Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Blauw.I.Als een onmetelijk koepeldak welft zich de blauwe hemel boven onze hoofden, en, hoe zalig 't ook voor dichters en verliefden moge zijn ins Blaue hinein te staren, minder verkwikkelijk is het een kouden nacht onder den blauwen hemel door te brengen. Oudtijds werd in Amsterdam den terdoodveroordeelden door den Schout, twee of meer Schepenen en den Secretaris onder den blauwen hemel de dood aangezegd. Dichters vinden somtijds het hollandsche blauw niet schilderachtig genoeg en ontleenen aan de wapenkunde het uitheemsche azuur of lazuur. (Van 't Lat. Lazulus = Lazuursteen, en Lazurium = blauw. ‘De azuren hemeltrans wordt zwart,’ zegt 's Gravenweert in Pompeji. Sloet spreekt het avondrood aldus aan: ‘Gij kleurt zoo schoon het luchtazuur
In 't winter schemeravonduur;’
terwijl Beeloo het zonnevuur laat doven ‘In de golven van lazuur,’
wanneer, volgens Beets, ‘aan 's hemels klaar azuur
De Zon haar dagreis heeft volbracht.’
Ja, vroeger maakte men er zulk een misbruik van, dat Fokke Simonsz in zijn Moderne Helicon het noodig vond Azuure Gewelven en Purperroode Kimmen bij ‘geschilderde vloerzijlen’ te vergelijken. Kakelbont van kleur is de avondhemel van Hofdijk: ‘Donker paersche wolken klimmen
Als met bliksemvuur omzoomd,
Over rosschen vlok en veder,
Die, aan 't blank azuur verstrooid,
't Diepst van 't blaauw gewelfsel weder
Tot een graauwend gaas verplooit.’
Heerlijk schoon vertoont zich vaak 't verschiet, niet zoo zeer bij zonsondergang, ‘Als 't blauwrood waas de kimmen dekt,’
(Beets)
dan wel in den vroegen morgenstond, zooals het door Bredero kort en meesterlijk is geteekend: | |
[pagina 2]
| |
‘Wat verschietjes verd en flau
Dommelter tusschen 't grau en blau.’
(Stomme Bidder I Bedrijf.)
In dien ochtendnevel zag Vondel blauwe paarden: ‘De goude Titan rijst alree
Met blaeuwe paerden uit der zee.’
(Palamedes IV Bedrijf.)
Intusschen is 't ook mogelijk, dat Vondel dit beeld aan de Ouden ontleend heeft: bij Ovidius rijdt een der Tritons met blauwe paarden en heeft Pluto zulk een span voor zijn wagen, als hij Proserpina schaakt. De Grieken maakten juist niet veel onderscheid tusschen blauw en zwart. Ovidius noemde de violen zwart. De zwarte wimpers der jeugdige Griekinnen noemde men blauwe oogleden, en de donkere of zwarte huid der Ethiopiërs een blauwe huid; omgekeerd: de blauwe violet heette zwartbloem (melanion). De Watergeus, die omzwierf op de baren, zuchtte menigmaal: ‘Ach, ginder blaauwt het duin van 't lieve vaderland,
Geef, Heer! dat onze hand
Daar eens de vrijheid plant'!’
(J. ter Gouw.)
En de landverhuizer naar Amerika, terwijl hij een laatsten blik op het Vaderland werpt, ziet van het duin slechts ‘Een blaauwe streep, die wegkrimpt meer en meer.’
(Winkler Prins.)
Als de hemel valt, hebben wij allen eene blauwe slaapmuts op is een spreekwoord, dat men weleens dengenen toevoegt, die mogelijkheden en ‘alsen’ op elkander stapelen. De blauwe slaapmuts was een oud-vaderlandsche dracht van 't werkvolk; men heeft nog lang de turfdragers er mede zien pronken. Borger geeft den naam van Blaauwmuts aan een Leidschen wever: ‘De Blaauwmuts strijdt voor wijf en erf:
Hij, stadgenoot van Van der Werff,
Zal zich het eerspoor banen.’
Leidsche Blauwmutsen was oudtijds de scheldnaam voor de inwoners van Leiden, omdat de blauwe muts de gewone dracht der wevers was, die aldaar het talrijkste gild vormden. Het Blauwhoedenveem is een vereeniging van waagdragers, die vroeger als onderscheidingsteeken blauwe hoeden droegen. Vandaar laat Bredero Robbeknol van zijn meester zeggen: ‘Hij is met sijn makelaers in 't pack-huys om sijn balen te weghen: | |
[pagina 3]
| |
De klapmutsen vormden weer een ander veem, dat nu nog onder dien naam bestaat. Hun welgelijkend afbeeldsel vond men op de Friesche achtentwintigen (sedert 1601), die daarom ook klapmutsen heetten. Dat blonde dames zeer wel weten, dat blauw haar het beste kleedt, vinden wij reeds vóór twee en een halve eeuw. Heemskerck schildert ons in zijne Bat. Arcadia eene dame ‘so blanck, en so uytnemende blont, dat men sich niet blanckers, noch blondters, konde inbeelden,’ gekleed met een ‘hongherlijn’ of keurslijf ‘van een ghebloemt bleeck-blaeuw Satijn’ en ‘den hoed behanghen met pluymen op de verwen van 't hongerlijn slaende.’ Eene andere blonde dame, ‘een gheestigh sanghstertje,’ droeg een spits hoedeken, met blaeuw armezijn overtrocken, de pluym was van wit en blaeuw onder een ghemenghelt. Op elcken arm lagen drie stricken van blaeuw satijne lint.’ Zij had verder een ‘blaeuw satijnen onderkeurs,’ en witte schoenen, en ‘daerop een roos van blaeuw sijde lint.’ Boeren en boerinnen maakten zooveel werk niet van een smaakvolle schikking der kleuren. ‘Die waren ekliedt noch op het ouwt fitsoen,
In 't root, in 't wit, in 't groen,
In 't grijs, in 't graeuw, in 't paers, in 't blaeuw
Gelijck de Huijsluij doen.’
