halen, dat zijne bevordering weldra verwacht mag (of kan) worden; maar ‘in uitzicht’ stelt men niets. De veelal onvertaalbare woorden Ansicht, Hinsicht en Rücksicht moeten omschreven worden. Men vergete niet, dat de meeste plaatsaanwijzende voorzetsels in het hgd. o.a. met een subst. in den datief geconstrueerd worden, als de bepaling de plaats aanduidt, waar iets is of waar iets geschiedt, maar met den accus. als de bepaling de plaats aanwijst waarheen een persoon of zaak bewogen wordt, Er schreit in dem Zimmer = hij schreeuwt (terwijl hij) in de kamer (is); maar er schreit in das Zimmer = hij schreeuwt (zoodat het geluid tot) in de kamer (klinkt); de onderscheiding is dikwijls ongeveer dezelfde als bij ons in: Hij loopt op den zolder en hij loopt den zolder op; maar nooit wordt de beweging ergens heen, in het Ned. uitgedrukt door eene bepaling, waarbij het voorzetsel vóór het subst. staat. Dit nu is in het hgd. met in hier het geval en de plaats van het voorzetsel is alleen reeds bewijs genoeg, dat de uitdrukking geen Ned. is.
5. Op een gespannen voet met iemand leven. Rara, wat is dat? Men is of staat op een goeden voet met iemand; met leeft op een grooten voet (eig. op groote laarzen, of lange schoenen) maar zoolang we niet weten, wat een gespannen voet beteekent, zullen we verstoken blijven van het genoegen, den zin dezer zoo vaak gebruikte uitdrukking te verstaan. Men kan in onaangename verhouding tot iemand staan, men kan platweg gezegd standjes met iemand hebben, of wel niet vriendschappelijk met elkaar zijn, zelfs (hoe zonderling het klinke) kwade vrienden met elkaar wezen; ziedaar Ned. uitdrukkingen, waarvan eene verklaring mogelijk is.
6. In den zin: Ik heb gezegd, dat de betreffende persoon (d.i. de man, dien het aangaat, de bedoelde man, de bewuste man;) voldoende is ingelicht,’ komt een fout voor, die met elken dag meer in onze letteren wordt aangetroffen.
In het Ned. en in het Eng., ziet men duidelijk onderscheid gemaakt tusschen adjectieven en adjectivisch gebruikte participia; zoo bijv. worden de comparatieven en de superlatieven der part. het liefst door omschrijving gevormd en natuurlijk. In de jongste zuster geeft jongste te kennen, dat de zuster, van wie gesproken wordt, de eigenschap van jong te zijn in de hoogste mate bezit, in de liefhebbendste zuster zou liefhebbendste te kennen geven, dat de zuster, van wie gesproken wordt de handeling van lief te hebben het meest van allen verricht en juist omdat men in het eerste geval aan eene eigenschap en in het tweede aan eene handeling of een toestand te denken heeft, is verschil van vorm gewenscht; men schrijve dus de jongste zuster maar daarentegen de meest liefhebbende zuster. Diezelfde onderscheiding kan bij de verbuiging bestaan, en moet zelfs bestaan, wanneer een voorwerp of eene bepaling aan het werkwoord is toegevoegd of kan toegevoegd worden. Men zegt