in stilte bemint, gered wordt omdat zij met hem wil huwen; nog voor de voltrekking weet hij echter te ontvluchten, zwerft te land en te water, geeft den auteur gelegenheid ons op Java te voeren on getuigen te doen zijn van de landing der Hollanders aldaar, weet zijn zoogenaamd slachtoffer te vinden, wordt onschuldig verklaard en treedt nu werkelijk in het huwelijk met zijn trouwe Mayken; de Dubloen speelt daartusschen een groote rol; het is een boek, dat den opgang, welken het gemaakt heeft, ten volle verdient, al ware het alleen, om de ernstige wijze, waarop de Heer van der Lans zijn taak heeft opgevat en de zware studiën, welke hij zich moest getroosten om zulk een achtergrond te kunnen teekenen, waartegen het spel zijner personen duidelijk en scherp uitkomt. En hiermede hebben wij met den historischen roman van 1883/84 afgedaan. | |||||||||||||||||||
De Karakter-Romans.Vóór dat wij de vrij talrijke romans van deze rubriek behandelen, moeten wij op het feit wijzen, dat de eigenlijke karakter-romans, namelijk die, welke de karakters in hun volle ontwikkeling teekenen in verband met het verledene en de toekomst, zij dus die het geheele leven der betrokken personen omspannen, meer en meer uit de mode schijnen te raken; bijna alle romans, die we hier te behandelen hebben, zouden tot de novellen kunnen teruggebracht worden; de karakters der personen, die er in voorkomen, zijn gevormd bij het begin: in den loop van het verhaal worden zij geteekend, en komen in het volle licht door de omstandigheden, die ze ontwikkelen, den knoop aanbrengen en weer | |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
ontwarren; met het verledene wordt slechts terloops gerekend en hoe de toekomst zal zijn laat de schrijver aan de sterker of zwakker verbeeldingskracht der lezers over. Nog minder treffen we hier werken aan, die, even als de historische roman een beeld wil zijn van een vervlogen tijd, de spiegel bedoelt te wezen, waarin zich onze gevoelens, denkbeelden, gebruiken, enz. weerkaatst, en het moderne epos verdient genoemd te worden. Aan zulke door hen ‘Zeitromane’ genaamde uitvoerige werken is vooral de Duitsche letterkunde rijk; daar behandelen zij de sociale, psychologische, godsdienstige en andere vragen, zonder dat er nu juist van een bepaalde tendens sprake is. Bij geen der in dit jaar uitgekomen romans, moet men zulk een poging zoeken; zij geven de geschiedenis van een familie of van enkele personen, en houden zich weinig op met den tijd, waarin zij spelen en met schilderingen van het geestesleven onzer tijdgenooten; de teekening der karakters is hoofdzaak, de gebeurtenissen, welke daarbij een rol spelen, komen meer op den achtergrond. Nu is het ook bij den roman, evenals bij de tragedie van het hoogste belang, een onderscheid te maken tusschen den strijd in het leven geroepen door de eigenaardigheid en botsing der karakters, of de verandering, welke deze door uitwendige oorzaken ondergaan; in het laatste geval moeten de kiemen reeds aanwezig zijn, welke door de gebeurtenissen tot volle ontwikkeling komen, in het eerste is het noodzakelijk dat oorzaak en gevolg natuurlijk uit elkander vloeien en niets van hetgeen de personen na het conflict denken of handelen in strijd is met het karakter, dat zij te voren vertoonden. Wijzigingen in levensopvatting en denkbeelden mogen het gevolg zijn van den strijd, maar deze moeten toch steeds in harmonie blijven met het grondidée van de verschillende karakters. Een voorbeeld zal dit beter ophelderen. Grooter verandering is schier niet denkbaar dan in ‘Vorstengunst’ met Nils Sture geschiedde; van een vroolijken, onbezorgden, bijna lichtzinnigen knaap, werd hij door de ramp, die hem trof een ernstig, zwaarmoedig man; niets herinnert meer aan zijn zonnige levensopvatting, aan zijn dolle speelsche invallen; toch is de grondtoon van zijn karakter niet veranderd. Door de aanraking met het lage, was zijn geluk vernietigd, zijn hart gebroken, maar hij bleef toch wat hij was, een toonbeeld van loyauteit, een held, die goedheid voor zwakken wist te paren aan gehoorzaamheid tot zijn vorst uit liefde voor het vaderland; alleen zijn opvatting van het leven was gewijzigd. Daarentegen vinden, wij in prins Erik niet de kiemen van de laagheid, welke hem later tot den verrader maken, die alleen uit angst en wantrouwen den armen Nils in een valstrik lokt en zulks doet schade aan de overigens wel geslaagde persoons- en karakterteekening. Zoo is het zeker dat er vele hoedanigheden edele of enedele in onze ziel sluimeren; het leven alleen met zijn strenge wetten kan die wakker roepen, soms doet het geluk de bloemen van liefde en opoffering tot volle ontwikkeling komen, dan weer ontneemt het ons de gelegenheid om de kracht, welke wij hebben tot strijd en lijden te vertoonen. Een anderen keer is het ongeluk, miskenning, verraad, die de teere bloesems verstijft en niet tot vruchten doet rijpen. Verbittering en haat vervangen de teedere gewaarwordingen van menschenmin en hartelijkheid, waarop we ons eens mochten | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
beroemen, terwijl aan den anderen kant de bittere noodzakelijkheid van tegen armoede, gebrek en laagheid te strijden ons staalt en verheft; het is 't werk van den romanschrijver, die zijn taak begrijpt, aan te toonen op welke wijze de karakters uit die smeltkroes te voorschijn komen. Het echte goud schittert des te heerlijker, terwijl het alliage al zijn glans verliest; een anderen keer leeren wij hoe door kleine oorzaken, een klein gebrek in het karakter, door de omstandigheden grootere afmetingen neemt en zelfs den geheelen zedelijken ondergang van een persoon na zich sleept. Soms duurt zulk een proef een korten tijd, eenige maanden, eenige dagen dikwijls; ook is het van belang haar na te gaan gedurende jaren, maar zooals we reeds zeiden, den meesten ontbrak het geduld, zulk een langzaam maar daarom des te belangrijker zielsproces te doen ontwikkelen. Mejuffrouw Marie van Buuren is de eenige, die de ontwikkeling van haar heldin, ‘Clara’ teekent, van kind tot jong meisje en later als vrouw van rijperen leeftijd. Met Clara groeien haar broers en speelmakkers op; wij maken hun kennis terwijl ze nog kinderen zijn; in hun spelen, bemerken wij reeds de eigenaardigheden, welke zich later tot deugden en gebreken zullen ontwikkelen. In hun verderen levensloop zien wij hen strijden tegen inen uitwendige invloeden; zij bewegen zich in de wereld en verloochenen hun karakters niet; eenigen wordt dit tot zegen, anderen tot ongeluk, om de heldin Clara bewegen zich de talrijke hoofdpersonen, haar karakter geraakt door het lijden tot volle ontwikkeling, zij oefent haar veredelende macht uit over allen, die met haar in aanraking komen, van haar gaan alle draden der handeling uit; onder dit opzicht is de inrichting van haar roman niet te veroordeelen, doch aan de uitvoering kleven groote gebreken, waarvan de voornaamste ongetwijfeld haar langdradigheid is. Zij schenkt ons niets en in plaats het karakter der kinderen met een paar flinke trekken te doen uitkomen houdt zij ons bladzijden lang bezig met hun beuzelpraat; episoden, die tot den gang van het verhaal niets afdoen, worden met hinderlijke nauwkeurigheid beschreven. Mej. van Buuren heeft blijkbaar vergeten, dat hoeveel personen men ook ten tooneele voert, hoeveel gebeurtenissen men ook voorbereidt; er geen gesprek mag gevoerd worden, geen tooneeltje beschreven of het dient zoo met het geheel aanééngegroeid zijn, dat men het er zonder schaden daarvan niet uit lichten kan, alles moet daarenboven meewerken tot de ontknooping of welk doel dan ook, dat de Schrijver zich bij het schrijven heeft voorgesteld; de geestelijke moeder van Clara schijnt druk in de leer te zijn geweest bij de Engelsche dames-auteurs; een cursus in de Fransche romanliteratuur zou haar stellig ten goede komen evenals aan mevrouw Bakker Korff-Hoogeboom, die in Augusta's roeping ook meer werk heeft willen maken van karakterontwikkeling, dan teekening; haar heldin toch ondergaat in zienswijze en levensopvatting ook een groote verandering. Augusta is een kind in weelde opgevoed, wat voornamelijk aan haar lichtzinnige stiefmoeder toe te schrijven is; haar vader, die een wetenschappelijke reis maakt, bemerkt, dat het bij hem aan huis niet toegaat zooals het behoort en draagt zijn oudste dochter op, hierin verandering te brengen. Hoe Augusta dat aanlegt en strijd voert niet alleen tegen de uitwendige omstandigheden maar ook tegen haar eigen neigingen wordt | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