(Bredero.)
Honderd jaar later zegt Rotgans: ‘Het blauwe keurslijf droeg 't lievrei van haare kaaken,
Zoo zag ik langs den weg de boeremeisjes treeden.’
(Boerekermis 1715.)
De Blauwkous draagt haren naam, volgens sommigen, naar een zekeren Heer Benjamin Stillingfleet, die de ziel was van een letterkundige club. In dezen kring, omstreeks het jaar 1781 onder voorzitterschap van Lady Montague opgericht, kwamen vooral vele vrouwen, die zich met letterkundige oefeningen bezig hielden, naar de wijze der Précieuses. Mr. Stillingfleet droeg altijd blauwe kousen, waarom hij den bijnaam kreeg van Blue-Stocking; deze naam ging later op de dames zijner club en eindelijk op alle ‘geleerde’ vrouwen over, ook als bas-bleu aan gene zijde van 't Kanaal. Die afleiding is echter wat gezocht. Met meer grond mag men aannemen, dat kous = vrouw verstaan moet worden, evenals in babbelkous, seurkous, enz. Blauw heeft ook een geheel anderen zin dan den gewonen, doch daarover later. Vergelijk Noord en Zuid II bl. 52 en 241. Van 't blauw in de kleeding komen wij van zelf op de blauw- | |
[pagina 4]
| |
ververijen. Die had men vroeger in ruimen getale. In Amsterdam herinneren de namen van Blauwburgwal, Blauwlakensteeg en Blauw-Jan nog aan die belangrijke nijverheid. Blauw-Jan was een blauwverver uit het laatst der 16e eeuw op den Kloveniersburgwal te Amsterdam. Zijne woning werd echter in de 18e eeuw eerst vermaard, omdat zij ingericht was geworden tot eene diergaarde, waar men allerlei vreemde dieren en ook reuzen en dwergen kon aanschouwen. Geen vreemdeling kwam in de Amstelstad, of hij moest ook naar Blauw-Jan, - in 1781 zelfs Keizer Jozef. Drie jaren daarna werd de inrichting gesloten. Later was in hetzelfde huis een winkel van aardewerk, potten en pannen gevestigd, terwijl de naam nog altijd boven den ingang prijkte.Ga naar voetnoot1) Van de Batavieren vindt men vermeld, dat zij blauwe oogen hadden, - blauwe oogen zijn ook het kenmerk van onverbasterd Germaansch bloed, en de bezitter of bezitster is daar vaak trotsch op; maar één blauw oog is dikwijls het teeken van een strijdlustigen aard. Een blauw oog slaan beteekent in onze taal zooveel als: duchtig toetakelen. Hij, die er mee gedreigd wordt, heeft nog wat te goed, zooals Pier, toen Fransje zeide: ‘Krijgh ick die maffe geck, ick sal hem soo plock-haren,
En douwen voor sijn muijl, en slaen sijn oogen blaeuw.’
(Godewijck, Wittebroods-kinderen 1641.)
Van daar is ook het spreekwoord: Hij zeide niet eens: blauw is uw oog, dat is: hij sprak nergens van, hij had geen medelijden met mij; later: hij gaf niet eens een fooitje. Als twee Hollandsche jongens in vollen ernst vechten, blijft het niet altijd bij een blauw oog, maar zij slaan elkander bont en blauw, of beter gezegd: blond en blauw, zoowel om de alliteratie, als om de verschillende kleuren, waarmee de gezichten van beide partijen pronken. Vondel gebruikt het ook in dien vorm: ‘Het leedt geen zeven jaer of Palamedes schaêu
Ging 's nachts de tenten van zijn rechteren doorwaeren,
Die, rijzende, verbaest met opgereeze haeren,
Een schim vernamen, straf mishandelt, blont en blaeu’.
(Sonnet op Palamedes.)
Kiliaan noemt een ‘blaeuwe ooghe’ een loodkleurig en door bloed beloopen oog ten gevolge van slaan, en dit is zeer juist; maar ook de koude oefent een dergelijken invloed op het bloed uit, zoodat het blauwachtig door de huid schemert. Vandaar de uitdrukking blauw van de kou; ook zegt men blauwbekken in de kou voor: lang wachten op dit of dat in de koude buitenlucht. | |
[pagina 5]
| |
Wanneer eene ziekte onregelmatigheid en belemmering van den bloedsomloop teweegbrengt, zoodat sommige lichaamsdeelen geheel blauw zijn, dan noemt men haar blauwziekte of blauwzucht. Blaeuwschuyt is bij Kiliaan: scheurbuik, - en op de Veluwe: een blauw gezwollen been. Diezelfde belemmering in den geregelden loop des bloeds wordt ook veroorzaakt door lichaamssmart en zielelijden. Daarom gebruikt Vondel het woord blauw om de uitwerkselen dier smarten op 't gelaat te schilderen: ‘De mont stont op van pijn, de lippen zwollen dick
En paers en blaeuw.’
(Peter en Pauwels III Bedr.)
Ook de razernij teekent zich op dezelfde wijze: ‘Al 't aengezicht, gelijck met dootverf overstreken,
Ziet bleeck en blaeuw als lood, en hier en daer gevlackt.’
(Als boven V Bedrijf.)
Blauwen is blauw worden door bovengenoemde oorzaken: ‘De ronde wenkbrauw trok te zaâm
Het wit der kaken blaauwt.’
(Staringh, het Vogelschieten.)
