| |
Wat moeten wij lezen en hoe moeten wij lezen?
Wanneer wij over het lezen van boeken spreken, willen wij niet alle soorten behandelen, maar ons bepalen bij, wat men noemt letterkundige werken, of werken, waarvan men verwacht, dat inhoud en vorm zich kenmerken door kunst en smaak. Overeenkomstig deze bepaling achten wij daaronder begrepen boeken over philosophie, historie, biographie, poëzie en verdichting, beschrijvingen van personen en toestanden, doch wij willen die geschriften voorbijgaan, die zuiver wetenschappelijke onderwerpen en vooral bepaalde vakken van handel en nijverheid, theologische leerstellingen en beschouwingen behandelen.
Het nut van het lezen blijkt het duidelijkst uit het onderscheid tusschen den onontwikkelde en den man van hoogere beschaving.
Sla eerst een blik op den geheel ongeletterden daglooner, die lezen noch schrijven kan. Zijn geest reikt niet verder dan het uiterlijke der dingen. Hij houdt zich alleen bezig met de eentonige beelden van dat nietig deel der wereld, waar hij zijn arbeid verricht, de dieren van het veld, het voorkomen zijner bloedverwanten en buren en den sleurvan het boerenleven. Verleden en toekomst bestaan voor hem niet. Zijn geest is beperkt tot het heden en tot dat kleine gedeelte der aarde, waarop hij zich dagelijks beweegt.
| |
| |
Richt nu uw oog op den letterkundig ontwikkelde. Met helder hoofd, gevoelig hart en levendige verbeelding zit hij in zijn studeervertrek, waarvan de wanden bezet zijn met boeken over alle onderwerpen en in alle talen. Hij is inderdaad een man, met tooverkracht begaafd, en deze boeken zijn magische werken, vol tooverformulieren. Wanneer hij er een opent en met gespannen opmerkzaamheid daarin leest, dan verdwijnen voor hem in weinig minuten alle voorwerpen om hem heen, en hij wordt meegevoerd naar verre streken of in lang vervlogen tijden. Misschien bevat het boek een beschrijving van andere landen, en dan gevoelt hij zich te midden van de snerpende koude en de besneeuwde ijsvelden van de poolstreken of van de felle hitte en den weelderigen plantengroei van den equator, of misschien de steile Alpen beklimmende met den toerist, of de bronnen van den Nijl opsporende met Livingstone of Baker. Of misschien is het eene geschiedenis des vaderlands en dan gaat hij met den stroom des tijds terug en bevindt zich te midden onzer moedige voorvaderen'; hij doorleeft nog eens vol levendige belangstelling al hun arbeid en hun strijd; hij verplaatst zich in den tijd der hervorming, deelt in hun worsteling tegen het machtige Spanje, totdat hij hen eindelijk roemrijk uit dien strijd te voorschijn ziet treden en ons land als zelfstandige staat een plaats ziet innemen onder de staten van Europa. Of misschien is het boek een onzer groote klassieken: Vondel, Hooft en Huyghens of Bilderdijk, da Costa en Potgieter en onmiddelijk is hij nauw verbonden met een geest veel grooter dan de zijne, wiens verheven gedachten zijn geest doordringen, wiens vurige gevoelens zijn hart doortintelen, totdat hij veredeld, bezield, zich een hooger en edeler wezen gevoelt.
Zoo verruimt zich de blik en verheft zich de ziel van dezen geleerde, totdat hij leeft in iedere streek op aarde, in lang vervlogen tijden en aldus innige gemeenschap heeft met de geesten der groote dooden, en zoo verheft hij zich, ofschoon oorspronkelijk een zwak, sterfelijk wezen, tot hij bijkans de goddelijke hoedanigheden van alomtegenwoordigheid en alwetendheid bezit.
Er is dus geen twijfel aan, inderdaad boeken zijn werktuigen van bijna wonderbaarlijke kracht in de hand van den beschaafden mensch. Maar twee belangrijke vraagstukken doen zich nu voor.
