Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Letterkundige Studiën.De eigenlijke studie der Nederlandsche letterkunde schijnt bij ons meer op den achtergrond gedrongen te worden. Menigeen zal zich eindeloos veel moeite geven om te weten te komen, wat de oorspronkelijke beteekenis of wel, wat de afleiding van een woord is, terwijl men zelfs artikelen in bladen en tijdschriften wisselt over de belangrijke vraag wat het woordje me wel waard is in den zin: ‘Hij had me een hoed op! verschrikkelijk leelijk!’ of 't woordje je in den zin: ‘Loop je niet, zoo heb je niet!’ Maar zeer klein in vergelijking zijn zij, die zich wagen aan de beantwoording der vraag: ‘Hoe spiegelt zich Neerland's staats- en volksleven in een of ander tijdperk af in de letterkunde aan dien tijd?’ Meer dan de Staatsman gevoelt de dichter den drang van zijn tijd en zal de historie ons een spiegel der tijden wezen, het zal alleen zijn, als we den schat onzer letteren kennen en verstaan. Wat deze studie omvatten kan, moge uit een enkel voorbeeld blijken. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden heeft aan den onverpoosden arbeid van den hoogst bekwamen Conservator barer Bibliotheek, den Heer Louis D. Petit een arbeid te danken, die zonder met zooveel inspanning ondernomen te zijn, een half menschenleven had kunnen kosten. Gemelde Bibliotheek, waaruit voor ieder belangstellende ook de kostbaarste boekwerken ter leen te bekomen zijn, omvat niet minder dan 40000 boekwerken, een getal, dat nog dagelijks aangroeit. Hoe men in zulk een boekerij den weg vindt, is alleen den bibliografen bekend en er behoort bijzondere zorg toe, te weten te komen, wat er over een bepaald onderwerp in druk bestaat. Daar zet zich iemand aan den arbeid, om eene ‘studie’ over Bilderdijk te schrijven. Hij is gewapend met geschiedenissen der letterkunde van Jonckbloet, ten Brink, te Winket, Van Vloten, Hofdijk en de letterkundige studiën en schetsen van Huët en ten Brink en hij meent dat zijne ‘studie’ iets anders zal zijn, dan de echo van wat anderen voor hem vonden Op bl. 70 en 71 van den Catalogus vindt hij echter niet minder dan achttien stukken bijeen, die zeker niet alle geraadpleegd zijn. Eene aandachtige lezing, gepaard met geduldig opteekenen en uittreksels maken, zal hem echter een beeld geven van wat men tusschen 1821 en 1874 over Bilderdijk heeft gedacht: voegt men daarbij het achttal bundels met brieven tusschen 1832 en 1866 gedrukt en het vijftigtal brieven in Bilderdijks eigen handschrift (bl. 57 van den Catal. d. Handsch) dan zal hij tevens leeren, wat Bilderdijk zelf dacht aan het papier te moeten toevertrouwen en hij zal den grooten en zonderlingen geleerde en dichter beter kennen en zelfs er toe bijdragen, dat anderen hem leeren kennen, veel beter dan hem dit gelukken kan uit de weinige bladzijden eener Geschiedenis der Nederlandsche letteren. Hij zal een blik hebben leeren slaan in den tijd, waarin Bilderdijk leefde en een begrip hebben gekregen van de krachten, die zijn tijd beroerden. Wil men een ander voorbeeld! Gij hebt toevallig kennis gemaakt met eene hoogst verdienstelijke brochure (niet in den handel) in 1876 bij G. Brouwer te Deventer verschenen. Eenige opmerkingen aangaande twee | |
[pagina 63]
| |
Politieke Zinnespelen uit de 17de en de 18de eeuw door Dr. A.J. Kronenberg en gij wenscht te weten, hoe onze voorvaderen naar de daar vermelde wijze hun ontevredenheid hebben lucht gegeven, wanneer de zaken van staat niet gingen, gelijk ze dat wenschten en zij, bij gebrek aan dagbladen met drie uitgaven daags en ruimte voor lange hoofdartikelen, hunne meening ter algemeene kennis zochten te brengen. Gij doorbladert het derde deel van den Catalogus der Bibl. van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en vermoedt onder het volgen der titelrijen bl. XVIII - CCXXVI dat er in die alphabetische