De beknopte spraakkunst geeft geen stof tot veel aanmerkingen, al wordt wel eens een bijvoegelijk naamwoord voor een bijwoord uitgegeven en al worden sommige woorden verkeerd verbogen. Zonderling vind ik het, dat wij bij de naamvallen ook den vokatief aantreffen, en vooral dat het werkwoord keuren - als voorbeeld van een gelijkvloeiend werkwoord opgenomen - door wählen wordt vertaald. Zoude de Heer Peters, die negen jaar in Nederland vertoefd heefd, keuren ooit in dien zin hebben hooren gebruiken? Dat de zorg, waarmede de drukproeven zijn nagezien, wel iets te wenschen overlaat, blijkt ons uit de spelling van vele woorden: een schip heet een schep, rouwgespen zijn rowgespen, suiker is zuiker, en in plaats van gehoorzam, vele, deugen, bestemd, leeuw, keurslijf, kolenvuur en predikant, krijgen wij gehoorzam, veele, duigen, bestemt, leuw, keurlijf, koolenvuur en preedikant te lezen. Maar ook vele taalfouten, die wij niet als drukfeilen mogen beschouwen, komen in dit handboek voor. Nu eens is er van kalven en hoenen, dan van een geneesheer die pillen verschrijft (voorschrijft), dan weer van het ouderdom, waarmede de oudheid bedoeld wordt, sprake. Onze taal wordt met het woord laar, dat ledig zoude moeten beteekenen, verrijkt; een bakkebaard heet een bakkelbaard, een kruier, dien men kan vertrouwen, een zeer stellige
loontrekker en wat belangwekkend is wordt aantrekkend genoemd. Met de verbuiging der bijvoegelijke naamwoorden is de schrijver voortdurend in de war. Telkens worden zij naar Hoogduitschen trant zwak verbogen: der goeden zuster, deze fraaijen bloemen, de goeden knechte en de braven meiden, de rooden rozen, de oudsten inwoners, de grootsten en de diksten eijeren. Ook in andere opzichten legt de schrijver geen groote kennis van de Nederlandsche taal aan den dag: voor bezochten lezen wij bezoekten, naast drie en twintig wordt twintig en drie gebruikt!
Zonderling zijn vaak de gesprekken, die ons worden medegedeeld. Dat er over de billijkheid der prijzen en over het maken van wandelingen gesproken wordt, laat ik in het midden: wij Nederlanders doen dat zelve te dikwerf, om er een vreemdeling over te mogen lastig vallen: maar wel klinkt het wonderlijk, als wij de opmerking hooren maken: ‘thans het regent zeer hard,’ of de uitnoodiging vernemen: ‘thans proef eens van dezen wijn’, of iemand hooren zeggen: ‘wees welkomen, Mijne Heeren’, en in beschaafd gezelschap van smak in plaats van smaak, en van garne in plaats van gaarne hooren spreken. Het allerzonderlingste is echter het volgende gesprek: ‘Ge wilt ons aldus heden weder verlaten, Mijnheer? - Ja ik wenschte met het stoompaket te vertrekken. - Waar scheept Gij u in? - Ik denk met het stoompaket naar N. te rijden (gaan).’ Als nu de Duitscher, die dit gesprek van buiten geleerd heeft, maar zoo verstandig is het tusschen haakjes geplaatste woord te bezigen!