| |
| |
| |
Vragen beantwoord.
1. |
Wat is de afleiding van de uitdrukking: ‘van liever lede’?
De ouden schreven ‘met liever lade’ en ‘bi liever lade (lieverladen).’
Wal. 10362: ‘Endi ledene in bi lieverladen’, en elders: ‘Hi ruste hem, ende volghede mede Al scoenkine bi liver lade’, en nog elders: ‘Gheseten bi siere amie Up die fonteine bi lieverladen.’ - Melis Stoke IX, 1243: ‘Ende quamen seilende bi liever lade.’ VIII, 805: ‘Sine hadden in enen daghe dat here Niet ghesleghen met liever lade.’
In al deze voorbeelden beteekent het klaarblijkelijk ‘met gemak, bedaard’; of, zooals Huijdecoper het uitdrukt (Mel. St. 3e deel, blz. 138) ‘al scoenkine.’ Later bezigde men in plaats van lade ‘lede of lee.’ Sp. Brab. 773: ‘De nicht quam uyt haer hol, en heeft een kaers ontsteken, En is mijn proper na van liever lee gestreken’ en Vs. 1812: ‘Neen klop jij: propertjes van lieverle.
Al scoenkine en bi lieverladen heette het in den Wal. in hetzelfde vers; hier vinden we tweemaal proper(tjes) en van lieverlee als synoniemen gebezigd. De beteekenis was dus niet veranderd: ‘Al scoenkine: propertjes = bi lieverladen: van lieverlee.
Wat is nu dit lede? Kiliaen vertaalt het door gradus, gressus, d.i. tred, schrede, en voegt er bij vetus d.i. verouderd. Dit lede moet klaarblijkelijk afgeleid worden van liden, gaan. - Lief is het tegenovergestelde van leed; dus = aangenaam. Met liever lede beantwoordt dus letterlijk aan het Lat. placido gradu ‘kalm, bedaard, rustig, met langzamen tred.’
Dat substantieven, die afgeleid zijn van de werkwoorden der IVe klasse, vaak vormen met eene a naast zich hebben, is bekend: Streek, strak; rad van rijden; glad van glijden, enz. |
2. |
Waarom zegt men ‘middag’ en middernacht’?
Oudtijds zeide men midnacht zoowel als middag, maar naast het eerste stond ook nog middennacht, waarin midden waarschijnlijk de dativus is van het oude midde (vr. Nacht was vroeger vrouwelijk). Middernacht is volgens den vorm eene uitdrukking in den dativus, ontstaan in den tijd toen nacht nog zijn vroeger vrouwelijk geslacht bezat: ‘te midder-nacht’. Daar nu aan dag steeds het mannelijk geslacht is toegekend, zou de vorm midderdag tot de onmogelijkheden behooren. Waarom het oude midnacht in onbruik is geraakt, zal voor ons wel een onoplosbaar raadsel blijven. Het volk, dat de taal vormt, geeft geene rekenschap van zijn taalgevoel; maar verwerpt onwillekeurig het |
| |
| |
|
ééne en behoudt, zonder te weten waarom, het andere. In vele gevallen kunnen we echter verzekerd zijn, dat de eene of andere fonetische reden den doorslag heeft gegeven. |
3. |
Wanneer staat bij een enkelvoudig collectief het ww. in het enkelvoud en wanneer in het meervoud?
Er wordt waarschijnlijk in de vraag bedoeld: ‘Een enkelvoudig collectief vergezeld van eene bepaling in het meervoud.’ In dit geval toch kan er twijfel bestaan; niet, wanneer het enkelvoudig collectief onverzeld is: Het leger strijdt, het volk regeert; de bende werd uiteengedreven, enz. Daarentegen: ‘Een aantal geleerden zijn van dezelfde meening’, en ‘eene menigte menschen bewoog zich op straat’, naarmate men de aandacht vestigt op de hoeveelheid of op de deelen, waaruit de verzameling bestaat.
Zie verder T. Terweij, Ned. Spraakkunst, § 214. |
4. |
Wat zijn voegwoordelijke bijwoorden en wat bijwoordelijke voegwoorden?