In figuurlijken zin zegt men blauw worden ten gevolge van geestesinspanning: ‘Niettegenstaande Betje (Wolff) aan vertalingen werkte, “dat zij groen en blauw werd”, zou zij het zonder de kiesche hulp van goede vrienden niet gered hebben.’ (Jonckbloet V Dl. bl. 261). Den mensch verlatende gaan wij over tot de dieren. Een grijze schimmel heet in Zeeland een blauw paard, en heeft aldus het aanzijn gegeven tot het spreekwoord: dat kan de blauwe niet trekken. Zulk een paard noemen de Hoogduitschers Blauschecke, en een Blauschimmel heet bij ons een appelgrauw. In andere streken zegt men de bruine in plaats van de blauwe. Blauwe vossen vindt men in de Poolgewesten en blauwe honden plaatst Vondel bij Scylla en Charybdis, om als zeemonsters te dienen: ‘De rotsen wit van schuim, en grondelooze gronden,
En 't bassende gehuil der blaeuwe en zeegroen honden.’
(Palamedes.)
Bonte honden met blauwe staarten zijn zeker niet algemeen; toch moet dit ras vroeger in zulk een groot getal exemplaren vertegenwoordigd geweest zijn, dat men er dit spreekwoord aan ontleend heeft: ‘Hij is bekent als de bonte hond met de blaeuwe staert.’
(Hooft, Schijnheiligh).
De lucht is bevolkt met blauwspechten, blauwpaapjes, blauwkeeltjes of blauwborstjes, blauwkoppen (vinken), blauwe reigers, zooals de gewone reigers op de Zuid-Hollandsche Eilanden genoemd | |
[pagina 6]
| |
worden en waaraan de bewoners van Heerhugowaard weleer hun bijnaam van Blauwe reigers te danken hadden, en blauwvoeten. De ‘blaeuw-voet’ heet bij Kiliaan Accipiter stellaris, circus, vulgò blavipes, maar vertegenwoordigt twee vogelsoorten, te weten: den sperwer, stervalk of blauwen valk = accipiter stellaris, en den blauwen kuikendief of blauwschild = circus. In het plantenrijk is de groene kleur de alles overheerschende: daarom kent onze taal slechts weinige plantennamen, die met blauw zijn samengesteld, zooals blauwbessen, blauwhout (= campêchehout) ‘Lavenders droef-blauwbloem (Spieghel) en enkele andere. Aan eerstgenoemde was Harderwijk in de voorgaande eeuw het derde deel van zijn roem verschuldigd: ‘Harderwijk is een stad van negotie:
Men verkoopt er blauwbessen, bokkings en bullen van promotie.’
Het geroep van ‘blauwbes!’ langs de straten inspireerde Potgieter een gevoelvolle novelle. Maar wat is de blaeuwe schammony, die Antonides in zijn IJstroom vermeldt? ‘En blaeuwe schammony, een godlijk sap geacht;
Alleen om onze weelde en gulzigheit in waerde.’
Een overoud geneesmiddel, eene gomhars, scammonium of diagrydium genoemd en afkomstig van eene plant (convolvulus scammonia) welke in Klein-Azië bij Smyrna en Aleppo groeit. De blauwe pruimen waren reeds in Hoofts tijd de juweeltjes van onze oofttuinen. Aan Tesselschade schreef hij: ‘Wanneer zal 't eens zijn, dat wij die rijpe geeltjes met haeren waes, onder de blaeuwe van Damasco zullen zien ujtsteken, als starren aen haeren hemel?’ (1632). De Blauwe Wijngaertranck was de naam van eene Rederijkerskamer te Monster onder de zinspreuk: ‘Smaeckt druijfs soetheit.’ Eene echt Hollandsche plant is de akelei (aquilegia) met hare blauwachtig- violette of ook lichtblauwe bloemen; 't kan ons daarom niet verwonderen, dat verschillende kamers van Rhetorijke haar tot blazoen kozen. Zoo had men eene Kamer de blauwe acoleijen te Rotterdam met de spreuk: ‘Met minnen versaemt;’ eene te Nieuwerkerk op Duiveland: ‘In minnen groijende;’ eene te Vlissingen: ‘den geest ondersoecket al,’ en nog eene te Veere. Hoogeveensche blauwe turf is meer zwartachtig grauw dan blauw, en blauwe rotsen maken eene goede vertooning in een gedicht, zij versterken het effect: ‘Ik zag er bergen ijs en onontdooibre schotsen
Van Groenlands strand geroofd, van Heklaas blauwe rotsen.’
(Bilderdijk, Z. d. Gel.)
| |
[pagina 7]
| |
Blauw arduin is eigenlijk stoepsteen, doch maakt een goed figuur voor een graftombe in een aansporing tot een zeetocht tegen de Algiersche kapers van het jaar 1718: ‘Maar beurt het sommigen te sneeven
Op 't eerebed in 't loffelijk werk:
Zoo doe men hunnen naam herleeven
In blaau Arduin of Marmerzerk.’
Het Blauwhoofd was vroeger een geducht bolwerk te Amsterdam aan den Ykant. Antonides begint er zijn tocht langs het Y: ‘Het blaeuwe Bolwerk zult ge in 't Noorden uit zien munten,
Gelijk een steenen berg; met breede en sterke punten
En walkortouwen, op d' afuiten wel geschaert.’
(Ystroom.)
Hij leert ons in het 4e Boek, waarom het dien naam draagt: ‘Het blaeuwe Hooft, uit blaeu arduin gewassen,
Rondom azuurblaeu verft het aengezicht der plassen.’