I. Welke boeken moeten wij lezen en II. Hoe moeten wij ze lezen? I. Welke boeken moeten wij lezen? De groote moeielijkheid, die zich bij de beantwoording dezer vraag voordoet, ligt in het ontelbaar aantal boeken. Sinds de dagen van Mozes zijn er steeds schrijvers geweest. En nu zijn er schrijvers en schrijfsters beiden en zij schrijven meer dan ooit. Het schrijven is een ware epidemie geworden. Het getal ijverige schrijvers heeft een onrustbarende hoogte bereikt:
Mocht Bilderdijk getuigen:
Geen heuvelterpjen kan men toonen,
Waar thans geen zanggodessen wonen,
Of dat geen Helikon bevat,
wat zou hij in onze dagen wel zeggen, vooral wanneer hij zijne beschouwing ook tot de prozaschrijvers uitstrekte?
Wij kunnen ons voorstellen, dat het na eenigen tijd moeielijk zal zijn,
| |
| |
iemand te vinden, die zich niet schuldig heeft gemaakt aan het schrijven van een boek, en, wanneer hij te vinden mocht zijn, zal hij misschien beschouwd worden als een wonder van zelfverloochening, en als een wezen, wijzer en gelukkiger dan zijn medeschepselen.
Verschillende personen handelen ook op verschillende wijzen ten opzichte dezer menigte boeken. De een koopt al de nieuwe werken, die men hem aanbeveelt, rangschikt ze op de planken van wat hij zijn bibliotheek noemt, snijdt ze niet eens open, waarschijnlijk uit vrees, dat al het wetenswaardige er uit zou ontsnappen en als hij dan te midden zijner boeken zit, verbeeldt hij zich werkelijk, geleerd te worden, alleen door ze van buiten te bekijken. Een ander, wiens geest werkzamer is, leest ieder boek, dat hij in handen krijgt. Wat het is, doet er niet toe, als het maar gedrukt is. En hij vertelt u vol zelfvoldoening, dat hij dol veel van lezen houdt. Mogelijk!
Maar zijn lectuur is blijkbaar niet dol op hem, want ze neemt de eerste de beste gelegenheid waar, om te ontsnappen, verdwijnt en laat hem even onwetend als te voren.
Een derde leest zeer nauwgezet alle couranten en tijdschriften en verbeeldt zich, omdat hij leest, wat men gewoon is, overzichten te noemen, maar wat dikwijls slechts verwrongen fragmenten zijn der nieuwe werken, dat hij die werken zelf bestudeert. Hij bedriegt zich evenzeer als de arme, halfnaakte wilde, die zich verbeeldde een volkomen Europeesch costuum bemachtigd te hebben, toen hij een hoed en een paar laarzen had opgeraapt.
Al deze methoden, het behoeft nauwelijks gezegd te worden, zijn onvoldoende. De ware methode schijnt te bestaan uit twee deelen: Eerst een of twee der groote klassieke werken op ieder gebied van letterkunde te lezen en dan onze lectuur te bepalen tot dat gedeelte der letterkunde. dat ons het meest aantrekt.
Deze twee stappen zouden voldoende zijn, om ons, wat de letterkunde betreft, die hoogte te doen bereiken, die John Stuart Mill zegt, dat ieder beschaafd mensch op het gehied van algemeene ontwikkeling bereiken moet, n.l. Iets van alles te weten en alles van één gebied in 't bijzonder.
Laat ons ten eerste eens zien, van welk nut klassieke werken kunnen zijn onder de overweldigende menigte boeken. Menschen bezitten van nature de neiging elkander, zoowel in hun oordeel, als in andere bijzonderheden na te volgen. Bovendien zijn zij traag van natuur en praten liever een reeds bestaand oordeel na, dan dat zij zich de moeite geven er een voor zich zelf te vormen. Daarom hooren wij zoo dikwijls een zelfde oordeel verkondigen door tal van onbeduidende personen, door een geheele politieke partij, en wanneer wij A's oordeel vernemen over een punt van onderwijs en opvoeding, kunnen wij daaruit gemakkelijk afleiden, wat dat van B. en C. zal zijn. Deze zelfde wet nu geldt ook voor schrijvers. Ook zij zijn traag en ook zij volgen elkander na. Zij heschouwen een zaak uit hetzelfde oogpunt, lezen elkanders werken, en dikwijls zonder het zelf te willen, nemen zij van elkander over.