Voegwoordelijkc bijwoorden zijn bijwoorden, die te gelijker tijd dienst doen als voegwoorden. Zie hierover T. Terwey, Ned. Spraakk. 3e druk, § 142, 8.
Bijwoordelijke voegwoorden (het woord komt, maar ik meen, in geene spraakkunst voor) zou men kunnen noemen die voegwoorden, welke tevens als bijwoord dienen: ‘Ik heb noch geld noch goed’, waar noch aaneenschakelend voegwoord en modaal bijwoord is.
Zie Van Helten, Kleine Spraakkunst I, § 194.
* * * |
5. |
Ik lees in Dr. M. De Vries' Inleiding tot het Woordenboek der Ned. taal.
Bij de toenemende kennis en de hoogere schatting der moedertaal in onzen leeftijd begon de behoefte al meer en meer als eene waarlijk nationale te gelden.’
bl. II. regel 13 v.b.
Is dit: ‘als eene waarlijk nationale’ een germanisme of niet? Of staat het niet op ééne lijn met uitdrukkingen als: Hare gezondheid scheen zelf eene vaste?
In het hgd. zal het uitlaten of verplaatsen van een subst. zeker minder aanleiding tot onduidelijkheid geven dan in het ned. waar een veel grooter aantal uitgangen is afgevallen. In een vorm als Hare gezondheid scheen zelfs eene vaste is er geene enkele reden het adj. achteraan te plaatsen. Zeker is de zin duidelijker en sierlijker aldus: Zij scheen zelf een goede gezondheid te hebben of beter nog Zij scheen zelf goed gezond te zijn. Iets anders is het, waar Prof. De Vries het woord behoefte in twee zinnen noodig heeft en dit subst. in den afhankelijken zin weg laat. |
| |
| |
6. |
Verder lees ik op blz 37:
‘Maar dit is zeker, dat het vooralsnog eene dwaasheid zou wezen zulk een grootsch doel na te jagen.’
Kan men dit ‘doel najagen’ op het voorbeeld van een taalkenner als prof. De Vries thans gerust schrijven?
De taal is van den beginne beeldrijk en gelijk de jager het vluchtend wild als het voorwerp zijner begeerte najaagt, kunnen wij ook najagen, wat door andere oorzaken dan snelvoetigheid telkens ontkomt. Ons verstand beheerscht tegenwoordig maar al te vaak ons gevoel, onze fantasie en de vrees van ons niet wiskunstig juist uit te drukken, brengt groote schade aan de taal, weerhoudt ons, kleur en vorm te doen afwisselen en brengt die zoogenaamde fatsoenlijkheid en doodende eentonigheid te weeg, die overal ontstaat, waar het leven der taal in zijn wilde uitingen door de doode regel aan banden gelegd wordt. |
7. |
In het Woordenboek zelf onder het woord al (zie 2e deel 1e afl. blz. 56) lees ik, dat men dient te schrijven: u aller vriend! terwijl Dr. Cosijn in zijne Beknopte Spraakleer zegt, dat het uw aller vriend dient te wezen. Ik leg mij nu gaarne neer bij de uitspraak van 't woordenboek, maar vraag, hoe moet ik u doen benoemen in de taalkundige ontleding. Natuurlijk persoonlijk vnw. maar welke naamval? In uw aller vriend kan ik uw den genitief noemen van gij, is dit u nu ook de genitief van gij?
M.
K.
Prof. De Vries en prof. Cosijn stemmen hierin geheel overeen, dat het woord u in u aller vriend een persoonlijk voornaamwoord is. Dat men in dit geval beter doet de w, die nergens toe dient, niet te schrijven, om het even of in die uitdrukking de verkorting van 't oude uwer dan wel een overneming van den 4den nv. mv. us teekt, (als prof. De Vries wil) - dat men, herhaal ik, beter doet met die w niet te schrijven geloof ik ook en 't zal, in een volgenden druk van prof. Cosijn 's boek ook wel veranderd worden. Hoe minder ‘stomme’ letters, hoe beter. |
|
|