Het prachtige Blauwe Huis op de Heerengracht te Amsterdam had waarschijnlijk zijn naam ook aan het arduin te danken; het werd in 1615 gebouwd en de vrome stichteres had bepaald, dat uit de opbrengst van den jaarlijkschen huur de onkosten bestreden moesten worden voor de academische opleiding van eenige jongelieden. Blauwe steen kwam ook in de huis-apotheek onzer Voorouders te pas: wateren op een blauw steentje was een goed middel tegen de gevolgen van een' schrik, zeide het Oud-Hollandsche bijgeloof. In de middeleeuwen waren groote blauwe steenen gerechtssteenen, zij lagen dikwijls op een hoogte onder een ouden boom. In de steden vond men ze terug, zooals te Nijmegen en te Tiel; te Leiden een achthoekigen, die tot in 1614 in gebruik was. Bij Ouddorp vindt men een heuvel, een voormalige vliedterp, de Blauwe Steen geheeten; op den top lag een blauwe steen, waarop tot het jaar 1791 de ban werd gehouden over burgerlijke en polders-zaken (B. Boers, Beschr. v. Goeree en Overflakkee). Vonnissen, door de stedelijke overheid uitgesproken, werden op den blauwen steen voltrokken. Vondel laat spottenderwijze aan iemand een heelkundige operatie op den blauwen steen te Leiden verrichten. ‘Boer.
Ik bid u onderwijst mijn botheit.
Wat is de faculteit der Godtheit?
Student.
Vier ezels zotter als de zotheid;
Boer.
Wel zijnze aen de blaeuwe steen
Niet van de leuterkaei gesneen?
Student.
Al die ze kennen zeggen neen.’
(Boeren-Catechismus.)
| |
[pagina 8]
| |
De leuterkei is de kei, die iemand leutert, die hem in 't hoofd zit, en waardoor hij leutert en raaskalt, gelijk de vier professoren, die Vondel bedoelt. Van den steen in de blaas werd iemand door den steensnijder verlost, maar die van de leuterkei niet gesneden wordt, blijft een gek. Het spreekwoord: de kei leutert hem, en moet gesneden worden, is nog wel een enkele maal in gebruik, maar de tijd is nog niet daar, om het, als onnoodig, geheel af te schaffen. Sommige metalen krijgen door oxyde of vuil een blauwachtige tint, o.a. het lood: vandaar noemt men een geweerkogel een blauwe boon. Vooral is dit het geval met zilver, en hij, die veel met geld omgaat, krijgt daarvan blauwe vingers. Blauwvingers was de scheldnaam der Zwollenaars in de 16e eeuw. Zij hadden dien verkregen, omdat zij (volgens sommigen) hun vingers blauw geteld hadden aan het losgeld voor 50 schepen, meestal van Kampenaars, welke schepen zij in 1523 aangehouden en te Hattem opgebracht hadden. Anderen meenen te weten, dat zij uit geldzucht hun klokkespel aan de Amsterdammers verkocht hadden, en dat dit hetzelfde is, dat nog in den Munttoren te Amsterdam hangt. Die op een erfenis gehoopt heeft, welke hem ontgaan is, zal er zijn vingers niet blauw aan tellen. ‘Cupido’, zegt Jer. de Decker in zijn Lof der Geldsucht, ‘Weet met tellen meer als schieten te verrichten,
En treft met schijven 't wit veel beter als met schichten,
Ja om den schrick t'ontgaen van sijnen Bytebaeu
(Ick meen een' blaeuwe scheen) telt hij sijn' vingers blaeu.’
Het lage zilvergehalte, dat de vijftiende- en zestiende-eeuwsche muntspeciën hadden, bezorgden haar bij 't volk dan ook den bijnaam van blauw, omdat ze zoo ongeveer die kleur hadden. Zoo moest in de eerste helft der 15e eeuw eene belasting op heidevelden en bosschen op de Veluwe opgebracht worden onder den naam van blauwe guldens. Frans van Mieris zegt: ‘Blauwe guldens, dat 's Beyersche guldens, vermids het wapen van dat huis eenige blauwe ruiten bevat, of waarschijnlijk het zilver niet al te zuiver zal geweest zijn.’ (Floreni blavii; blavius, het Hoogd. blau verlatijnscht, zie blavipes hiervoor). Blaumusers of blauwe muijsen stonden ten jare 1527 in Nijmegen gelijk met een ‘halff stuver’ en waren toch ‘sylveren pennonge.’ De blauwe elfpenning was mede eene Geldersche munt van het jaar 1488; ook droeg een groot of halve stuiver van Maximiliaan en Filips, geslagen in 1499, dezen naam. Bredero kende ze nog wel en bracht er een in het Moortje te pas: ‘En men koft een heele schoot nuwebacken Wormer meschuytjes om een blaeuwe ellefpenningh’ (Een elfpenning = 5½) duit). | |
[pagina 9]
| |
Van het harde metaal tot het broze papier overgaande, merken wij vooreerst op, dat in den tijd van koning Lodewijk Napoleon alle stedelijke afkondigingen op blauw papier gedrukt werden, terwijl alles, wat van het gouvernement uitging, op wit verscheen. Blauwe boeken zijn in drie soorten voorhanden. Ten eerste: de Blauwe Bibliotheek of Bibliothèque bleue, eene welbekende verzameling novellen en romans, in 't blauw ingenaaid. In de tweede plaats: de Blauwe Boeken of Blue Books, bevattende in blauwe omslagen de rapporten en verslagen van diplomatieke onderhandelingen, die bestemd zijn om door de Regeering aan het Parlement te worden overhandigd. En eindelijk de blauwboekjes, waaronder men gewoonlijk pamfletten en schotschriften verstaat. Den naamsoorsprong geeft ons J. Uitenboogaart, die in 1618 wegens den godsdienst gebannen werd. Sprekende over zijne sententie zegt hij, dat zijne vrouw aan een der rechters hare verwondering had te kennen gegeven, dat de misdaad, waarvan hij ten onrechte beschuldigd was, niet in het vonnis stond uitgedrukt. De rechter antwoordde: ‘dat de Heeren met geen blaeuwe boecxkens gedient en waren’; terwijl Uitenboogaart erop laat volgen: ‘meijnende apparentelijck een boeckjen, dat daerop mochte komen tot verantwoordinge in het blaeuw genaeyt, ghelijck sulcke boecxjens ghemeenlijck ghenaeijt ende daerom blaeuwe boecxkens ghenaemt wierden.’ Niet alle blauwboekjes zijn echter als pamfletten en schotschriften te beschouwen; integendeel, er zijn er, die men om den inhoud hoogschatten moet. Franciscus Ridderus, een zeer geleerd man, een geacht godgeleerde en een onvermoeid beoefenaar der geschiedenis, gaf in 1674 in 't licht: den Historischen Frans-man, in bysondere Fransche geschiedenissen, gepast op de onderdruckte staat van ons lieve Vaderlandt. De Schrijver is volgens zijn voorbericht van plan ‘Allerley Natiën van Europa eens door te loopen, en van ieder een kleyn blaeuw boekje aan ons Vaderlandt te geven.’ In 'tzelfde jaar verschenen de Historische Engelsman en de Historische Hollander, alle in 4o. ‘In al deze boeken heeft de schrijver een schat van Historische kennis, overwaardig te lezen, ten nutte zijner tijdgenooten te zamengebragt. Het zijn werken, welke men heden met de pretentie van Marokyn-boek zoude bestempelen.’ (C. Kramm). Waarom de Gids indertijd de Blauwe Beul genoemd werd, kan men lezen Noord en Zuid II bl. 120. Om onze verzameling volledig te maken, mogen wij blauwsel, blauwspaath, blauwsteen of azuursteen, blauwzuur, blauwstof of cyanogenium, kobaltblauw, kogelblauw (blauwsel, dat in den vorm van kogeltjes in den handel gebracht wordt), Berlijnsch- of Pruisisch-blauw, bij de aquarellisten hooggeschat, enz. enz. niet onvermeld laten. Delftsch blauw en Oud blauw, de snuifpotten, vazen, | |
[pagina 10]
| |
pullen en bekers, de trekpotten, koppen en spoelkommen, die, gene op het kabinet, deze in de glazenkast onzer grootmoeders pronkten, worden tegenwoordig weer met goud betaald. Er is nog een ander werkwoord blauwen, wel te onderscheiden van blauwen = blauw worden in: de lucht blauwt, het verschiet blauwt; het beteekent blauw maken. Er zijn namelijk melkboeren en melkslijters, die de melk blauwen, of ‘wasschen’, zooals zij 't eufemistisch uitdrukken. ‘Hoe komt de melk zoo dun en blaauw?’ vraagde de baas uit naam der klanten aan Elsje en Klaas. Elsje wist het wel, maar zeide het niet. (Schimmel, het Ronde Putje). Blauwoven is een indringer en heeft met blauw niets uit te staan: dit blauw is het Engelsche blow = blazen, - het woord beteekent blaasoven. | |
II.In alle tot dusver behandelde woorden, samenstellingen, zegswijzen en spreekwoorden had blauw zijne eigenlijke beteekenis, namelijk die van de kleur caerulus, welke in alle nuancen afwisselt van de verrukkelijke, overheerlijke tint des Italiaanschen hemels af tot de grauwe en matte van lood toe, maar toch altijd blauw. Het heeft echter nog een tweede, overdrachtelijke of figuurlijke beteekenis, die ook weer alle schakeeringen doorloopt tusschen onpleizierig en duivelsch of helsch. Op zijn zachtst genomen komt het bij Cats voor in den zin van mager: ‘Een blauwen schapen bout en wil geen schralen heert,
Maar vleijs dat mager is dat eijst een vetten weert.’
(Embl. Mor. VIII.)
Het bijwoord blauwtjes beteekent koel, minachtend, en ergens blauw afkomen staat gelijk met er kaal, bekaaid afkomen, een gek figuur maken. Een blauwe boodschap is een voorgewende boodschap, en een blauwe reden een gezochte, gemaakte reden vulgò een kletspraatje. Zoo heeft men ook blauwe uitvluchten: ‘Sij (twee lichte vrouwen) meer geneycht tot sijn ghelt als tot sijn schoone woorden, willen dat hij (Jerolimo) haer sal leyden op de klieveniers doelen; hij alsoo kouwt van buydel als heet van maegh, maeckt veel blaeuwe en loghenachtige uijtvluchten.’ (Bredero, Inhoudt Spaansche Brabander.) Inlandsche kinderen op Java dragen ook den naam van blauwtjes, omdat het onwettige, onechte kinderen zijn. Intusschen wordt een Zambo (de zoon van een Neger en eene Indiaansche vrouw) ook drie-kwart-blauwe genoemd. Dit wijst dus meer op de huid- | |
[pagina 11]
| |
kleur, grauwachtig namelijk. De inwoners van New-Yersey worden ook spottenderwijze Blauwen genoemd, omdat men per honderd drie kleurlingen, in 't geheel 30000, vindt. Van iemand, die links in zijne bewegingen is of er lam en onhandig bijstaat, zegt men: zijn leden hangen of ze met blauw garen aan zijn lijf genaaid waren. Met de blauwe huik voor iemand uitgaan beteekende in den tijd van onze oud-overgrootmoeders: een huwelijksaanzoek voor iemand doen. Een huik was een mantel, dien men als staatsiekleed bij plechtige gelegenheden omdeed; en omdat het aanzoek maar voor een ander en dus uit de tweede hand was, sprak men, spottende, van een blauwe huik. Iemand de blauwe huik aandoen = horens opzetten: ‘Ic prijs een wijf, die haren man
Verdwasen can ten sot;
Al duet si hem die blaeu hoeyck an,
Hi waent, hi is haer afgod.’
