en Ascoli Grimm's wetten der klankverschuiving beter te formuleeren, verklaarden Sievers, Osthoff, Brugman, Paul e.a. een groot aantal zoogenaamde uitzonderingen uit de werking van psychologische invloeden en pasten mannen als Lachmann, Zarncke, Müllenhoff en Scherer de uitkomsten van het taalonderzoek en de historische methode op de letterkunde toe.
Door de toepassing der historische methode kwam er zoo een groote omkeer op het gebied van de studie der grammatica en der letterkundige geschiedenis.
Ook in de letterkunde kan de invloed dezer methode waargenomen worden. Grimm's onderzoek der germaansche en noordsche mythologie, zijn nasporingen over de letterkunde en maatschappelijke toestanden der middeleeuwen en Goethe's invloed deden een grooten afbreuk aan het phantaseeren der romantici, getuigen de werken van Scott, Tegnér, Oehlenschläger, Tennyson e.a. Grimm's studiën wezen Uhland den weg tot zijn beroemde studiën over sage en mythologie. ‘Wat de geleerden bewerkt en gerangschikt hadden, werd door dichters in beeld gebracht. (Freitags “Ahnen”, Felix Dahn's romans, Scheffels “Ekkehard”, Kinkel's “Dietrich Von Bern” en “Brynhild”, Jordan's “Nibelungen” en op het gebied der toonkunst de bekende Nibelungen-trilogie van Wagner). In den “Akbar” van Limburg Brouwer, in zijne vertalingen van Indische werken in den “Gids”, in die der “Çakuntala” van Kern, in Rückert's “Weisheit des Brahmanen” en tallooze kleine gedichten en vertalingen, in Arnold's “The Indian Song of Songs” e.a. ziet men duidelijk den invloed der meer volkomen kennis van het Oosten.
Nadat een overzicht van Colebrooke in “The Asiatic Researches” van 1805’ slechts een flauw denkbeeld van de Veda's gegeven had, werden later door Rosen, Max Müller, Weber, Roth, Benfey, Aufrecht en Whitney die rijke bronnen voor de geschiedenis algemeen toegankelijk, terwijl door Böhtlinck, Kern, Kuhn e.a. veel is gedaan tot recht verstand der teksten.
Met deze nieuwe methode brak ook voor de mythologie, niet alleen voor die dor Indiërs, maar ook voor die van de andere volken van den indogermaanschen stam, een nieuw tijdperk aan. ‘Den mystici der romantiek werd het onmogelijk hun theorie, als zouden abstracties aan het zinnebeeldige ten grondslag leggen, vol te houden. Door de duidelijkheid van vele namen en voorstellingen in de Vedische hymnen leerde men mythische begrippen, ook van andere volken, verstaan, en merkte men op, dat bepaalde uitdrukkingen of beelden, welke men ook bij andere volken van denzelfden stam aantrof, bij alle dezelfde beteekenis hadden. Door de groote menigte feiten door Grimm aan 't licht gebracht, waren Müllenhoff, Kuhn en Mannhardt in staat op den door hem gelegden grondslag voort te bouwen, en deden Max Müller en Kuhn voor de vergelijkende goden-