Het is waar, dat zij, evenals de dief, die een stuk zilver smelt om den naam des eigenaars te doen verdwijnen, de gedachte met andere woorden en in anderen vorm weergeven, maar in werkelijkheid toch slechts onveranderd. Wanneer wij bijv. de lectuur ondernamen, van al de boeken over een
| |
| |
zelfde onderwerp geschreven, dan zou de overeenkomst, die wij overal ontmoeten ons spoedig vervelen en afmatten. Wij gevoelen ons dan inderdaad geheel ondergaan in die vervelende, uitgebreide alledaagschheden. Hier nu komt de schrijver van een klassiek werk ons te hulp. Hij staat op als een bijzondere weldaad der Voorzienigheid om ons te redden van geestelijken ondergang en dood. Moedig onderzoekt hij de uitgestrekte woestijn op zijn gebied van letterkunde; met onvermoeide werkzaamheid des geestes leest hij het eene werk na het andere en met het nooit falende inzicht van het genie neemt hij juist datgene uit elk werk, dat uitmunt door inhoud of door vorm. Al deze voortreffelijkheden overdenkt hij nog eens, voegt er nieuwe denkbeelden en schoonheden aan toe en levert dan een werk, dat in 't kort bijna alles bevat wat goed is op dat gebied der letteren.
Zulk een schrijver is zeker een der grootste zegeningen, die den armen ontmoedigden lezer geschonken kunnen worden. Zij zijn de vaste sterren aan den letterkundigen hemel - zonnen vol gloed en pracht; en de andere schrijvers zijn slechts planeten, die licht afstralen, dat zij aan hen ontleend hebben. Zij zijn vorsten door een goddelijk recht, de groote vertegenwoordigers van het menschelijk geslacht, van hooger hand bezield met wijsheid en begaafd met een onweerstaanbare macht om de harten der menigte te leiden. Die hen geheel verstaat, verstaat in 't kort geheel den geest der letteren.
Daarom zouden wij jongelieden aanraden de groote klassieke meesterstukken te bestudeeren. Kunt gij ze niet alle lezen, lees er dan ten minste een, wijd uw geheele aandacht daaraan en volg hem opmerkzaam in al zijne gedachten en gevoelens. Bekommer er u volstrekt niet om, als ge misschien gelaakt wordt, omdat ge niet veel boeken kent. Toen men aan een geleerde vroeg, waarom hij niet meer gelezen had, riep hij uit: ‘Meer gelezen! als ik evenveel boeken had gelezen als andere menschen, zou ik even onwetend zijn als zij.’ ‘Vrees’, zegt een Latijnsch spreekwoord ‘den man van één boek.’ Welk een geducht antagonist zou de persoon zijn, die Goethe volkomen bestudeerd had; die al zijne karakters had geanalyseerd, al zijn grootsche gedachten had begrepen,
Laat ons dan onderstellen, dat gij een of twee klassieken hebt bestudeerd en dat gij verlangt, nog meer boeken te leeren kennen. Onze eerste raad is, uw lectuur te bepalen tot het gebied, dat het meest aan de behoeften van uw geest beantwoordt. Maar hier rijst de vraag voor ons op: ‘Hoe moeten wij dat gebied leeren kennen?’ Deze vraag zullen wij nu trachten te beantwoorden. Menigeen zal u gaarne een aantal zijner lievelingsschrijvers opnoemen en u vertellen, welk een indruk zij op hem hebben gemaakt en hij raadt zijne toehoorders aan, dezelfde boeken te lezen, opdat zij dezelfden indruk op hen zullen maken. Hij vergeet, dat verschillende personen een verschillenden smaak hebben en dat misschien het geestelijk voedsel, dat hem zoo voldaan en gesticht heeft, hen onbevredigd en onvoldaan zal laten. Hij vergeet ook, dat het niet raadzaam zou zijn, alle menschen volgens een model gevormd te zien, zelfs al ware dat model zulk een bewonderenswaardig persoon als hij zelf; dat zulk een schikking ongetwijfeld de wereld ondragelijk vervelend en alledaagsch zou maken. Wij zouden eerder tot u zeggen: ‘Neem nooit,
| |
| |
op goed geluk de lievelingsschrijvers van een ander tot de uwen aan. Grijp niet van 't eene boek naar het andere, om te trachten alles te lezen, wat ieder ‘zoogenaamd’ beoordeelaar u aanraadt. Ga niet ter wille van wien dan ook onder in een doelloos, vluchtig lezen. Uw tijd is kostbaar en naarmate hij kostbaarder is, moet uw lectuur uitgezochter zijn. Kies deze met bedachtzaamheid en zorg; en opdat gij met zekerheid kunt kiezen, zullen wij de drie eigenschappen noemen, die ze vereenigd moeten bezitten.