ons zeer uitvoerig, zelfs te uitvoerig verhaald. Mevr. Bakker-Korff vermeit zich ook gaarne in bijomstandigheden en tracht voor personen, die op het tweede of derde plan moesten blijven, dezelfde belangstelling in ons op te wekken, waarop alleen hare heldin recht heeft; daarbij preekt zij gaarne en deelt wijze lessen uit, die echter in een preekenbundel beter op hun plaats zijn, dan in een roman, die zoo hij tot het goede wil opwekken, dit moet doen door voorbeelden en niet door woorden. Deze gulden regel wordt maar al te vaak vergeten; de lezer moet zelf een moraal weten te vinden uit het werk, indien hij daaraan behoefte heeft; de Schrijver zorge slechts dat zijn arbeid schoon is en hoe zou het dat kunnen wezen, wanneer hij het slechte prees, en zedelijke tekortkomingen verheerlijkte, dan zou er ten hoogste van een schoonen vorm sprake kunnen zijn, terwijl vorm en inhoud onafscheidelijk aan elkander dienen verbonden te zijn. Om een moraal bekommert Kuno de schrijver van ‘In de Provincie’ zich schijnbaar niet veel en toch zou 't niet moeielijk wezen de zedekundige waarheden te vinden, welke aan haar verhaal ten grondslag leggen. Wij spreken hier van haar al is Kuno een mannennaam, doch slechts een vrouw is in staat op zulk een wijze de hartsgeheimen harer sexe te onthullen en hierdoor verraadt zij op meer dan eene plaats de vermomming van haar pseudoniem. - Bij uitzondering wordt hier een onderwerp behandeld, dat bij een ander volk schering en inslag van den roman is, doch hier te lande - en we noemen 't een heugelijk verschijnsel - maar een matige sympathie schijnt op te wekken. Het betreft n.l. de genegenheid, welke een getrouwde vrouw, die in haar man haar mindere vond in ontwikkeling en in verstand, opvat voor een ander, wiens bewondering haar goed doet en in wiens liefde zij een vergoeding meent te vinden voor de leemten van haar huiselijk geluk. Giannina is een dichteres vol diep, rijk gevoel; meesterlijk is het verhaal van haar jeugd en haar droomen, haar vlucht om actrice te worden, later echter zijn haar handelingen weifelend, nu en dan durft zij te veel, dan trekt zij zich om een kleinigheid terug. Zij blijft zich zelf niet getrouw en terwijl de wijze, waarop zij Louis aanhaalt, niet van ongepaste vrijmoedigheid is vrij te pleiten, kan niets later haar plotselinge teederheid van geweten verklaren. In lange redeneeringen meer dan in handelingen wordt het onderwerp behandeld; naast Giannina staat een ander lief en eenvoudig meisje, dat uit kwalijk begrepen zucht tot opoffering zich zelf en een ander ongelukkig zou maken, als de zaak niet bij tijds op een meer gezochte dan waarschijnlijke manier terecht kwam. Zijn de beide vrouwentypen wel in staat een gunstig denkbeeld van Kuno's talent te doen opvatten, minder is zulks met de heeren 't geval. Wij gelooven dat geen andere dame ze met de oogen van Nina en Eva zal aanzien; de twee intriges zouden voldoende stof opleveren voor twee romans of liever novellen, want niets gemakkelijker dan de dunne draad, welke ze aanéén houdt, los te maken of door te knippen. Ook tegen den titel kan bezwaar gemaakt worden; in het geheele werk is niets dat ‘de provincie’ karakteriseert; het verhaal had evengoed in een wereldstad kunnen spelen. Sommige onkundigheden verraden den beginneling, b.v. branden en andere ongelukken, die als reddende of verwarrende goden | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
zich in het net der ontwikkeling begeven en een verandering aanbrengen, welke volgens den loop van het verhaal alleen door de karakters moest veroorzaakt worden voornamelijk echter de inrichting van het boek met zijn twee parallelloopende handelingen, die niet in elkander grijpen en tot een oplossing samenwerken. Wij hebben eenigszins langer bij dit werk stilgestaan omdat het van ernstige bedoelingen getuigt en niet opzettelijk gefabriceerd schijnt als middel van bestaan, dus ook bestemd om meer te zijn, dan goed genoeg om iemand eenige aangename oogenblikken te doen doorbrengen en verder niet den minsten invloed uit te oefenen op hart en geest der lezers. Een uitstekend geslaagde arbeid, een degelijke roman werd door bevoegde beoordeelaars, Melati's Gesluierde Schilderij genoemd; tegen den titel werden ernstige bezwaren ingebracht; werkelijk had de schrijfster beter gedaan haar roman eenvoudig naar de heldin Miliane te noemen; van haar toch gaat alle beweegkracht uit, waarom dan ook het aantal personen uiterst gering is en het verhaal zich in kleinen kring beweegt; de stijl is aangenaam hoewel ontsierd door fouten van taal en stijl. - De schoone sexe schijnt deze al tot de heel kleine zondetjes - péchés mignons - te rekenen. De beschrijvingen getuigen van rijke fantasie en vooral die van de natuur hebben bijzondere waarde; ook is de fabel lang niet alledaagsch gekozen en in de eerste plaats de ontwikkeling van het karakter der bleeke Gesine, wie eerst een zeer onbeduidend rolletje toebedeeld scheen en die zich later tot een soort van furie opwerpt, die zich geroepen acht de rol van wraakgodin op zich te nemen werkt verrassend, hoewel menigeen haar niet van onwaarschijnlijkheid zal vrijpleiten; de overige karakters waren reeds gevormd bij den aanvang van het verhaal, maar hun onderlinge verhouding en de toevallige loop der gebeurtenissen, tot aan de catastrophe, die zulk een wending maakt in hun levensomstandigheden en gevoelens, bepaalt de wijze, waarop de handelingen zich, uit de gegeven eigenaardigheden van ieders inborst ontwikkelen. Frederik's Grootvader door A.H. van der Hoeve heeft de bijzonderheid - en dit is in onzen tijd geen onbelangrijke - aan een mannelijke pen ontvloeid te zijn; de schrijver mag, zoo de ondervinding steeds gelijken tred houdt met de jaren, zich zeker in een zeer groote hoeveelheid daarvan verheugen - want hij droeg dezen roman op zijn 80ste jaar aan een vriend op; het boek moge nu juist niet vermakelijk heeten, nuttig kan het in de hoogste mate worden indien de lezer slechts de raadgevingen van den edelen, wijzen Grootvader ten harte neemt en zijn voordeel belieft te doen, met de ernstige gesprekken, die natuurlijk den goeden ouden tijd prijzen en bittere klachten aanheffen over de toenemende weelde, de slechtheid der dienstboden enz. Zij echter, die in een roman iets anders zoeken dan zedelessen hoe uitmuntend ook, zullen zeker met genoegen kennis nemen van lieve, huiselijke tafereeltjes en van de moeite welke twee paartjes zich getroosten moeten om elkaâr eindelijk toch te krijgen; ook het Prinsesje schijnt een vader in plaats van een moeder te hebben en wel een, die zich H. Raloffnoemt, reeds gunstig bekend door een militair historischen roman getiteld ‘De Sluier opgelicht’. Misschien was de verwachting, die het Prinsesje opwekte al te hoog gespannen, door de | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
omstandigheid dat het op een wedstrijd door het Nieuws van den Dag uitgeschreven met een voor ons land verbazend hoogen prijs bekroond werd, doch even zeker is het dat zij algemeen teleurstelling veroorzaakte. Het verhaalt de geschiedenis van een lief, rijk maar verwend kind, dat gevaar liep een kokette te worden, indien haar vader niet veinsde zijn vermogen te hebben verloren; nu moet Ida haar eigen brood verdienen, en in deze benauwde omstandigheden verheft ziek haar karakter en krijgt zij gelegenheid haar edele eigenschappen te toonen, waartoe anders nooit kans geweest ware; het middel is wel wat kinderachtig gekozen en daarbij in onze maatschappij hoogst onwaarschijnlijk. Velen vonden ook aanstoot in de vrij ruwe gesprekken en gewaagde toestanden, welke op de kamers der Leidsche studenten plaats hadden; het geheele werk is in een kalmen toon geschreven, zonder dat verbeelding en hartstocht, geroepen werden om eenigen gloed te werpen over de alledaagsche personen en toestanden. | |||||||||||||||||||
De Tendenz-Romans.Het is niet dan na lange aarzeling dat wij de Regina van Mej. Cornélie Huygens onder de tendenz-romans rangschikken en toch moeten wij haar hoogst belangwekkenden arbeid rekenen tot de romans, die een bepaalde gedachte bij het publiek ingang trachten te doen vinden; deze gedachte heeft zij in haar heldin belichaamd, zoodat alle gebeurtenissen en handelingen die zich om Regina groepeeren of van haar uitgaan daardoor bezield worden om eindelijk in de ontknooping den triomf van dat idée te vieren. Hoe kunstiger vorm en inhoud inééngesmolten zijn, hoe geleidelijker het denkbeeld zich ontwikkelt, niet uit de redeneeringen des schrijvers maar uit het kunstwerk zelf, hoe beter geslaagd men zulk een arbeid mag noemen. 't Ligt niet op onzen weg een beoordeeling van Regina te geven, daar het ons slechts te doen is den inhoud van dezen roman te doen kennen, hetgeen niet mogelijk zoude zijn, indien wij strekking en doel voorbij gingen. Regina is dan de arme dochter eener vrij dwaze moeder, die in een rijk huwelijk voor haar dochter het eenige denkbare heil ziet; Regina, dit vernemen we later, had reeds een ongelukkige liefde doorleefd en weigert daarom het huwelijksaanzoek van een man, dien zij achten maar niet beminnen kan. De geheele eerste helft van het boek dient om Regina's goed recht tot deze handelwijze te verdedigen. De moeder beweert: een arm meisje mag niet kieskeurig zijn en is verplicht een achtenswaardig rijk man te trouwen, die haar hand vraagt, Regina daarentegen wil zich niet verknopen en stelt een eerlijk bestaan, dat zij slechts aan zich zelf dankt, boven zulk een huwelijk; de vrouwen-quaestie beheerscht de geheele handeling, zelfs wanneer Regina uit kinderliefde toch getrouwd is en langzamerhand leert haar man lief te hebben en in hem haar meester te erkennen, omdat hij haar meerdere is in verstand en karakter; de handeling wordt echter telkens, zelfs dan, waar slechts gevoel en hartstocht aan het woord moesten zijn, door lange redeneeringen over de rechten der ontwikkelde en niet ont- | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