Hieraan sluit zich van zelf een blauwe scheen of een blauwtje. Het laatste is tegenwoordig de meest gebruikte vorm: ‘Wat of lief-Elsjen deeren mag,
Of 't hem een blaauwtjen spelt?’
(Schimmel, het Ronde Putjen.)
Bilderdijk beweert, dat een blauwe scheen vroeger in 't algemeen een ongeluk uitdrukte, en eerst in de 18e eeuw de beteekenis kreeg van afwijzing bij een huwelijksaanzoek. Daarin slaat hij echter den bal deerlijk mis. Bij Spieghel hebben wij 't reeds in den gewonen zin: ‘Dit zijn de gebreeken van minnende leecken,
Wanneer m'een blaauwe scheen gestoten heeft an 't been,
Dat geen Artznij genesen kan of kruijdt.’
(Vrijers-sangh.)
In Bredero's Sijmen sonder Soeticheijdt evenzoo: ‘Maer Jan Vercki het die tot jouwent een blauwe scheen eloopen?’
En Roemer Visscher bezong in 1612 ‘'t loff van de Mutze ende van een blaeuwe scheen,’ en Cats leeraarde: ‘Wilt ghij de swaerste straf van liefdes vierschaer weten?
Sij wort in onse tael een blauwe scheen geheten;
Ey! dat's een bitebau die ieder een ontsiet.’
(Sinne en Minnebeelden XXVII.)
(Vergelijk de plaats uit de Decker, hierboven aangehaald.) Huygens berispt het, dat men de Hollandsche uitdrukking in zijn tijd niet mooi genoeg vond en 't op zijn Fransch zei: | |
[pagina 12]
| |
‘Wy schaemen ons Moers tael, als 't gelden sal met minnen;
Verlieft werdt amoureux,
Misnoegen, desespoir, blauw-scheenen-zeer desastres.’
(Korenbloemen 6e boeck.)
Men is algemeen van gevoelen, dat de spreekwijze haar oorsprong heeft in den schop: in Sluis zegt men nog slechtweg: den schop krijgen. Op 't Kampereiland hebben de moeders en vooral de grootmoeders de gewoonte om den huwbaren meisjes, als zij ergens heen gaan, waar ook vrijers komen, de les mede te geven: ‘Asse oew te nao komen, geef ze fiks en schup veur de scheenen.’ De dichter O.C.F. Hoffham (1823) gaf aan den blauwen scheen eene eerbiedwaardig hooge afkomst, rechtstreeks van God Apol: Apollo minde Dafné, die in een laurierboom herschapen werd. ‘De God der Piëriden,
Nog in de vaart van 't rennen,
Wil met ontslotene armen
Zijn schoone bruid omhelzen,
Maar stoot, bij 't driftig nadren
Zich aan haar ruwe schorse
Te deerlijk blaauwe scheenen:
En deze blaauwe scheenen
Zijn de eerste blaauwe scheenen.’
Van Hellas naar Moskovië is geen klein sprongetje, daarom vinden wij op die reis den blauwen scheen veranderd in een eenvoudig blauwtje. ‘Een flink en welverdiend blauwtje in tweeërlei beteekenis (zoo verhaalt het Nieuws van den Dag van 6 Maart 1883) heeft onlangs een adellijk luitenantje te Moskau geloopen. De jonge officier vervolgde de dochter van een verver, een beeldschoon meisje, gedurig met zijn liefdesbetuigingen, maar gaf, toen de vader hem ruiterlijk vroeg of hij voornemens was zijn schoonzoon te worden, ontwijkende antwoorden. De verver verzocht toen den jonkman zijne dochter voortaan met rust te laten. Maar de luitenant kwam toch terug, en onlangs, toen hij zich weer vertoonde, snelde de vader op hem los, pakte hem op, en dompelde hem een paar malen in een groote kuip. Halfgestikt ijlde de jonkman naar huis en daar bemerkte hij tot zijne ontzetting, dat zijn gelaat en handen blauw waren en niet schoon gewasschen konden worden. De kuip was gevuld met een onuitwischbare verfstof, eene uitvinding van den vader der vervolgde schoone, en de luitenant, die half razend is van spijt, heeft nu slechts de keus om zich tot een neger te laten verven of alles maar blauw blauw te laten.’ - Se non è vero, è ben trovato. Edoch, de maatregel moge doeltreffend zijn, hij is niet van nieuwe vinding: in onze oudere romans, onder den invloed der | |
[pagina 13]
| |
Engelsche school geschreven, hebben Don Juans dergelijke ontmoetingen. Bij Boccaccio komt reeds zoo iets voor. Om den oorsprong te verklaren van blauw blauw laten zijn vier verhalen in omloop, die men kan nalezen in Noord en Zuid V bl. 13. Zij hebben echter alle betrekking op de kleur blauw, en ik meen te mogen veronderstellen, dat blauw ook hier kwaad beteekent. Wij zullen dat maar blauw blauw laten wil zooveel zeggen als: wij zullen die slechte zaak maar slecht laten, en de boel maar laten rusten, want hoe meer men er in roert, hoe meer het stinkt Maar hoe komt blauw aan die hoogst ongunstige beteekenis? Omdat blauw de kleur is der hel, ‘Waar Razernijen bij de blaauwe vuurvlam waken,
En plagen telen uit het zaad der helsche draken.’
(Bild. Z. d. Gel.)
Die blauwe vlam is de brandende zwavel; de hel wordt doorgaans voorgesteld als een zwavelpoel, en de vulkanen, bij wier kraters men gewoonlijk zwavel vindt, verbeeldt men zich als de toegangen tot de hel. Aldus zong Antonides van de Hekla: ‘Heel IJslant beeft, wanneer dat groot gevaerte aen 't kraeken,
Een blaeuwe zee van vier en zwavel schijnt te braeken.’