In de eerste plaats moet het boek, dat gij zult kiezen, uw belangstelling gaande maken. Indien gij geen honger hebt, zal uw lichamelijk voedsel u niet baten; en wanneer gij geen belang stelt in hetgeen gij leest, zal het lezen u van geen nut zijn. Wanneer gij geen belangstelling gevoelt, zal uw geest niet werkzaam zijn, en als uw geest niet werkzaam is, zult gij geen enkele gedachte in u opnemen. Het boek moge een der grootste meesterstukken zijn, vol verheven gedachten en edele gevoelens en toch zal het voor u niets anders zijn dan een stapel gedrukt papier. Maar wanneer integendeel uw opmerkzaamheid geboeid wordt, terwijl gij leest, bezit het boek de eerste eigenschap van een geschikt boek. Het bezit de eerste eigenschap, maar daarom nog niet de overige. Hoe boeiend het ook zij, het is misschien een niets-beteekenend verhaal, dat uw kostbaren tijd doodt. Enkel belangstelling in een boek is daarom nog niet genoeg.
Het moet in de tweede plaats in staat zijn de krachten uws geestes tot werkzaamheid te dwingen. Wanneer een boek werkelijk een kunstwerk is, geeft het ons het beste deel van de ziel des schrijvers. Daar samengevat in woorden en gevoelens liggen de gedachten, die in zijn geest rijpten, en de gevoelens die zijn hart doorgloeiden. Wanneer gij nu, als gij een boek leest, u tot hem voelt aangetrokken en zijne gedachten en gevoelens u geheel doordringen, dan moogt gij daaruit besluiten, dat gij en de schrijver geestverwanten zijn, en dat zijn boek dus voor u geschikt is.
En wanneer de schrijver, evenals da Costa of Multatuli groote denkbeelden verkondigen, die uwen geest tot werkzaamheid dwingen en hem een onderzoek doen instellen op het gebied der waarheid, dan moogt gij besluiten, dat hij een der voornaamste eigenschappen van een groot leermeester bezit. Maar zelfs deze eigenschap alléén is nog niet genoeg. Het boek kan eenzijdig zijn, zoodat het uw jeugdigen levenslust vergiftigt met ontevredenheid en verachting. Daarom behoort een boek nog een andere eigenschap te bezitten, n.l. de strekking om u meer geschikt te maken voor uw dagelijkschen plicht. Het groote doel des levens is toch steeds, niet om te denken, maar te handelen. Dus moet ook de grootste verdienste van een boek bestaan in zijn opwekking tot het goede. Het moge een boek der verdichting zijn, dat uwe gedachten afleidt van de vermoeiende bezigheden en uw geest in staat stelt zijn veerkracht en opgewektheid te hernemen, of een geschiedenis, die u verheven voorbeelden tot navolging voor oogen voert, of een gedicht, dat uw smaak veredelt en verfijnt, en uw ziel met schoone vormen vervult, of het werk van een wijsgeer, dat u als met bazuingeschal opwekt uit te groote zelfbevrediging tot zelfopoffering. Wanneer het u opgewekter maakt of vriendelijker of deelnemender, of u het schoone meer doet waardeeren, of wat
| |
| |
goed en edel is doet volgen, dan is het hoogste doel van een boek bereikt.
Dit zijn de drie vereischten, die ieder goed boek moet bezitten. Wanneer gij in de boeken op het een of ander gebied der letterkunde niet een of twee, maar al deze drie eigenschappen vereenigd vindt, dan moogt gij gerust besluiten, dat gij de juiste richting voor uw lectuur gevonden hebt.
Alles wat u te doen staat, is haar met volharding te volgen. De sfeer, waarin gij u begeven hebt, schijnt u misschien eerst wat vreemd en eentonig, maar steeds zal zij u gemeenzamer en aangenamer worden, tot gij u geheel in uw element gevoelt. En vrees niet, dat gij bekrompen zult zijn in uw kennis. Ieder gebied van studie ontmoet en kruist andere gebieden en, terwijl gij dus een meer bijzondere kennis verkrijgt van 'tgeen voor uzelven past, zult gij meer algemeene kennis opdoen in andere richtingen.