wikkelde vrouwen afgebroken, die zeer pleiten voor het doorzicht en de menschen- vooral vrouwenkennis der schrijfster, maar den gang vertragen en de ontknooping ophouden. Welgeslaagd is het beeld der oude Douairière Regina's schoonmoeder, terwijl wij ook aan de figuur van Maurits verreweg de voorkeur geven boven de heldin zelve. - Een tendenz-roman in de volle beteekenis van het woord is Anna door Marie Dael; reeds in het eerste hoofdstuk blijkt ons dat de Schrijfster een warme voorstandster is van de bescherming der dieren en dat zij niets liever zou zien dan dat zij met dezelfde welwillendheid behandeld werden, die wij onzen medemenschen verschuldigd zijn; haar hoofdpersoon breekt haar engagement met een innig bemind man af, omdat hij zich ergert aan haar overdreven liefde voor een hond, en zij neemt hom eerst weêr in genade aan als hij tot haar gevoelens bekeerd is; lange redeneeringen over dierenliefde, vivisectie enz. zelfs een geheele verhandeling, die op zich zelf een brochure zou uitmaken, dienen om de denkbeelden van de auteur te verspreiden; alle gebeurtenissen en handelingen hebben betrekking op hun lievelingsideé zoodat Anna wel een tendenz-roman in den echten en zelfs ongunstigen zin van het woord heeten mag; juffrouw Dael mag overigens op een goede woordenkeus, een vloeienden stijl en waar het haar hoofddenkbeeld niet geldt, heldere begrippen over verschillende zaken roemen. ‘Doris en Doortje’ door Jan Holland is een satire op den tegenwoordigen toestand der schoolinrichting meer dan een roman, waarvan hij slechts den uiterlijken vorm geleend heeft; zoo zouden wij dan ons over den inhoud moeten verklaren en misschien partij kiezen, indien wij dit werkje, dat eigenlijk op zichzelf staat moesten beoordeelen; zooals in alles, wat Jan Holland schrijft, tintelen vele zijner voorstellingen van geest en waarheid, die het nog meer doen betreuren, dat men daarnaast sommige platheden en overdrevenheden aaatreft, waardoor hij zijn doel voorbij slaat, en de waarheid staaft van het gezegde: ‘Die te veel bewijst, bewijst niets. In ‘Stomme Goden’ wordt door den Schrijver G.H. van der Hoeve een warm pleidooi gevoerd tegen den materialistischen geest der eeuw, die enkel vorm en winstbejag op het oog heeft en in de eerste plaats het finantieële voordeel zoekt, waar men voor hooger geestelijk streven de aandacht vraagt; de schrijver slaagt er in, onze belangstelling op te wekken zoowel voor zijn personen als voor de lotgevallen door hen doorleefd, hij geeft ons echte Hollanders, maar doet den kunstvorm van zijn werk schade, door de geregelde ontwikkeling van zijn familiegeschiedenis telkens in den weg te loopen, met allerlei redeneeringen, uitweidingen en zelfs citaten, die beter in een brochure over dat onderwerp zouden thuis behooren dan in een roman. Het verhaal zelf, zooals het flink achtereen verteld werd, zou den lezer reeds ruimschoots gelegenheid hebben gegeven, de gevolgtrekking te maken, dat het 's menschen hoogste levensdoel niet is, geld te verdienen, en voorzeker meer nut hebben gedaan, dan nu de Schrijver zulk een leger van hulptroepen doet aanrukken, welke slechts dienen om het publiek te vervelen en hun het genot der lezing te bederven. | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
De reis-romans.Onder bovengenoemden titel verstaan wij de verdichte verhalen, die in vreemde landen spelen en alzoo den Schr. gelegenheid geven, ons bekend te maken met de zeden en gewoonten, van de verschillende volken, waarmede zijn hoofdpersonen in aanraking komen; zelfs als wij de zoogenaamde jongenswerken bestemd voor knapen, die in zulke avonturen het hoogste belang plegen te stellen uitzonderen, moeten wij erkennen dat dit soort ruim vertegenwoordigd is; ook onze Oost-Indische bezittingen werden niet vergeten. Zoo behandelden Perelaer en van Oordt uitvoerig de reis naar Indië op een schip, dat een transport kolonialen vervoert, Nieuwland voert ons de nieuwe ‘wereld in’. Anderen zooals Marino laten hun verhaal in vreemde landen afspelen en houden rekening met den invloed door de levenswijze, het klimaat en andere oorzaken op hun karakters en lotgevallen uitgeoefend. Zoo zijn eenige beter en ander slechter geslaagd, al naar mate hun schrijvers het beter verstonden land- en volkenkundige bijzonderheden handiger door hun fabel te vlechten, zonder dat verdichting of waarheid te kort kwamen. ‘De wereld in’ van W. Nieuwland zou onder sommige opzichten bij de tendenzwerken moeten gerekend worden, daar het den Schr. te doen is, de oogen zijner lezers te openen voor verscheidene onrechtvaardigheden en misbruiken, die een flink jonkman hier te lande beletten, zich een goed bestaan te verzekeren; zijn held ontloopt echter die kleingeestige omgeving om in Amerika fortuin te maken. Hij beleeft daar verscheidene merkwaardige lotgevallen en eindigt met rijk en geacht in 't vaderland terug te keeren, waar hij al het ondervondene goed en kwaad gelijk met goed beloont; ondanks zekere wijdloopigheid en slecht gelukte pogingen om grappig of verheven te zijn is zijn werk het lezen wel waard. Kortheid van stof is ook geen kenmerkende eigenschap van P. van Oord, die in zijn roman. Aan wal en aan boord uitvoerig de lotgevallen beschrijft van een Indische familie, die van Java naar Holland en van daar weer terug reist. Sommige kleinigheden verraden echter zijn mindere bekendheid met uitheemsche toestanden, terwijl men de strikte rechtvaardigheid van het lot bewonderen moet, waaraan Schrijver een zeer gewichtige rol toekent. Geen schuld hoe klein ook of zij wordt gestraft, terwijl de deugd schitterende belooningen ontvangt, welke in ons alledaagsche menschen het verlangen doet ontstaan, om ook in die rechtvaardige wereld ons door den Hr. van Oord geopend een plaatsje te kunnen machtig worden. De Heer Perelaer heeft voor, ons in den trant van A. de Vigny's Gradeurs et servitudes militaires, schetsen uit het krijgsleven van Indië te verschaffen; de twee eerste deelen der serie zijn uitgekomen en verhalen de lotgevallen van twee vrienden, die wegens bijzondere omstandigheden als sergeant naar Indië vertrokken. Bij het einde van het 2de deel ‘Uit het land der zon’ hebben zij den officiersrang verkregen; de schrijver bezit een nauwkeurige opmerkingsgave, maar mist de noodige letterkundige ontwikkeling om aan de kleine bijzonderheden, welke hij zich nog uit zijn militaire loopbaan herinnert, den stempel te geven, die ze tot kunstwerken verheft; zijn verhalen zijn eenvoudig, zelfs onder- | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
houdend maar staan in vele opzichten beneden de werken van W.A. van Rees, welke nog steeds als voorbeelden in dit genre verdienen aangezien te worden. Veel meer belangstelling voor zijn personen vermag Marino bij ons op te wekken, wiens Bijna gestrand in prettigen, vluggen verhaaltoon de geschiedenis vertelt van een jong paartje, dat in Indië voet aan wal zet, meer en meer blijkt niet bij elkaar te behooren, in aanraking komt met velerlei personen, wier kennis wij ook leeren maken, ten slotte juist ten rechten tijde door den dood gescheiden wordt, waarna de lijdende partij, het lieve vrouwtje, ruimschoots vergoeding vindt, voor het doorstane leed. Met bijzondere voorliefde zijn vooral de heeren behandeld, die over het algemeen aantrekkelijker zijn dan de dames; men vindt in 't werk geen hinderlijke uitwendingen maar een opgeruimden, lossen toon, die niet genoeg verdient gewaardeerd te worden, vooral nu zoovelen onzer aankomende auteurs van beider geslacht schijnen te denken, dat de Hollandsche degelijkheid zich vooral uiten moet in het scheppen van leelijke karakters, die engelreine schepselen tot bloedens te vervolgen, waarna de schitterende eindtriumf niet uitblijft, welke den Schr. aanleiding geeft zijn levensbeschouwing en menschenkennis te luchten in bladzijden lange redeneeringen. Marino geeft ons werkelijke menschen met goede en kwade eigenschappen, met onaangename hebbelijkheden of kleine gebreken in in wier lijden wij dus gemakkelijk deelen, daar we hen door en door begrijpen. Muller is misschien met wat al te zwarte kleuren geschetst en zijn behandeling van Marie wekt ten langen laatste onzen tegenzin op. Er had hier een grens moeten getrokken worden, dien Marino niet straffeloos mocht overschrijden. ‘De Pic-Nicclub’ van R. van Rees is eveneens een boekje, dat zich aangenaam laat lezen en eenige reisavonturen bevat, die zeer geschikt in een kleine liefdesintrigue zijn samengesmolten. Een roman in den eigenlijken zin van het woord zijn de ‘Brieven aan Minette’ van Nellie niet, daar zij slechts de indrukken bevatten, ontvangen op een reis van Europa naar Indië en gedurende het verblijf aldaar, doch de dichterlijke, ontvankelijke geest der Schrijfster haar fraaie stijl en scherpe opmerkingsgave, de keurige beelden, waarin zij haar gedachten als het ware belichaamt, maken dit werk tot een waar belletristisch voortbrengsel; Nellie's eenige fout bestaat in haar nog te geringe zelfbeheersching. Zij geelt alles weer, wat zij denkt en ziet; benijdenswaardig mag zij heeten, omdat zij over zulk een rijkdom van denkbeelden, zulk een schat van gevoelens te beschikken heeft, maar slecehts ernstige studie zou haar leeren orde te brengen in dien rijken chaos. Haar fantaisie gelijkt te veel op de onvergelijkelijke natuur, welke zij beschrijft, weelderig en liefelijk - zonder daarvan de grootsche kracht te hebben - te weinig echter bezield door den adem der kunst, en daarom op den duur eentonig. Men leest haar brieven met waar genot tot op zekere hoogte, dan begint haar prachtige stijl ons te vermoeien, haar dichterlijk vuur wordt in ons oog flauwer, haar ontboezemingen vervelen en men eindigt met zich zelf ondankbaarheid te verwijten voor Nellie's in onze letterkunde te zeldzame gaven, niet genoeg te waardeeren en onzen eenigen troost te zoeken in de overtuiging dat alle ‘overdaad zelfs in het goede en schoone schaadt’ Ondanks dit alles durven wij echter gerust de brieven aan Minette een hoogst merkwaardige bijdrage noe- | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