De bliksem heet somtijds de blauwe bliksem en heeft daardoor het aanzijn gegeven aan het tusschenwerpsel afgeblauwebliksemd. Als onze Naburen zeggen: Wie der blaue Blitz!’ willen zij daarmede het non plus ultra van snelheid uitdrukken. In Noord-Brabant en elders wordt, tusschen twee haakjes, een kostje, bestaande uit meel en water, blauwe bliksem genoemd. De meeste helsche gedrochten droegen de livrei van hun vaderland; - wat van de onderwereld afkomstig was of daarmede in verband stond, was blauw, zoowel bij de dichters, als in 't volksbijgeloof. Hela, de Noordsche Helgodin was half blauw, half wit; op het eiland Rügen vertoefden grauwe (blauwe) dwergen, die boos van aard waren; nixen en meerminnen hadden blauwe haren; dwaallichten en Sint-Elmsvuur waren blauwe vlammen; de kobold of kabouter verscheen in de gedaante eener blauwe vlam, en op de plaats, waar groote schatten verborgen lagen, brandde een blauwe vlam. Draken en dergelijke monsters stelden de dichters zich voor als geheel of gedeeltelijk blauw, of blauwe vlammen brakende. In Vondels treurspel zien wij den trotschen Lucifer aan 't hoofd van 't ‘heilloos heir’ en ‘goddelooze rot:’ ‘De leeuw en blaeuwe draeck aen 't woeden, vliegen van
Zijn hant op elcken wenck met vreeselijcke driften,
D'een brult en bijt en scheurt, en d' ander schiet vergiften.’
| |
[pagina 14]
| |
Antonides schildert ons, hoe in den krijg ‘den fellen lantdraek, die noch van venijnen zwelt,
Den blaeuwen kam verheft, begint den staert te krollen.’
(IJstroom.)
Zelfs wordt, in hetzelfde gedicht, het sterrebeeld ‘de Draak’ op gelijke wijze geschilderd: ‘Ook zult ge letten op het vreeselijk Serpent,
Dat, als een breede strael van vier, zich krult en went
In 't Noorden: als gij 't ziet van blaeuwen zwavel gloeien,
Hael in den schoot, 't zeil nu.’
Vandaar, dat blauw de kracht heeft gekregen van listig, boos, bedriegelijk, helsch en duivelsch. Bij Kiliaan vinden wij het werkwoord blaeuwen voor bedriegen en in Zeeuwsch-Vlaanderen beteekent hetzelfde w.w. sluiken of smokkelen. In Hoofts Geeraerdt zegt Twist tot Bedrogh: ‘Blanketzelkorst beveynst uw aenzicht om end' om’;
waarop Bedrogh antwoordt: ‘Blanketzel lieght te blaeuw, wacht dat ik mij vermom.’
Bij Vondel heeft het gelijke beteekenis in: ‘d'avondvorst riep eerst, dat luyd te blaeu.’
(Klinckdicht voor de Verovering van Grol.)
In 't Hoogduitsch beduiden blaue Nebel praatjes om iemand te bedotten, en de uitdrukking ein blaues Wunder sehen zegt zooveel als: iets wonderlijks zien. Ein Blaufärber is een leugenaar, en ein Blaustrumpf een spion of verklikker. De Fransche contes bleus staan gelijk met onze oudewijvenpraatjes, en de diables bleus, in 't Engelsch: blue devils, zijn hersenschimmen. Blauwbaard, de groote booswicht en vrouwenmoordenaar, had niet toevallig een blauwen baard, en blauwe Koert is waarschijnlijk een bedrieger met de kaart. Rotgans verhaalt ons in de Boerekermis: ‘Hoe kunstig blaauwe Koert kan met de troefkaart speelen,
En dat men nimmer hem hoort kijven of krakkeelen.’
In de archieven van Aardenburg worden de blauw-bagijnen vermeld en komt ook een blauw-bagijnstraat voor; - gewoonlijk verstond men onder blauwe begijnen of dolle begijnen vrouwspersonen, die juist het tegenovergestelde van de vrome geestelijke zusters waren. In Amsterdam wordt ook een Dollebegijnensteeg gevonden: wat dat voor een soort steeg is, zal men gemakkelijk begrijpen. In de Utrechtsche geschiedenis is ook een blauwe Bisschop bekend, namelijk Hendrik van Beieren, die gedurende zijn kortston- | |
[pagina 15]
| |
dig bestuur (1524-1528) de verwarde zaken van het Sticht nog meer in de war hielp. Drie oorzaken werkten hiertoe mede: de Bisschop was zwak en wreed, de onderdanen onwillig en de machtige Karel van Gelder speelde den baas in het Bisdom. Zijne vijanden noemden hem den blauwen Bisschop, zoowel omdat de Beiersche kleuren blauw en wit waren, en dus de Bisschoppelijke ruiters, knechten en bedienden allen in blauw-witte livrei gestoken waren, als omdat zij aan blauw den zin van dwaas, verkeerd, onwaardig hechtten. Die spotnaam blijkt o.a. ook uit een schimpdicht van 1528: ‘Melis Broeder mijns Heeren geswooren
Sprack met zijne vrienden in, als
Onsen blaeuwen Bisschop komt rijden hier voeren,
Sluijt toe die poorte, 't gelt ons alle gader den hals.’
En ‘Adam van Diemen U suster weduwinne
Hadde van herten seer groot verlangen
Dat sij noch souden mogen spinnen
Den bast daermen den blaeuwen Bisschop aen mocht hangen.’