II. Wij hebben nu gezien, hoe men boeken kiest. Laat ons nu zien, hoe wij ze moeten lezen.
Verschillende personen lezen op verschillende wijze. De een geloovende, dat er de een of andere geheimzinnige deugd verborgen is in het gedrukte zelf, soest over enkele bladzijden van een boek en verbeeldt zich, dat hij wijsheid opdoet, alleen door een middel te baat te nemen, dat dikwijls wordt aanbevolen door dezulken, wier geest niet recht helder is, n.l. om over een onderwerp te slapen. Een ander, er op gesteld, om vertooning te maken, vult zijn geest op met een of ander stuk wetenschap, (op dezelfde wijze, als hij zijn geweer met kruit zou laden) en, wanneer de gelegenheid komt, vuurt hij die af en blijft even onwetend als hij was. Een ander, een ware boekenverslinder leest boeken over allerlei onderwerpen en in alle talen en overlaadt zijn geest met zooveel zaken van verschillenden aard, dat hij verward en besluiteloos wordt en ongeschikt voor de plichten des levens. Zijn vrienden noemen hem vol bewondering een wonder van geleerdheid en werkelijk, dat is hij, want alles wat van hem uitgaat is wonderlijk en vreemd.
De wijze van lezen, die wij zouden aanbevelen is nauwkeurig bepaald door de volgend voorschriften.
I. Tracht, voordat gij een boek begint te lezen, iets te weten te komen omtrent den schrijver. Wanneer gij een boek leest, geschreven door iemand, dien gij kent, boezemt het u veel meer belangstelling in, dan dat van een vreemde. Gij verbeeldt u, dat gij den schrijver hoort spreken en ziet veel meer in menige zinspeling, dan gij anders gedaan zoudt hebben. Wij zouden u daarom aanraden een korte biographie te lezen van den schrijver, wiens boek gij gaat bestudeeren. Gij zult zoo als het ware kennis met hem gemaakt hebben. Gij zult op deze wijze bekend worden met zijn leven, zijn karakter en de omstandigheden, waaronder hij het boek schreef en gij zult daardoor de bladzijden met veel meer genoegen en grooter opmerkzaamheid lezen.
2. Lees oplettend de voorrede. De meeste menschen slaan de voorrede over, maar wij zouden het lezen daarvan juist als het kenmerk van een goed lezer willen beschouwen. Daarin neemt de schrijver ons als het ware in zijn vertrouwen en noemt ons de beweegredenen, die hem noopten het boek te schrijven en wel juist zooals het thans is. Op deze wijze wekt
| |
| |
hij onze belangstelling op en geeft ons een voorsmaak van het werk zelf. Bijv. wij zijn veel meer overtuigd van de ware schildering van Nicolaas Nickleby, nadat wij in het voorbericht hebben gelezen, dat verscheiden schoolmeesters uit Yorkshire beweerden, het origineel van Squeers te zijn, dat een zelfs dreigde, een eisch tot schadevergoeding tegen Dickens in te dienen, dat een ander besloten was naar Londen te gaan om hem eens flink af te rossen en, dat een derde zeide: ‘dat ben ik, want het gelijkt sprekend op mij’.
3. Lees opmerkzaam de inhoudsopgave na. Zij is de reiskaart, die ons toont, door welke streken onze weg voert en tot welke bestemming deze ons zal brengen. En evenals wij het na een reis aangenaam zoowel als nuttig vinden de kaart nog eens op te slaan en den weg na te gaan, dien wij gekomen zijn, zoo vinden wij het misschien raadzaam, om, als wij een boek gelezen hebben nog eens een blik te slaan op de inhoudsopgave, en daar geheel, doch in korte trekken te zien aangegeven, wat wij zoo even gelezen hebben.
4. Wijd uw geheele opmerkzaamheid aan hetgeen gij leest. Om een boek te verstaan, moeten wij den schrijver zooveel mogelijk volgen in zijn geheelen gedachtengang, al zijne begrippen duidelijk verstaan en in al zijne gevoelens deelen. Alles wat daar beneden staat is den naam lezen niet waard. Dat zulk een afgetrokkenheid mogelijk is, zou door menig voorbeeld gestaafd kunnen worden. Een zal voldoende zijn.