men op onze leestafel, die ons de hoop doet uitspreken, dat in een harer volgende werken, zij ook iets meer persoonlijks - dramatisch hadden we haast gezegd - moge geven, bezield door haar uitstekend lyrisch talent. | |||||||||||||||||||
De Novellen en Schetsenbundels.Oorspronkelijk is de novelle niets anders dan het verhaal van een belangwekkende gebeurtenis, waarin de wendingen en de toestanden elkaar snel opvolgen en tot een beslissend keerpunt voeren, dat meteen het slot van het verhaal vormt; later is het meer de geschiedenis geworden van een zielsproces, een verfijnden geestestoestand; gewoonlijk zijn reeds bij het begin de karakters gevormd, hun onderlinge verhouding levert den knoop, die snel gelegd en weer ontward wordt. Alles wat overbodig is moot daaruit geweerd worden, de handeling gaat vooruit zonder dat men op lange persoons- of natuurbeschrijvingen stuiten mag; het zieleleven dient hoofdzaak te zijn terwijl de uitwendige omstandigheden slechts dienen moeten om dat inwendige samenspel toe te lichten en naar buiten te doen treden; de personen zijn in zeer klein getal aanwezig en oefenen allen invloed uit op den gang der handeling en op de snelle ontknooping; de auteur schetst met lichte hand, brengt hier en daar toetsjes aan, die de kleuren doen raden in plaats van ze te laten spreken en zorgt er voor dat de gesprekken kort maar puntig zijn, dat elk woord ons een stap nader brengt tot het keerpunt zoodat meer nog dan bij den roman niets zonder schade van het geheel uit het verhaal kan gelicht worden. Modellen van dit genre gaven in Frankrijk Bentzon, Coppée enz., in Duitschland Paul Heyse, bij ons Terburch en Smit Kleine (Piet Vluchtig). Maar slechts zelden beantwoordt de novelle aan deze vereischten; bijna altijd is hetgeen met dien naam bestempeld wordt niets dan een kleine roman, vol verwikkelingen en overladen met personen. Alleen het kleine aantal vellen druks onderscheidt het van zijn dikwijls tweedeeligen broeder. In het boek van mejuffrouw C.F. van Rees vinden wij twee novellen, die beide als toelichting kunnen dienen voor onze bewering. De eerste ‘Na Emilie's dood’ geeft ons het verhaal van een strijd gevoerd in de zielen van eenige lichtzinnige, oppervlakkige menschen ten gevolge van den dood eener miskende dochter en zuster. Uitstekend is die trapsgewijze verandering in de verschillende karakters geschetst; de Schrijfster wist waar zij heen wilde en schreed bedaard zonder afwijkingen ter linker of ter rechter zijde naar haar doel. Het 2de verhaal daarentegen ‘Het wordt licht’ bevat slechts duistere geheimen en verschrikkelijke, raadselachtige voorvallen; een groot aantal personen worden ten tooneele gevoerd en de lezer heeft moeite hun lotgevallen en levensgeschiedenissen meer nog hun onderlinge betrekking uit elkander te houden en wanneer het bij hun reeds helder licht wordt, blijft ons slechts een verwarde herinnering van al het voorgevallene bij, terwijl jaren later het voorgevallene ‘Na Emilie's dood’ ons nog helder voor den geest blijft. Ook ‘Sally’ in haar ‘Schetsen uit het dagelijksche leven’ bleef over het algemeen deze, de goede opvatting van de novelle trouw; zij behandelt wel is waar geen zielkundige problemen vol ragachtige fijnheid, rijk aan verrassende | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
wendingen, maar bepaalt zich blijkens den titel tot voorvallen uit het dagelijksch leven zonder daarom nu juist alledaagsch te worden. Vooral haar Schetsen uit het Joodsche volksleven zijn een kennismaking overwaard, al ware het alleen om er uit te leeren, hoe de novelle zich ook bij uitstek leent om licht te laten vallen op de eigenaardigheden van een volk, een vreemd land of zelfs een provincie, welke natuurlijk ook hun invloed uitoefenen op de karakters en lotgevallen der handelende personages. Men herinnert zich, hoe Cremer in zijn Dorpsnovellen ons met Gelderland bekend maakte; iets dergelijks beproefde ook Heeering met zijn Overijselsche novellen, die ons echter voorkomen meer beschaafde heeren en dames in boerenpakjes te geven dan echte boeren met hun ronde, gulle maar weinig gefatsoeneerde boerinnen; Van Maurik deed ons het Amsterdam der achterbuurten kennen; doch in zijn laatste verzameling Met z'n achten zou het grootste gedeelte van het achttal evengoed in elke andere stad kunnen spelen: ‘Een slot dat pakt en ‘Inséparables’ behooren wel wat al te veel tot het traanopwekkende soort; van Maurik bezit in hooge mate het zeldzame voorrecht van te kunnen doen lachen, waarom wil hij ons dan telkens aan het schreien maken? De wereld is immers vol treurigheid genoeg, zijn ‘Baddoktoren’ en ‘een pleizierige nacht’ brengen ons in de aangenaamste stemming, waarom die te verstoren door zulk eene treurige historie als de bovengenoemde en de ‘Heks van Kemmenau’. Een prettige verhaaltoon, een gulle levensopvatting maken hem tot een lieveling van het publiek; hij lokke voortaan liever den lach dan den traan uit, dat is alles wat wij van hem wenschen. Van veel fijner gehalte zijn de novellen door Piet Vluchtig onder den naam van ‘Haagsche hopjes’ verzameld; zij geven ons schetsen uit de ambtenaarswereld ten beste. Keurig gestyleerd en fraai van vorm zijn deze verhaaltjes, alle zonder uitzondering; men vrage hier echter ook niet naar fijne zielsproblemen en uitgewerkten zielestrijd. De uiterlijke wereld, vooral de uitwendige karakterteekening is het, die Piet Vluchtig bij uitstek verstaat, al vermag hij hier en daar - maar dan slechts in het voorbijgaan - een gevoelige snaar te doen trillen, op een wijze, die de meesterhand verraadt. Het zijn vooral de Zuid-Nederlanders, die zich bijzonder op den korten novellenvorm toeleggen, verscheiden bundels zagen in vroegere jaren daar het licht, waartoe wij op de eerste plaats die van Virginie Loveling kunnen rekenen. ‘Het hoofd van het huis’ zoo werd het geheele boekje naar de eerste novelle genoemd. De eerste kunstgreep, in de novelle vereischt - van met enkele woorden een toestand te schetsen, licht te werpen op een karakter of persoon - bezit mej. Loveling in volle mate. Men zou haar kunnen verwijten, dat zij bij voorkeur alledaagsche toestanden beschrijft en ons met niets dan zeer gewone menschen doet omgang houden, maar de wijze, waarop zij dit verricht en vooral de ongekunstelde wijze, waarmede zij ons met de Vlamingen, hun denkbeelden, gewoonten, deugden en gebreken in aanraking brengt, draagt zóó den stempel van waar te zijn, dat wij haar dit gebrek aan idealiseering niet tot een verwijt kunnen maken. Prosper Teirlinckx en Stijns gaven eenigo ‘Typen’ uit, die hoewel niet onverdienstelijk er toch verre af zijn, met de hare vergeleken te kunnen worden. Ook ‘R. Hellemans’ | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