naamlijst heel wat titels van politieke treurspelen voorkomen. Gij raadpleegt den Catalogus No, 92 van J.L. Beyers te Utrecht en vindt daarin zelfs enkele aanwijzingen, zoo heeft bijv. No. 212 betrekking op den Jonker Fransen oorlog, zoo is 299 tegen de patriotten gericht, zoo getuigen 418 en 419 van de vreugde der Nederlanders bij het huwelijk van Prins Willem V en de bevalling der prinses, zoo handelt 455 over het oproer in 1785 op het Haagsche Binnenhof (onder 486 en 529 ontmoeten we de stukken door Dr. Kronenberg beschreven) en bij 497 en 498 (bij Dr. Kronenberg beschreven) zelfs de verklaring, dat dit een politiek zinnespel is naar aanleiding van den dood der de Witten en dat daarbij zelfs een dubbele sleutel is gevoegd. Nu nog daargelaten, welke gevolgtrekkingen men allicht maken zou bij het vergelijken van een of ander jaar der uitgave, met den naam van hem aan wien het boekje werd opgedragen, bepalen wij ons liever tot een andere groep werken. Op het Rotterdamsch Archief vinden we tal van kleine werken en brochures, soort bij soort saamgebracht en wanneer men den hulpvaardigen bibliothecaris den Heer Scheffer vraagt, wat de bibliotheek aan politieke zinnespelen heeft, dan zal hij u een 46-tal stukken wijzen, waarvan op den dood der de Witten niet minder dan een zestal, daarvan verscheen Tieranny van Eigenbaat in 1679 te Antwerpen en in datzelfde jaar te Amsterdam, waar in 1706 een herdruk noodig was, zoodat ook toen nog de zinspelingen bekend en de gebeurtenissen herdacht werden. Van andere uitgaven, die voor eene degelijke studie vergeleken moesten worden, willen we voorloopig zwijgen. In de Rotterdamsche Bibliotheek ontmoeten we verder bijv. behalve Langendijk's Arlequin Actionist vijf tooneelstukken betrekkelijk den windhandel, een achttal allerhatelijkste stukken aan het adres van den hertog van Brunswijk, wiens optreden hier te lande door velen volstrekt niet gewenscht werd. Eene zorgvuldige lectuur dezer stukken en een nauwlettend raadplegen van de jaarboeken onzer historie uit die dagen zal ons beter dien tijd doen kennen, maar zeker ook tot nieuwe studie doen opwekken. Wenscht men voorbeelden van studie in die richting, men leze de Studiën en Schetsen van Nederlandsche Letterkunde door prof. Dr. H.E. Moltzer, bij de Erven Bohn te Haarlem uitgegeven en waarvan we betreuren in lang geen aflevering gezien te hebben, of wel voorbeelden in andere richting, waarbij minder het zoeken, schiften en karakteriseeren, dan wel het samenbrengen, zoeken en toelichten hoofdzaak is; men leze de Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letteren door Dr. Georg Penon te Groningen bij J.B. Wolters verschenen, waarvan we ook al weer betreuren, dat het tweede deel nog niet gevolgd is door een derde. | |
[pagina 64]
| |
Eindelijk zij aller bijzondere aandacht gevraagd voor het Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde, door de Maatschappij der Nederl. Letterk. uitgegeven onder Redactie van de Hoogleeraren Cosijn, Jonckbloet, Kern, Verdam en de Vries, dat bij de firma Brill te Leiden wordt uitgegeven. Zij, die bij hunne vestiging naast algemeene studie en voorbereiding het heilzaam besluit nemen, zich éen vak van studie boven alle andere als hoofdstudie te kiezen, zullen ervaren, dat, wanneer ze zich op deze wijze aan de studie der letteren wijden, zij een vak vol afwisseling gekozen hebben, dat punten van aanraking met tal van andere studievakken heeft en ons telkens wat leert vinden, leert ontdekken. Voor alle dingen staat vast en dit gelieve men wel te bedenken, dat het lezen van school- en handboeken eenvoudig ijverig lessen leeren is, maar dat het nog maar zeer weinig gelijkt op studie, die onzen blik verruimt en onzen geest verhelderd niet alleen, maar ons scherpzinniger en wakkerder maakt, ons in staat stelt, zelf wat te vinden. Ontbreekt ons de fantasie, de bewegelijke studielust, die ons vergunt de beelden uit tal van dichters samen te brengen, en beurtelings de historie, den dichter, den catalogus en den roman te raadplegen, een ander veld van studie blijft ons over, we kunnen ons wijden aan de beantwoording eener vraag, die meer den geduldigen zoeker, den bedaarden en rustigen arbeider aantrekt: ‘Welke veranderde beteekenissen hadden de woorden in deze of gene eeuw en welke taal oefende in de eene of andere periode voornamelijk invloed uit op de onze!’ Ziedaar een ander veld van studie geopend, dat evenals het eerstgenoemde, niemand zich beklagen zal, betreden te hebben, dat evenmin als het eerste iemand zal verlaten, die een aanvang maakte met het te ontginnen. Wie de taal beoefent, alleen om de taal en zonder een oog te hebben voor het zielleleven des volks, wie alleen woorden leest, geen zinnen, geen gedachten, die is als een man, die een heide ontgint en verzuimt, die te bebouwen. Hoe beter ontgonnen, hoe spoediger met onkruid bedekt, wordt het land, dat zoo heerlijke vrucht had kunnen dragen, weldra een wildernis en al de moeite en al de zorg aan dien akker besteed, is vruchteloos, de tijd en het geld is verkwist en teleurstelling het eenige deel des bezitters. Daarom hebben we steeds opgewekt tot veel omvattende, ernstige, kalme lectuur. Men bedenke wel, dat zonder deze elke taalstudie toch onvolledig en onbeduidend is, Wie zich door het laatste vindt aangetrokken, vindt reeds een prachtig voorbeeld van deze studie bij Van Helten in Vondels Taal en in de zeldzaam schoone uitgave van Bilderdijk's WoordenschatGa naar eindnoot1) van Mr. A. Bogaers in der tijd door prof. Brill uitgegeven, maar niet in den handel en daarbij De Jager, Proeve over den invloed van Bilderdijk's dichtwerken op onze taal. Voor die studie is geen afmattend zoeken, maar alleen nauwlettend lezen en aanteekenen noodig. Het WoordenboekGa naar voetnoot1), de laatste druk van Van Dale en een flinke spraakkunst zijn voldoende om de bearbeiding van een schrijver mogelijk te maken, althans er mede te beginnen. Dat bijv. op den titel van Vondel's Palamedes het woord onnoozelheid in den zin van onschuld voorkomt, mag voldoende aanleiding zijn, om een onderzoek in te stellen naar de gewijzigde beteekenis, waarin | |
[pagina 65]
| |
tal van woorden voorkomen, als bijv. vrijpostigheid voor vrijheid (d. i, de - nemen, te -), vroom voor dapper, slecht voor eenvoudig enz. Maar dat woord onnoozelheid zelf geeft ons nog genoeg te zoeken: we vinden het op den titel van 1620 gespeld onnooselheyd, 1625 id., 1625 onnozelheit, (1664?) onnozelheidt, 1671 onnozelheit, 1680 onnoselheyt, (?) onnoselheit, 1705 onnozelheit evenals in 1705 (?), 1707, (?), 1720, 1734, 1736 en 1741, maar bij Van Lennep (1856) onnooselheyd dus naar den oudsten titel nl. dien van 1620. Men oordeele niet te lichtvaardig over de beteekenis van deze verschillende spellingen, of is het zonder waarde, te weten, dat er in 1707 uitgaven van den Palamedes zijn verschenen, bij P. Brakman te Amersfoort, waarvan sommige het woord aanteekeningen met e hebben en andere mot ee? Uit het feit, dat dezelfde uitgever dat werk in éen jaar minstens twee maal uitgaf, moet wel blijken, dat men in die dagen bijzondere belangstelling voor den Palamedes aan den dag legde, eene ontdekking, die onmogelijk zou zijn geweest zonder de wetenschap, dat hetzelfde woord in 't éene exemplaar met ee en in 't andere met e voorkwam, zoodat men daaruit moest afleiden, dat men met twee verschillende uitgaven te doen had, De goudmijn onzer vaderlandsche letteren wacht mijnwerkers! Aan den arbeid gij allen, die kracht in u voelt; er is iets te doen voor onze nationale eer, voor de glorie van onze letteren on de glans van dat goud straalt af op hem, die het uit de diepte der mijn weet op te delven.
Amsterdam, 21, 7, 84. Taco H. de Beer. |
|