Blauwe bloemen spelen een voorname rol in de spreekwoorden. De bekende Hortensius, die rector van de Latijnsche school te Naarden was, en in 1572 bij den moord gespaard werd, omdat een der Spaansche officieren zijn leerling geweest was, gebruikt reeds in zijne Hist. der Utr. oorlogen: veel blaeuwe blommen wijsmaken in den zin van ‘met schoone beloften paaien.’ In een stuk van 1627 komt blaeuwe bloemen plucken in dezelfde beteekenis voor. In Zeeuwsch-Vlaanderen zegt men: iemand blauwe bloempjes aanspelden, of ook op z'n hoed steken, hetgeen in de Meierij van den Bosch luidt: ge zult me geen blauw mennekes maken, en in Holland: iemand een blauwe bril opzetten, alles te zamen zooveel als: ‘praatjes verkoopen, knollen voor citroenen in de hand stoppen,’ enz. De blauwe Schuit (zie ook Noord en Zuid IV bl. 354) was een geliefkoosd bestanddeel van Vastelavondsoptochten. Zij was een blauwgeverfde schuit op wielen en bemand met narren en grappenmakers. Het gebruik om met de blauwe Schuit of het Narrenschip rond te gaan klimt reeds op tot de 12e eeuw, maar het rondvoeren van een schip behoort reeds in den Heidenschen voortijd tehuis. Behalve Jacob van Oestvoren (1413) heeft Dr. Sebastiaan Brand in 1489 het Narrenschip bezongen. Van het Hoogduitsche gedicht des laatsten verscheen in 1500 te Parijs eene Hollandsche vertaling. Eindelijk blijft ons nog de blauwe maandag over. Hij is een blauwen maandag bij mij geweest beteekent gewoon- | |
[pagina 16]
| |
lijk: ‘hij is zeer kort bij mij geweest.’ Aldus bezigt Bilderdijk het: ‘Hij is een blauwen Maandag daar geweest.’ (Hist. des Vaderlands.) In een kluchtspel van Bernagie: Studente-leven beduidt het woord echter iets anders: ‘De ouders moeten kamers en alles voor het heele jaar ginter betaalen, En de Jonkers zijn alle blaauw maandagen t' huis en beelden 'er wel in, dat men ze lustig behoorde te onthaalen.’ Hier beteekent het klaarblijkelijk niet ‘een korten tijd’, maar ‘elk oogenblik.’ Sommigen beweren dat blauwe maandag beteekent ‘kwade maandag’, omdat op een maandag in de maand Mei van het jaar 1344 er een hevige vechtpartij had plaats gehad tusschen de volders en de wevers te Gent, waarna er velen met bebloede koppen huiswaarts gekeerd waren. Sedert werd die dag ‘kwaeden Maendag’ genoemd. Anderen meenen dat de maandag vóór de Vasten, of wel de eerste maandag in de Vasten, de Blauw-Maandag was, omdat op dien dag in de 15e en de 16e eeuw de kerken van binnen met blauw laken behangen waren. Dien dag werd er niet gewerkt, en de ambachtslieden brachten hem in opgewonden stemming door. Het gebruik om op dien maandag niet te arbeiden zou op alle andere maandagen overgegaan zijn, en die alle zouden dus blauwe maandagen geworden zijn. Eene derde gissing is van Bilderdijk: deze meent, dat het woord in verband staat met blouwen = slaan, en het dus gebroken maandag zou zijn. Bij Kiliaan vindt men werkelijk: blaeuwen j (dat is: jegenwoordig of thans) blouwen = slaan; alsmede in Meijer's Woordenschat: blaauwen = kwellen, blouwen = slaan. Ook in Duitschland is de Blaue Montag bekend, en blauen Montag machen beteekent ‘luieren’. De Franschen vertalen het door journeé blanche of lundi bleu, Men mag het er voor houden, dat in de uitdrukking, die wij behandelen, zoowel de maandag, als het blauw zijne eigenaardige kracht heeft; Blauw is dwaas, kwaad, boos; men behoeft zijne toevlucht dan niet tot blauw laken te nemen. Maar de maandag is ook een kwade dag; hij heet naar de Germaansche godin Mona, de maan. Op maandag zou men geen werk van eenig gewicht begonnen hebben. In het Bentheimsche en de Groninger Ommelanden zullen vele landlieden op geen maandag met den oogst of een ander akkerwerk beginnen. In Noord-Brabant heet het: Maandags spoed, zelden goed; elders: Een maandagsche maan brengt zelden veel goeds aan. In sommige streken van Duitschland. o.a. in Beneden-Saksen is die tweede dag een ongeluksdag: men zal dan nooit een huwelijk inzegenen | |
[pagina 17]
| |
of eene bruiloft vieren, volgens het spreekwoord: Montag wird keine Wochen alt of Maandag waard nig weeken olt. Ook bij de Israeliten geldt die dag van ouds voor een kwaden dag; volgens den geleerden, nu wijlen, Dr. S.J. Mulder ligt de reden hiervan in het Scheppingsverhaal, waarin bij elken dag gezegd wordt: ‘God zag, dat het goed was,’ behalve bij den tweeden, dus den maandag. Daar nu blauw = kwaad en maandag = een ongeluksdag is, mag men een blauwen maandag wel beschouwen als een korten, maar kwaden tijd, en die beteekenis hebben de beide woorden ook in den tegenwoordigen tijd nog. Wanneer bijv. de Heer A aan den Heer B vraagt: ‘Kent U mijnheer L?’ en hij tot antwoord krijgt: ‘Ja, hij is een blauwen maandag bij mij boekhouder geweest,’ dan wil B hiermee zeggen: ‘hij is maar kort in mijn dienst geweest en heeft in dien tijd weinig goeds verricht.’ - En hiermede genoeg. Hilversum. J.E. Ter Gouw. |
|