leverde een drietal novellen Edel metaal, die niets meer of minder zijn dan een zeer lichte lectuur zonder veel kunstwaarde; het thema, dat hij behandelt, hoe ware zielenadel niet altijd samengaat met een echt wapenbord en dat de mannen meer afgaan op een mooi gezichtje dan op een edel hart, is vrij afgezaagd en werd door hem van geen nieuwe variatiën voorzien, die het oude een aantrekkelijk voorkomen gaven. 't Best geslaagd is de laatste novelle, die in de volksklasse speelt, en waarin de schrijver meestal den rechten toon wist te treffen zonder daarom in platheid te vervallen. Een aardig nieuwtje is de Heeren- en Damesoorlog door Ada met penteekeningen van Jonkvr. Rappard voorzien, vooral om die poging tot illustratie; het verhaaltje zelf is goed gevonden en prettig verteld, zonder nu juist aanspraak te mogen maken op uitgewerkte karakterteekening en ingewikkeld intrige spel; vijf heeren gaan een weddingschap aan om vijf jonge dames het hoofd op hol te brengen, het spel wordt ernst daar de dames gewaarschuwd en dus op haar hoede zijn; er wordt gekibbeld en verzoend en alles eindigt wel wat al te gauw met vijf huwelijken. De ‘Bloesems’ door C.L. Lutkebühl mogen wij meer onder de schetsen dan de novellen rekenen; zij doen hun naam eer aan, en onderscheiden zich door hetgeen als de voornaamste verdienste van dit soort letterkunde genoemd mag worden, soberheid van compositie, scherpe omtrekken en een levendig coloriet. Meer nevelachtig en vaag zijn de beelden, die ons juffr. Galllé in haar Eldimar geeft, de geschiedenis schijnt te spelen in een tooverland, dat de Schrijfster Denemarken noemt, misschien omdat Andersen er geboren werd; haar held leeft in onmogelijke, fantastische toestanden, en het boek eindigt even fantastisch en onverwacht, juist als we meenden eindelijk een strijd te zien ontstaan, waartoe het verhaal van Eldimar's kindsheid en jeugd slechts een voorbereiding scheen. De twee novellen van Fiore della Neve zullen tot den roem van dien zoetvloeienden hoogbegaafden dichter weinig bijdragen; het eerste is in den verouderden brievenvorm geschreven, en draagt den titel van Constance, de heldin maakt naar haar eigen ontboezemingen te veel den indruk van niet recht te weten, wat zij wil, deugdzaam zijn of niet, later zich niet te vertoornen over een misverstand, waartoe zij zelf aanleiding gaf, of zich te tooien met den lauwer van een martelares van haar onbevlekte eer. Een talisman is belangwekkender van inhoud maar zou het nog meer zijn als de dialoog pittiger, de vorm meer ineengedrongen ware geweest. Aan de Walchersche novellen van H.E. Beunke werd door de critiek de hoedanigheid toegekend, dat zij het juiste midden wisten te behouden tusschen te veel idealiseering en platte copie en dus waardeering verdienden. Meer om het dubbele portret der auteurs, dat den titel versiert dan om den inhoud trok de aandacht een bundel schetsen van J.A. Alberdingk Thym en diens dochter Catharina; het proza is van de dochter. De toestanden, die er in verhaald worden zijn bij uitstek on-hollandsch en doen beurtelings denken aan verkorte fransche echtbreuk romans of sensatie verhalen, waarbij gestolen kinderen, kermisgastenpassies enz. schering en inslag zijn. Alles spreekt hier van een talent, dat beter gebruikt, recht zou geven op hoogere verwachtingen; voorloopig is het slechts teleurstelling, die men ondervindt bij det doorbladeren van deze bladzijden, die | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
door een onzer beroemdste letterkundigen of althans onder zijne goedkeuring het licht zagen. Van Zuid-Nederland weten wij verder op dit gebied niets anders te vermelden dan den herdruk der verhalen van Mevrouw Courtmans - Berchmans; men kent de eigenaardigheden dezer schrijfster: Eenvoud, gezellige verhaaltrant, veel eerbied voor deugd en afschuw voor het kwade, welke dan ook naar eisch beloond en gestraft worden, maken dat haar arbeid in alle handen kan gegeven worden en ten volle da eer verdienden, welke aan haar Geschenk van den Jager ten deel viel van namelijk door het Belgisch Staatsbestuur met goud bekroond en bovendien drie maal herdrukt te worden. | |||||||||||||||||||
Tooneelstukken.Werd in de laatste jaren maar al te dikwijls de klacht geuit dat ons tooneel arm was aan oorspronkelijke stukken, ook op dit gebied werd in 1883-84 aan die klacht alle grond ontnomen; onze Schouwburgen voerden verscheiden stukken van Nederlandschen oorsprong op en mochten zich bij de talrijke opvoeringen in volle zalen verheugen. Het voorrecht van met Hollandsche personen in Hollandsche toestanden te mogen verkeeren, bleek ruimschoots op te wegen tegen het twijfelachtig genot dat de Fransche blijspelen opleveren n.l. eindelooze variaties op het thema der ongeoorloofde liefde te geven, waarvan ons publiek toonde eindelijk moede te wezen toen Rosier Faassen met zijn Zwarte Griet en Hannes een ongehoord succès behaalde. Niettegenstaande verscheidene zwakheden in de compositie, weinig nieuwheid in het schetsen der personen, afwezigheid van alle diepgaande karakterteekening, bevatten deze beide drama's zooveel voortreffelijks, dat zij met recht uitstekende volksstukken mogen genoemd worden. Het leven en denken van onze dorps- en stadsbewoners uit de middel- en mindere klassen worden treffend gelijkend weergegeven; door de eenvoudigste middelen weet de Schr. het hart zijner hoorders te treffen en hen tot tranen of lachen te bewegen, daarbij bezit hij, dank zijn langjarige tooneelondervinding, een grondige kennis van de eischen, die het tooneel aan schrijvers en spelers stelt, zoodat, het laatste, gerekte bedrijf van Zwarte Griet misschien, uitgezonderd, zijn bedrijven en de gesprekken daarin gevoerd, meestal de juiste lengte hebben om te boeien zonder ooit te vervelen. In beide stukken is het overigens de geschiedenis van bekeerde zondaars en zondaressen, die zoo veel aantrekkelijkheid voor ons publiek schijnt te bezitten; de gedachte, dat er in zielen hoe ook door het kwaad beheerscht en vervuld toch nog eenig goed over is, 'twelk zich ontwikkelen kan en het kwade ten slotte zoo overwint, dat de slechte man of vrouw eindelijk gelouterd wordt om een nieuw leven te beginnen of ten minste een berouwvollen dood te sterven, schijnt altijd een machtige werking uit te oefenen op ons publiek en sympathie te doen ontstaan tusschen de planken en de zaal; ook de andere Dramatische werken van Rosier Faassen, die verzameld het licht zagen, behandelen bijna alle dit geliefkoosde onderwerp, waaraan hij misschien zijn populariteit te danken heeft. Opmerking verdient het, dat vooral de schrijvers, die zelf acteurs zijn, het beste slaagden; zoo beleefde het stuk | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
't Is maar een smid ondanks zijn weinig belangrijken inhoud oen groot aantal opvoeringen, daar ook zijn auteur de verdienstelijke tooneolspeler en schouwburgdirecteur W. van Zuylen ongetwijfeld die bekendheid van zijn toehoorders en van de techniek dos drama's bezat, welke zij, die niet tot het tooneel behooren, zich slechts na veeljarige studie kunnen eigen maken. Ook de heer Jan C. de Vos behaalde met zijn stukken Na 30 jaren, Suzanne en Naar da Koloniale Tentoonstelling succes. Het eerste stuk, dat evenals Zwarte Griet eigenlijk van den vorigen winter dagteekent, laat aan waarschijnlijkheid hier en daar te wenschen over, is overigens verdienstelijk geschreven in een beschaafde taal; het verhaalt de geschiedenis van een man, die in zijn jeugd ‘gezeten’ heeft, maar zijn fout goed maakt door een onberispelijk leven; een zijner huisgenooten van voorheen komt na 30 jaar dat geluk storen, maar slaagt er slechts half in, daar het op te hechte grondslagen gebouwd werd; de knoop van het stuk ligt voornamelijk in den angst van den fatsoenlijken man van heden, den tuchthuisboef van weleer voor de ontdekking van zijn treurig geheim. Suzanne daarentegen behandelt een echt Fransch onderwerp op Hollandsche wijze; de liefde van een getrouwd man voor de zuster zijner vrouw, die meer ontwikkeld is en hem beter begrijpt; de drie karakters van het stuk zijn goed geteekend; de strijd ontstaat tusschen liefde en plicht, plicht overwint en de bijna schuldige echtgenoot besluit voor vrouw en kind te leven in plaats van hen en ook zijn beminde Suzanne door de vlucht ongelukkig te maken. Het derde stuk is een vermakelijke klucht, die den schr. alle eer zou hebben aangedaan als zij niet ontsierd werd door vele dubbelzinnige en zelfs platte aardigheden, waaraan het hoogst bedenkelijk is ten wille van een onwelvoegelijken lach de goede toon, die in onzen schouwburg heerschen moet op te offeren; het tooneelstuk het Weeuwtje van Winterswegen door Kuno schrij(ver) of (ster) van In de Provincie vermocht niet zoo algemeen te behagen, ondanks de fijne karakterteekening van de heldin. De begaafde vrouw, die slechts van een hooger verstandelijk genot in haar omgang met de mannen droomt en daardoor zonder het zelf te willen hun harten tot zich trekt en in hun huiselijk leven twist en rampen brengt, herinnert in vele opzichten aan de dichteres Giannina uit bovengenoemden roman; de overige personen zijn echter alle onbeduidendheden terwijl de handeling mat blijft en nergens de verrassende wendingen zijn aangebracht, welke een comédie tot het einde met genot doen aanhooren. Het verwonderde dus niemand dat dit stuk, hoe aangenaam het zich ook laat lezen, op de planken weinig indruk teweegbracht; de overige tooneelstukken, die wij nog kortelings zullen bespreken, mochten hoewel door geen tooneelspelers geschreven, zich toch in een goede ontvangst verheugen. Wij bedoelen: Zijn meisje komt uit van P. Brooshooft, dat de eigenaardigheid heeft op Java te spelen, ofschoon er overigens weinig karakteristieks van dit vreemde land in voorkomt; het zou bijna even goed in Amerika of Australië kunnen voorvallen, overigens is de dialoog uitmuntend en de knoop goed gelegd, de intrige eenvoudig maar boeiend en de afloop ofschoon eenigszins melodramatisch toch bevredigend; het Sonnet van F. van Eeden ontleende zijn grootste aantrekkelijkheid aan satirische zetten over | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