Dante ging bij zekere gelegenheid naar een straat om een grooten optocht te zien. Terwijl hij er op wachtte, nam hij een boek in handen, opende het, werd er door geboeid, er daarna geheel door ingenomen en hield niet op, voordat hij het geheel uitgelezen had. Hij ontwaakte uit een toestand van afgetrokkenheid en bemerkte toen, dat de optocht onder het lezen voorbijgegaan was, zonder den minsten indruk op hem te maken. Om de bedoeling van den schrijver goed te vatten, nemen sommige ouderwetsche menschen hun toevlucht tot hardop lezen. Een enkel voorbeeld zullen wij daarvan geven. Het tooneel is de haard van een landbouwer op een winteravond. Een groot vuur brandt onder den kolossalen schoorsteen en aan de zoldering hangt een slechte lamp, die een groep goedige boerengezichten beschijnt In het warmste hoekje zit de boer zelf, met de provinciale courant in handen. Hij is bezig het verhaal van een monsterknol of van den ploegwedstrijd in het district te ontcijferen. Het is een moeielijke zaak en vereischt de meest omzichtige handelwijze. Hij schuift op zijn stoel heen en weer, totdat het licht juist op het papier valt, zet zijn bril op, fronst het voorhoofd, plaatst zijn wijsvinger bij den eersten regel en stilte bevelende, begint hij. Zijne oogen ontcijferen de woorden, zijn tong spreekt ze uit, zij dringen door zijne ooren in zijn hoofd en als hij er mee klaar is, toont een glimlach van zelfvoldoening aan, dat de moeielijke operatie met goed gevolg is afgeloopen, en dat het belangrijk bericht goed en wel in zijn hersenen is opgenomen.
6. Noteer de belangrijkste passages als gij leest.
Neem een notitieboek en teeken, zoo kort als gij wilt eenige feiten, bewijsgronden of volzinnen op, die u bijzonder treffen. Wanneer het bijhouden van een notitieboek u te lastig mocht zijn, schrijf dan, als het boek uw eigendom is, uw aanteekeningen met een potlood op den rand aan
| |
| |
elke bladzijde. Wij zouden u een stel teekens aanraden; maar ieder kan gemakkelijk voor zich zelf een systeem van aanteekenen bedenken om te onderscheiden of hij het al of niet met den schrijver eens is of hij een bewering betwijfelt of bestrijdt, of hij den stijl duidelijk of onduidelijk, krachtig of alledaagsch, sierlijk of plomp, pathetisch of humoristisch vindt.
Het maken van aanteekeningen kan dus op verschillende wijzen geschieden maar op de een of andere wijze moet het geschieden. Zonder dat kunt gij geen ernstige lezers zijn. Want hoe kunt ge verstandig zijn, zonder te beoordeelen en hoe kunt gij beoordeelen zonder onderscheid te maken tusschen het goede en het slechte, het opmerkenswaardige en het alledaagsche; en hoe kunt gij deze onderscheiding maken, zonder daarmee duidelijke teekens te verbinden. Gij zult ook zien, dat alle groote geleerden talrijke aanteekeningen hebben gemaakt. Zij hebben in hun lezen, zoowel als in andere dingen bewezen, dat zij mannen van beteekenis waren. Tal van geleerden lazen nooit zonder een notitieboek naast zich, waarin zij voor toekomstig gebruik al de belangrijke feiten en gedachten opteekenden, die indruk op hen maakten. Hun geheugen was buitengewoon groot en vasthoudend, maar zij behandelden dat geheugen met de meeste omzichtigheid. Zij belastten en mishandelden het nooit onnoodig. Zij gebruikten hun notitieboek als een soort uitwendig, tastbaar geheugen, dat kleine, maar belangrijke bijzonderheden bevatte, die hun inwendig, werkelijk geheugen niet had kunnen onthouden zonder veel en vermoeiende inspanning.
Wij merken in 't voorbijgaan op, dat lange aanteekeningen niet noodig zijn.