recensenten, dagbladen en andere dingen, die op het oogenblik der opvoering de belangstelling van het publiek bezig hielden; de intrige is onbeduidend en dn karakterteekening niet vrij van overdrijving, Toch werd het Sonnet druk gespeeld en druk gezien, en verdiende dit ongetwijfeld om de geestige invallen, die schier elk gesprek kruidden. De Heer Mendes da Costa gaf nog een alleraardigst lever de rideau, getiteld T'huis gebleven, een ongegronde bui van jaloerschheid van een jong echtgenoot tot onderwerp hebbende en Gravin Sarah naar den franschen roman van dien naam, dat echter om zijn ruwen, hartstochtelijken inhoud slechts weinig beviel. Een in en uitval van Piet Vluchtig vermocht ook niet het publiek te boeien, de wederwaardigheden van een oud vrijgezel en zijn bejaarde huishoudster bleken, niet-tegenstaande den beschaafden spreektoon en de aardige gezegden geen onderwerp, dat sympathie inboezemde. De overige stukken, welke wij nog te vermelden hebben, doorstonden da vuurproef van het voetlicht nog niet; wij bedoelen de Lentebloemen en de Kerstavond van (wijlen) J.A. Slingervoet Ramondt, twee onderhoudende stukjes, waarin de waarschijnlijkheid echter hier en daar wat al te veel opgeofferd wordt. Dingen, die bloed eischen, een ongenietbaar zoogenaamd blijspel, dat niemand zal doen lachen maar velen ergeren door de stroefheid der dialogen en de platheid van sommige uitdrukkingen, Een lief Weeuwtje van N. Fredriks, dat door fijnheid van karakterteekening en vluggen dialoog uitmunt, ofschoon de intrige wel wat te doorzichtig is, ten slotte nog een tweetal blijspelen van F. v. Eeden: Frans Hals, een anachronistische klucht, en het Poortje, dat hoogst vermakelijke typen geeft. Beide bezitten de zeldzame gave van het vis comica. Zooals men ziet is dus ook op dit gebied der letterkunde leven en beweging, en hebben we alle recht voor het volgend jaar op een nog ruimeren oogst te hopen. | |||||||||||||||||||
Jongens en Meisjes lectuur.Nog altijd bepaalt zich het grootste aantal werken voor onze aankomende jeugd geschreven tot vertalingen; Verne is tegenwoordig en gelukkig meer nog dan Aimard de lieveling van het jonge geslacht; de meisjes daarentegen vinden in de werkjes van Mevr. Colomb, Louise Meunier, Mevr. de Witt - Guizot, de Segure e.a. een aangename, onderhoudende, nuttige lectuur. Toch hebben in den laatsten tijd eenige talentvolle mannen en vrouwen, de handen in elkander geslagen om ook aan onze jongelui het voorrecht te gunnen van oorspronkelijke, Nederlandsche lectuur. Zij geloofden met recht geen te min gebruik van hunne talenten te maken, als zij deze wijdden aan de opvoeding naar geest en hart hunner jonge landgenooten. Zoo ontstonden er eenige tijdschriften, welke alle weken of alle veertien dagen oen aangename en tevens nuttige ontspanning aanbrachten; de meisjes lezen met genoegen en naar we hopen ook met vrucht haar Meisjes-Gourant, Lelie- en Rozenknoppen onder redactie van Mej, Catharina Alberdingk Thijm; het blaadje geeft behalve een hoofdartikel over deugden, die zij aan te werven | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
en gebreken, die zij te mijden hebben, artikelen over mode, kunst, geschiedenis, meest in betrekking tot de vrouwen, een doorloopende novelle die echter gewoonlijk uit te veel vervolgen bestaat en een uitgebreide correspondentie, welke de deelneemsters misschien zeer belangwekkend vinden maar die onzijdigen al te vaak een glimlach afperst over de onderwerpen daarin behandeld en in hen de vraag doet opkomen, of het wel raadzaam is onze toekomstige huismoeders wekelijks op dien zoetsappigen toon met zulke kleinigheden bezig te houden. Flinker is uit den aard der zaak het jongenstijdschrift Jong Nederland, onder redactie van J.H. Van Balen dat zich in vele medewerkers verheugt, die werkelijk voor 't meerendeel belangwekkende bijdragen leveren; ook Voor het jonge Volkje onder redactie van Louwerse, beijvert zich den lees- en weetlust van de knapen te voldoen. Na den dood van den verdienstelijken schrijver voor de jeugd P.J. Andriessen, is het zijne dochter Suze gelukt in den zelfden toon als haar vader voort te gaan, en een serie van kinder- vooral meisjesboeken te schrijven. Zij weet doorgaans den rechten toon te vatten, en zonder ingewikkelde intriges of vreemde lotgevallen haar lezeressen te boeien door de eenvoudige karakterteekening van eenige meisjes, die in verschillende familiekringen verkeeren en met haar goede of minder goede eigenschappen in allerlei levensomstandigheden geraken. Een reine edele geest spreekt uit haar werken; groote zorg zijn aan haar taal en stijl besteed, niemand behoeft te vreezen zijn dochters haar werkjes in handen te geven, daar zelfs de gedachte aan het verkeerde daarvan geheel uitgesloten is en ze daarom toch belangwekkend en boeiend blijven. Dezelfde gerustheid kan men niet koesteren ten opzichte der kinderboeken van Mej. C. Alberdingk Thym. Zij schreef een roman voor meisjes die zoo pas de kinderschoenen ontwassen zijn, getiteld: In éen dag verwelkt en een serie uit tien deeltjes bestaande, onder den algemeenen titel: In Vrijen Tijd, waarvan er tot nu toe vijf zijn verschenen. Vermijdt Mej. S. Andriessen tot zelfs de schaduw van het kwade en ziet zij er tegen op haar lezeressen met werkelijk slechte menschen bezig te houden, Mej. Alb. Thym schijnt van meening dat juist het kennisnemen van booze dingen, geschikt is kinderen af te schrikken van het onedele en slechte. In haar meisjesroman werd bijv. een koket meisje zoo uitvoerig mogelijk beschreven; In vrijen Tijd daarentegen bevat een uitvoerige, zeer ingewikkelde geschiedenis vol avonturen, die meestal in vreemde landen spelen en bij voorkeur kermisgasten en avonturiers beschrijven. Ouders en meesters doen verstandig vóór en aleer zij deze boekjes in handen der hun toevertrouwde kinderen geven, zo eerst zelf in te zien; wat onschadelijk en misschien heilzaam kan zijn voor het éene kind, blijkt vaak doodelijk gift voor het andere. Behalve bovengenoemde dames, schreef ook Juffrouw C.F. van Rees een kinderboekje, dat het eerste werd van een serie werker, voor meisjes. Else, zoo heet haar novelle, is een boeiend verhaal met heel en half goede meisjes en jongens en die het nog niet of half zijn, worden het geheel; er komt een zeer romantische geschiedenis in voor van een wraakzuchtigen jood, doch het goede overwint ook in zijn hart, zoodat hier naast | |||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
de onvermijdelijke schaduwen heldere lichtplekken aan te wijzen zijn, De Heer Brunings leverde het 2e deel dezer serie onder den naam van Mijn Vriendin Cor, dat de geschiedenis bevat van een flink, onbedorven meisje en veel meer Hollandsch is dan de boven opgenoemde verhalen. Ook voor de jongens liet de Heer Brunings zich niet onbetuigd. Verscheidene boeken schreef hij voor hen of vertaalde ze, o.a. De geschiedenis van een Hollandschen Jongen voortgezet in Mik in zijn Element, Reisavonturen enz. De Transvaal bood den Heer M. Tromp, het decoratief aan voor zijn geschiedenis van Een Zonderling, die er op berekend is stellig met evenveel vermaak door de jeugd gelezen te worden, als de Amerikaansche romans van Aimard, Ferry enz. Hetzelfde kan misschien in nog ruimer mate gezegd worden van De Schipbreukelingen door J.H. Van Balen, de avonturen verhalend van Kapitein Willem IJsbrants Bontekoe en van Iwan Korsakoff, wonderlijke lotgevallen van twee ontsnapte Nihilisten in Midden-Azië door denzelfden schrijver; beide werkjes onderscheiden zich door een levendigen, dramatischen vorm, die tot lezen dringt en tevens door een keurig, artistiek uiterlijk, dat het aantrekkelijke van den inhoud niet weinig verhoogt. Bruintje van Mevrouw M.C. Frank is ook oen verhaal dat ongetwijfeld met zeer veel genoegen zal gelezen worden; het geeft de lotgevallen van een arm Indisch meisje, dat in Holland den naam, op het titelblad voorkomend, ontvangt. Op ongezochte wijze worden allerlei bijzonderheden over het leven in Indië door het verhaal gevlochten, dat geheel in Europa speelt en door verscheidene geheimzinnigheden en verrassingen de aandacht tot het einde gespannen weet te houden. Nog moeten wij een bundel sprookjes van Mej, Titia van der Tunk vermelden In 't Schemeruurtje waarvan reeds oen tweede druk verscheen; enkele zouden zelfs Andersen niet onwaardig zijn; de schrijfster weet in haar dichterlijken goed gekozen vorm menige goede les te verbergen en nuttige wenken uit te deelen, die deze sprookjes niet alleen tot een aangename maar ook leerrijke lectuur maken; want niets zou dwazer zijn dan der jeugd te beletten, zich in haar eerste schoone jaren te verkwikken aan de bron van poëzie, die in de sprookjes zoo weelderig vloeit; het leven brengt hen zooveel dors aan, dat het hun in latere jaren een weemoedig genot zal geven terug te denken, aan die heerlijke tooverwereld van voorheen. | |||||||||||||||||||
Vertaalde Romans.Indien uit het gehalte der oorspronkelijke romans blijkt, welke onderwerpen de Nederlandsche schrijvers bij voorkeur behandelen, dan zullen het vooral de vertaalde zijn, die den juisten maatstaf geven voor den smaak van het lezend publiek; immers in het buitenland vindt men alle soorten te kust en te keur. Onze uitgevers hebben daar slechts te kiezen, terwijl van hun kant slechts een geringe druk kan uitgeoefend worden op de keuze der onderwerpen in de werken, die Hollandsche auteurs hun ter uitgave toevertrouwen; hun belang schept hun instinkt en waarschuwt hen, aan welke boeken zij de voorkeur moeten geven, om er den grootsten omzet van | |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