Toen Carlyle aanteekeningen maakte bij het lezen van Cromwell's brieven, kwam hij aan de volgende belangrijke passage in een daarvan, gericht aan Richard Mayor Esq.: - Mijnheer, mijn zoon wenschte gaarne tot u te komen, om zijne opwachting bij uwe dochter te maken. Ik heb bemerkt, dat hem dat meer ter harte gaat, dan de waarneming zijner zaken hier’. Bij dit gedeelte schrijft Carlyle eene aanteekening onder aan de bladzijde. Deze bestaat uit twee woorden: ‘Die ezel.’ ‘Ik bemerk tevens’, vervolgt Cromwell, ‘dat hij meer van uwe dochter houdt dan van zijne zaken.’ ‘Die ezel’, voegt Carlyle er bij.
6. Schrijf in uw eigen woorden een beknopt overzicht van de feiten, die gij hebt genoteerd. Het is niet genoeg op goed geluk eenige bijzonderheden aan te teekenen. Deze bijzonderheden zullen eenigen tijd, geheel van elkander afgescheiden in uw ziel aanwezig blijven, en dan daaruit verloren gaan. Gij moet ze naar uw eigen methode rangschikken. Deze rangschikking volgens uw eigen methode zal ze meer volkomen tot uw eigendom maken; door ze in uw eigen woorden in te kleeden, zullen ze helderder en nauwkeuriger voor u zijn en het enkele opschrijven alleen zal ze reeds vaster in uw geheugen prenten.
Ongetwijfeld zullen eenige tegenstanders zeggen, dat in hun geval die raad onmogelijk is op te volgen. Zij hebben geen tijd, papier en inkt zijn niet altijd bij de hand; zij zijn niet vlug met de pen en schrijven is een moeielijk en vervelend werk. Dan is er een ander middel; immers indien gij geen uittreksel kunt schrijven, geef er dan een mondeling. Wanneer gij een goed boek gelezen hebt en geheel met het onderwerp zijt ingenomen,
| |
| |
tracht er dan aan een vriend een duidelijk en nauwkeurig overzicht van te geven. Niet ieder evenwel is daarvoor de geschikte persoon. Gij hebt, evenals ieder ander, onder uwe kennissen sommige bekrompen, alledaagsche menschen, vriendelijke, goede wezens, wier harten beter zijn dan hunne hoofden. Wanneer gij nu met hen over uwe studiën wilt spreken, zullen zij zich vervelen; zij zullen u pedant noemen en uw gezelschap vermijden. En gij kunt, evenmin als ieder ander, bekrompen menschen ontloopen. Bekrompen menschen zijn de buffers der maatschappij; zij beletten de krachtiger en levendiger geesten met elkaar in botsing te komen. Zij zijn de donkere plekken in de maatschappij, zij maken, dat de lichten meer uitkomen en meer schitteren. Gij moet daarom uw verhaal niet aan hen opdisschen. Zoek den een of anderen geestverwant en laat dien, hetgeen gij leest mee genieten; en gij zult zien, dat, terwijl gij hem onderricht, uw kennis tevens meer uw eigendom wordt.
Deze wijze van handelen is een der oorzaken, waardoor het schijnt, dat sommige menschen een verbazend geheugen hebben. Wat zij hooren of lezen, zij vertellen het aan ieder, dien zij ontmoeten, en zoo gaat het nooit weer uit hun geheugen verloren. Zij zijn inderdaad gelijk aan sommige eerzuchtige, volhardende schooljongens, die een les in hun geheugen werken door bij ieder lid van de huishouding rond te gaan en er op aan te dringen, bij elk hunner zijne les op te zeggen.
6. Pas het resultaat van uw lezen toe op uw dagelijksche plichten: Gij hebt allen wel eens een vader gezien, die zijn zoontje leerde loopen. Terwijl hij zijne handen onder diens armpjes houdt en hem zoo ondersteunt, trekt hij hem langzaam voort, terwijl het kleine knaapje zijn zwakke beentjes uitsteekt om te doen alsof hij loopt. Dit is een zeer nuttige oefening en draagt er veel toe bij, om de zwakke en buigzame ledematen te versterken; maar wanneer er niets anders wordt gedaan, zal het kind een kind blijven. Hij moet leeren zijn vaders leiding te missen, op zijn eigen beenen staan, en, zich zijne oefening ten nutte makende, moedig voortstappen, en de wereld intreden, om zijne kleine plichten te vervullen. Zeer veel gelijkenis met dit kind heeft de lezer van een boek. Wanneer hij leest, maakt hij inderdaad gebruik van den geest des schrijvers, dien hij bestudeert. Deze ondersteunt zijn geest en sleept dien mede, door hem denzelfden ontwikkelingsgang te doen doorloopen, dien hij heeft doorloopen. Dit ontwikkelt de krachten zijns geestes; maar wanneer er niets meer gedaan wordt, blijft hij een kind in ontwikkeling. Hij moet voor zich zelven denken. Hij moet niet zoozeer des schrijvers woorden of zelfs zijne gedachten, als wel zijne wijze van denken navolgen. Hij moet op zijne dagelijksche plichten die krachten doen werken, die hem zoo groot hebben gemaakt - volkomen waardeering van alles, wat waar en schoon is, den lust een volkomen inzicht te krijgen in elk onderwerp, de gewoonte, de gedachten volgens een vaste methode te rangschikken en de gave ze duidelijk en nauwkeurig uit te drukken. Dit is inderdaad het groote doel, dat door boeken bereikt moet worden. Maar, wanneer zij den man tot niets beters dan een boekenworm maken, zijn zij slechts waardeloos papier en de meeste konden dan, na de een of andere chemische bewerking ondergaan te hebben gerust gebruikt worden om gedurende een schaarschte
| |
| |
van kolen de menschheid op een nieuwe wijze te verlichten en te verwarmen. Geen beter voorbeeld van den beschavenden invloed der letteren dan Walter Scott. Niet alleen bezat hij een genie, dat zijn geboorteland verlichtte en den blik der bewoners van verafgelegen landen tot zich trok en nieuwe bekoorlijkheid verleende aan alles, wat Schotsch was, maar in zijn rijk begaafden geest verzamelde hij een rijken schat letterkundige kennis. En in plaats van hem aanmatigend of in zich zelven gekeerd te maken, verhoogden deze vermaardheid en geleerdheid de aangeboren deugden van zijn karakter en maakten zij hem welwillender en vriendelijker in den omgang, opgewekter en eenvoudiger.
Wij hebben nu getracht duidelijk aan te toonen, volgens welk plan wij ons lezen moeten inrichten. Maar het is toch nog zeer waarschijnlijk, dat gij twee moeielijkheden ontmoet bij het uitvoeren van dit plan.
Sommigen zullen zeggen: ‘Mogen wij dan niets meer oppervlakkig lezen? geen courant of tijdschrift of boek tot uitspanning meer opnemen en het terloops inzien? Welzeker, dat is zeer aangenaam en kan ook zeer nuttig zijn. Het verfrischt ons na moeielijken arbeid en helpt de veerkracht van onzen geest herstellen. Het kan zelfs nog meer doen. Men verhaalt van een man, die rijk werd alleen door asch te ziften en gij kunt (wanneer gij een methode volgt) wijs worden, alleen door lichte lectuur vluchtig te lezen. Maar, noem dit geen lezen. Noem het liever ontspanning.
Anderen weer zullen zeggen: Het is onmogelijk om te lezen volgens zulk een vasten regel. Levensschetsen en voorrede's lezen, aanteekeningen maken, uittreksels schrijven, wie kan zich met al deze dingen plagen! Aan dezulken antwoorden wij: Er zijn twee wegen, waartusschen gij kunt kiezen. Wanneer gij traag en lusteloos zijt - wanneer gij geen behoefte gevoelt om wijzer te worden - dan zult gij voortgaan te soezen en te droomen over ieder boek, dat gij in handen krijgt en gij zult altijd even dom blijven. Maar zoo gij werkzaam en flink zijt, zoo ge in 't leven wenscht vooruit te komen - zoo gij aanspraak maakt op den naam van denkend wezen - dan zult gij lezen volgens een bepaalde, vastgestelde methode. Maar, terwijl alle goede boeken deze verdiensten hebben en bestudeerd moeten worden volgens de methode, die wij beschreven hebben, heeft elke soort van boeken haar bijzondere eigenaardigheden en haar bijzondere wijze, waarop zij bestudeerd moet worden. Wie zich de moeite niet wil geven die te leeren kennen en op te volgen, zal nooit doordringen in den geest der schrijvers, die hij leert.
|
|