te verkrijgen. Ook in dit leesjaar zijn een menigte vertaalde romans als een stortvloed op onze leestafel komen vallen, gewoonlijk is het Engeland, dat het grootste contingent levert. Miss Braddon met haar romans, Voor het oog der wereld, Liefde en plicht, Een bloem uit de wildernis, waarin een handig gevoerde intrige met een paar geheimzinnigheden op den achtergrond, fraaie natuurbeschrijvingen en vooral kenschetsende bijzonderheden, van het Engelsche leven, het eenigszins fabriekmatige in opzet en behandeling over het hoofd doen zien. Mrs. Wood, (Count Netherleigh); Mrs. Oliphant, (Innocent en Anna's keuze;) De IJzergieterij van Hawarth door F.H. Brunett; Mona door Mrs. Argles; Stella door Mrs. Lynn Lytton; In het duister gelaten door Anth. Trollope, enz. enz. geven het duidelijke bewijs dat ons publiek nog altijd gesteld is op de uitvoerige, degelijke romans onzer Engelsche buren en zoowel hun onberispelijke moraal als hun fijne karakterstudie op prijs weet te stellen; ook geen werk van Ouida, die zich een veel ruimer veld koos dan haar zuster-schrijfsters blijft onvertaald. Twee van haar romans werden in dit jaar een Hollandsch kleed gestoken Chandos en Wanda benevens een bundel novellen onder den gozamenlijken titel van Bimbi. Maar ook aan Duitschland danken we vele en zelfs uitstekende werken, vooral echter op historisch-romantisch gebied; als wij de lange lijst van dit soort werken zien, moeten wij het dubbel betreuren dat onze auteurs er nog maar niet toe besluiten kunnen ons weinig romanesk land, dat tegenwoordig zoo weinig stof voor de verbeelding biedt, te verlaten en in het verledene toestanden en personen te vinden, welke zich zoo uitstekend tot een historisch boek zouden leenen. De Romeinsche tijd leverde het onderwerp van Prusias door E. Eckstein, dat den slavenopstand onder den Thraciër Spartacus beschrijft, van Hortensius door Dr. Schoener, spelend in den tijd van Augustus; de tijd van de hervorming gaf Clytia door G. Taylor, Georg Dippold en Georg van Frundsberg door L. Nonne; verder Peter de Derde van Samarow, uit het Engelsch John Inglesant van Henry Shorthouse, een verhaal uit de dagen van Cromwell, Bride van Schotland door Miss Yonge, dat ons het lijden en den dood van Maria Stuart van nabij doet zien enz. enz. Uit Frankrijk werd betrekkelijk weinig vertaald; of dit een bewijs moet heeten voor de weinige sympathie die er tusschen de zeden en gewoonten der Franschen zooals zij in hun boeken beschreven zijn en de onze bestaat, ofwel dat het pleit ten gunste der onder ons lezend publiek bijna algemeen verspreide kennis van het Fransch, die het vertalen overbodig maakt, daar de Fransche boeken over 't algemeen ook goedkooper zijn, zullen wij niet wagen te beslissen. Misschien werken al deze oorzaken het vertalen uit het Fransch tegen en wij vinden geen reden dit te betreuren. Eenige werken van Malot, Miss Percival, en Criquette van Halévy zouden al licht het vermoeden doen ontstaan dat men bij voorkeur de onschuldigste werken in een Hollandsch gewaad steekt indien ook niet tegelijkertijd een vertaling van Zola's La joie de vivre, aangekondigd word; wij kregen deze vertaling niet onder de oogen en kunnen bijgevolg niet beoordeelen in hoeverre de vertaler er in slaagde de platte, zoogenaamde realistische bijzonderheden, waarvan dit boek overvloeit in dragelijk | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
en niet al te stootend Hollandsch over te brengen. Hoogst merkwaardig is in dit opzicht het bundeltje Realistische schetsen door een ongenoemde uit het Italiaansch, het Fransch en het Engelsch bijeenverzameld en in keurig Hollandsch overgebracht. Men moge bezwaar hebben tegen den inhoud, die lagen maar geweldigen hartstocht in natuurmenschen teekent, maar de vorm is zoo onberispelijk, zoo weinig aanstootelijk, dat men den anoniemen vertolker slechts hulde brengen kan voor de fijne wijze, waarop hij zijn moeielijke taak vervulde; dat is eerst de vorm, die de novelle past, gespierde taal, korte veelzeggende zinnen, sterke kleur, krachtige teekening in enkele trekken, welke ons de dingen als het ware voor oogen toovert en toch belet behagen te koesteren in de minder aanbevelenswaardige zaken, die ons verteld worden. Ziedaar wat den Italiaan Verga voornamelijk kenmerkt en wat wij ook in het werk van zijn waardigen vertaler terugvinden. Uit het Italiaansch werd overigens dit jaar weinig vertaald, of het moest zijn een enkel werk van Farina, Barilli e.a. in het een of ander tijdschrift of dagblad feuilleton. Uit het Noordsch maakten wij kennis met Novelletjes van Kielland, en Gevaarlijke Menschen van Elster, welke sociale toestanden naast gewone romanintriges behandelen; ook een drama van Ibsen Een Vijand des Volks werd uit het Zweedsch vertaald en opgevoerd maar met een slechts matig succes; het Spaansch leverde een hyper-romantisch verhaal, Dona Perfecta, dat in onzen tijd vrij oud-modisch schijnt, overigens werd voor de dames leestafel voldoende gezorgd daar er vertalingen uitkwamen van Werner's Arendsvlucht en Onder Betoovering, Van Heimburg's Lentebloemen en Haar oudste Broeder. Ook van Sacher Masoch's De Nalatenschap van Kaïn verscheen een Hollandsche vertaling. 't Schijnt echter dat ons volk nog weinig behoefte heeft, te luisteren naar die kreten van de ontevredenen der maatschappij. Men glimlacht er over, Polen is zoover. Zoo werd ook de vertaling van Felix Dahn's Zijn er Goden koel ontvangen en betrekkelijk weinig gelezen. Wil men door ons volk begrepen worden, men blijve niet te laag bij den grond, maar verheffe zich tevens niet te hoog; gaarne verkeeren wij in deftige kringen. 't Doet ons genoegen te zien, dat die hooggeborenen en onder vele opzichten bevoorrechten toch ook lijden en sterven als wij, men verlaat gaarne zijne gewone huiselijke omgeving om aan een Duitsch hof te verkeeren, rond te dolen in een trotsch paleis of te rusten onder de schaduwen van een echt Engelsch park; zoo werd dus ook de Ophelia van Lankenau met genoegen gelezen al was de titel maar een lokvogel, bestemd, om door een gelijkenis met een van Shakespeare's bevalligste scheppingen aan te trekken. De schilderij van het Russische gezelschapsleven uit de hoogere standen bood een welkome afwisseling voor de Engelsche of Duitsche reeds zoo bekende kringen. Maar zooals we reeds zeiden: ook het historische boeide, zelfs na dat men Ebers gelezen had; over 't algemeen hoort men de klacht dat de Hollandsche boeken flauw en mat zijn. Welnu, als het publiek er behoefte aan heeft onttrokken te worden aan zijn hedendaagsche omgeving, waarom volgen onze auteurs die vingerwijzing niet en leggen ze zich niet meer toe op de studie van het verledene? Het voorbeeld van juffr. Wallis is toch waarlijk | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
zoo afschrikkend niet; maar al bezit niet ieder haar diepe geleerdheid, toch zal het gemakkelijk vallen, den lezer meer te boeien, dan zij het vermocht. | |||||||||||||||||||
Dagbladen en Tijdschriften.Groot is het aantal tijdschriften, in Noord en Zuid Nederland, die zich aan de belletrie wijden en hun lezers vertaalde of oorspronkelijke romans en novellen ter lezing geven; andere hebben een hoekje van hun aan kunst, letteren, wetenschap of politiek gewijde bladen afgezonderd om der fantasie vrij spel te laten; oppervlakkig beschouwd is ons publiek niet ingenomen met dat portiesgewijze toebedeelde geestesvoedsel, men vindt het ‘wordt vervolgd’ wekelijks, dagelijks of maandelijks regelmatig terugkeerend in de hoogste mate tergend. Des noods duldt men het in een courant, die reeds zooveel nieuwtjes ter lezing geeft, dat zij bovendien een ruimte beschikbaar heeft voor een regelmatig afgebroken en weer opgenomen verhaal; dan wordt het als toegift beschouwd terwijl daarentegen de tijdschriften, welke men neemt om de novellistische lectuur telkens een onaangenaam gevoel doen ontstaan als zulk een verhaal soms in een zeer boeiend gedeelte plotseling met een ‘wordt vervolgd’ eindigt. Toch zal het wel niet wenschelijk zijn hierin verandering te brengen, juist wat menigeen op het oogenblik zelf hinderlijk en lastig voorkomt, is inderdaad de grootste aantrekkelijkheid van het feuilleton: die telkens opgewekte en terugkeerende spanning, waarmede men een vervolgwerk opneemt en neerlegt om daarna weder vol verlangen uit te zien naar het komende nummer, worden eerst gewaardeerd als men ze mist, als het stuk namelijk geëindigd is. 't Zou ook trouwens te veel gevraagd zijn van de redactie om haar medewerkers tot het leveren van slechts korte stukken aan te sporen; de ondervinding leert het daarenboven, dat kleine telkens ten einde loopende verhalen minder aantrekken dan groote, afgedeelde romans en dat zoo niet een boeiend feuilleton gedurende eenige maanden of weken doorloopt de belangstelling voor het tijdschrift zelf verflauwt. Men vergeet dan licht het nummer in te zien, waarvan men den inhoud nog in 't geheel niet kende, terwijl dit nooit het geval zal wezen indien men met verlangen uitziet naar het vervolg van een belangwekkend verbaal.Ga naar voetnoot1) Enkele tijdschriften bepalen er zich echter toe, geen vervolgen op te nemen, zoo doet b.v. Het Leeskabinet, dat vele uit het Zweedsch of Italiaansch, maar vooral uit het Duitsch en Engelsch vertaalde novelletjes geeft; een enkelen keer echter mengt er zich een oorspronkelijk stuk in meest van geheel of half onbekende schrijvers en schrijfsters. Vreemde pseudoniemen ontbreken in onze tijdschriften niet, waarmede men slechts eenmaal kennis maakt on die dan voor goed schijnen te verdwijnen. De verschillende redactien bewaren echter vele geheimen betrekkelijk de maskers, welke die pseudoniemen dragen en ze telkens verwisselen. Het gebeurt | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
vaak dat één persoon zich met den een of anderen naam tooit en daarachter verscholen een gunstig oordeel uitspreekt over het werk van een anderen, die of een tweeden pseudoniem draagt of doodeenvoudig den naam, die hemzelf volgens den burgerlijken stand toekomt. Andere tijdschriften zijn gevuld met het werk van een enkelen redacteur, die echter bij elk stuk weer anders heet; zoo bewijst het pseudoniemstelsel aan redacteur en schrijvers groote diensten. 't Maandschrift Europa o.a. zou lang zulk een goed figuur niet maken, indien een barbaarsche wet elken schrijver voorschreef alles onder zijn eigen naam uit te geven. Vóórdat de Wachter zich geheel wijdde aan de uitgave van een vertaling van Dante verzesvoudigden zich, naar men zegt, de enkele medewerkers onder even zoovele op werkelijke namen gelijkende pseudoniemen. Het Leeskabinet staat overigens ver boven Europa, het geeft een betere keuze van vertalingen, flinke artikelen van actueel belang door fraaie platen vergezeld, biografische schetsen, beschrijvingen van merkwaardige gebouwen en instellingen enz., wat door Eigen Haard ook vlijtig bezorgd wordt; bovendien neemt dìt echt Hollandsch geillustreerde weekblad geen stukken op uit een vreemde taal vertaald en wist bovendien verscheidene van onze voornaamste letterkundigen aan zich te verbinden. De vorige jaargang werd met een keurige novelle van Cornelie Huygens geopend Op den Dennenheuvel en gaf ook een grooten roman van H. de Veer Op het Hoogkamp verder nog allerliefste bijdragen van Annie Foore, e.a. Henri Raloff de schrijver van Het Prinsesje opende dezen jaargang met een novelle, - want zij voldoet niettegenstaande haren grooten omvang aan alle vereischten daarvan - welke stellig in letterkundige waarde verre boven het bekroonde werk van dienzelfden Schr. staat; ‘Het eeuwige Nieuwe’ waarmee slecht beantwoorde liefde wordt bedoeld is de titel. Het geeft de hartgeschiedenis van eenige jongelieden die elkaar beminnen; maar zooals het gedicht van Heine luidt: Es ist eine alte Geschichte doch bleibt sie immer neu, geen wederliefde vinden, terwijl de werkelijk beminnenden mekaar toch niet krijgen en onbeminden huwen. Alles loopt echter vrij goed af, om welk doel te bereiken de Schr. 21 nos. van Eigen Haard heeft noodig gehad. Dit zal zelfs voor den grootsten minnaar van feuilletons te lang geweest zijn. Raloff heeft een goeden wel wat eentonigen stijl, veel menschenkennis, hij weet een paar lieve vrouwentypen te geven en als hij zijn vorm meer wist in elkander te dringen, zouden zijn romans stellig aan waarde winnen. Ook de Huisvriend van Roelants houdt zich niet met vertalingen op; mevrouw Bakker-Korff, de heer Brunings, Melativan Java, Chappuis verrijken dit maandschrift met zeer belangrijke en lezenswaardige bijdragen; minder angst voor vertaalde stukken, legt zjjn naamgenoot de oude Huisvriend aan den dag; deze plundert de buitenlandsche tijdschriften en weet daarmede zeer aardige bundels maandelijks samen te stellen. De Hollandsche Illustratie beweegt zich op meer actueel gebied ook buiten ons vaderland, geeft portretten van merkwaardige personen, afbeeldingen van belangrijke gebeurtenissen on plaatsen, overigens niets dan vertalingen; de Katholieke Illustratie onderscheidt zich door de fraaie uitvoering van haar platen, die echter weinig op de tegenwoordige ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
beurtenissen betrekking hebben, het belletristisch gedeelte is doorgaans goed ofschoon er een zekere matte toon in heerscht, dank de wel wat overdreven zorg van de Redactie om niets te geven, wat slechts in de verste verte zelfs aan een kind aanstoot zou kunnen geven. Van de grootere tijdschriften is het vooral de Tijdspiegel die zich met vervolgwerken inlaat; toch kan men niet zeggen dat zijn feuilletons een hooge kunstwaarde bezitten; aangenaam gelijk trouwens alles van Brunings liet zich zijn Indische Kapitein lezen; enkele vertalingen door de welversneden pen van mevrouw Westrheene bezorgd, werden niet versmaad, doch van het fijne spel der hartstochten, de beschrijving van ongemeene gemoedsstanden, de ontwikkeling der handeling meer door de eigenaardigheden van de karakters der personen dan door de uitwendige omstandigheden wordt in deze novellen al zeer weinig gevonden. De Gids schenkt nu en dan een novelle van slechts enkele bladzijden, waarbij vooral aan den vorm groote zorg is besteed; de fantastische droomen van van Nievelt, de zacht geschaduwde tafereeltjes van Terburch, een pittige schets van Keller een aandoenlijk fijn verhaal van Hooyer maken dit gedeelte van het anders wel wat stevige maal tot een geurig, smakelijk dessert. In Nederland beslaat het romantische gedeelte een veel grootere plaats dan in bovenbedoelde tijdschriften; Schimmel en Bosboom-Toussaint vertrouwden hun werken zelfs aan dit goed befaamde maandwerk; dit jaar is Nederland echter minder gunstig bedeeld geweest; de verhandelingen van Dr. J. ten Brink over moderne romans bleven het glanspunt van dit tijdschrift; ook de andere letterkundige artikelen staan verre boven het novellistische gedeelte, waarin wij slechts namen van den tweeden of derden rang aantroffen. In België zijn de voornaamste aan kunst en letteren gewijde tijdschriften, het Nederlandsch Museum, de Dicht- en Kunsthalle en de Vlaamsche Kunstbode; aardige vertellingen; schetsen uit het Vlaamsche volksleven, uitmuntend door eenvoud treffen we in schier elke aflevering aan. Onze couranten groote en kleine ontleenen hun feuilletons nog steeds aan het buitenland. Nieuws van den Dag en Alg. Handelsblad geven werken, die geschikt twee dikke deelen zouden vullen; het eerste gaf op die wijze Ohnet's Maître des Forges, het laatste een zeer bekorte vertaling uit het Poolsch, Zonder Hart van Krazewski, de N. Rott. Ct. drukt werken van Lindau, Heyse een enkelen keer ook Spaansche romans en novellen. De Amsterdammer gaf aanvankelijk een goed voorbeeld met oorspronkelijke feuilletons op te nemen, o.a. Amsterdamsche Novellen van J. van Maurik, bijdragen van Fiore Della Neve, en een roman van Mevr. La Chapelle-Roobol maar zoekt thans ook al zijn heil in vertalingen. De Arnhemsche Courant mag zich nu en dan in een geestige bijdrage van zijn hoofdredacteur G. Keller verheugen, overigens is 't er nog ver af, dat onze bladen feuilletons beschouwen als een belangrijk onderdeel van hun courant, want het publiek verlangt niet veel. Enkele oogenblikken zich te verpoozen in een stukje verdichting na de min of meer heftige indrukken door het beursbericht, de familienieuwtjes, de rubriek der ongelukken teweeggebracht is vooral bij de lezeressen meer dan genoeg. Sommigen zijn van oordeel dat de feuilletons | |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
zich veel prettiger laten lezen als ze bij mekaar zijn en wachten dus met de lectuur tot dat het verhaal uit is en men de bladen kan uitknippen en samennaaien; anderen vinden het juist een genot dagelijks bij de thee, naast het onvermijdelijke koekje een gedeelte van het feuilleton te vinden en kiezen de courant, die de mooiste verhalen geeft, onverschillig of zij vertaald dan wel oorspronkelijk zijn. Indien dus de feuilletons er weinig toe bijbrengen om onze letterkunde te verrijken, dan dragen niet alleen de redacties maar ook de schrijvers meer nog het soort zelf daaraan schuld. Het is dan ook ontmoedigend voor onze goede auteurs, hun werk telkens doorgesneden te zien, met de wetenschap dat het verhaal den lezer lang zal voorkomen omdat men zoo dikwijls dienzelfden titel terugziet, dat gesprekken en beschrijvingen, die men in een boek geregeld doorleest en waaraan zij groote zorg hebben besteed nu slechts vervelen, te vermoeden dat de lezer geërgerd is door een oponthoud, dat hem niet verder brengt bij de ontknooping, zijn ijver verlamt en aan het werk den bijval onthoudt dien het stellig zou verworven hebben, als het in gewoon boekformaat uit ware gekomen. 't Vervolgsysteem werkt nadeelig op de beoordeeling der boeken; geen wonder dus dat de dagbladen over het algemeen nog meer dan de tijdschriften vertalingen daarvoor goed genoeg vinden en dat vooral beginnelingen en schrijvers om den broode er werk van maken hun middelmatige producten af te staan aan redacties, die zoo nauw niet toezien mits het hun aangebodene slechts een oorspronkelijk tintje bezit en eenige afwisseling brengt tusschen hun schat van vertaalde copie. |
|