Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
Woordverklaring en een vraag.Het hier volgend versje schreef ik af uit de ‘genoegelijke boerten’ van Roemer Visscher, ook wel Brabbeling of Quicken genoemd. Tot Leijden, bij Jan Paets Jacobszoon. Anno 1612. Onder de cloucke gheesten, Joris, ghij u selven telt,
Dan zijt ghij niet. Wat dan? Een guyt:
Een die groot ghemack gheeft om cleyn gelt:
Cruyt voor rotten en muysen: en roupt vlacken uyt:
Die bij nacht uytdraecht de vuylen bruyt:
Een schommelkock van Sint Sobers convent:
Een houten schietghen van de blaeuwe schuyt:
Een schoorsteenvegher sonder leere behent:
Een claudijt van Calewaerts regiment:
Een cramer van ghebroocken glasen en cruycken:
Voor Ulenspiegels meester waert ghij gaern bekent:
Gaet bedriecht de langh bereede bierbuycken;
Deses lants neusen u al te nau ruycken:
Want die deur beroemen maeckt zijn eyghen saeck vuyl
Dat is gheen Uylenspieghel, dan een uyl.
| |
Vertaling.Joris, gij rekent u zelven onder de verstandigen; maar gij zijt niets meer dan een beuzelaar, iemand, die voor weinig geld overal hulp verleent en bijspringt: Gij verkoopt een middel tegen ratten en muizen, weet de vlekken uit kleederen te verwijderen en ledigt 's nachts de beerputten. Gij zijt een vuil kokje, die magere spijzen kunt toebereiden, een onnoozele stumper in het gild der dwazen (?); een schoorsteenveger, die uw werk zonder ladder kunt verrichten, een soldaat van het berooide regiment. Gij verkoopt gebroken glazen en kruiken; ge zoudt willen doorgaan voor Uilenspiegels meester; maar gij kunt ons niet bedriegen: de neuzen van ons land ruiken te scherp. Ga daarom naar elders, naar de bierbuiken en tracht deze om den tuin te leiden. Die door pochen zijn eigen zaak bederft is geen Uilenspiegel, maar een uil. | |
Verklaring.Guyt beteekende vroeger niet volkomen hetzelfde als thans. Kiliaen vertaalt het door praatjesmaker, beuzelaar (nugator). Klaarblijkelijk is de bedoeling hier hetzelfde, nl. kwakzalver, duivelstoejager, beunhaas of iets dergelijks. Uitroupen of uitroopen had den zin van ons ‘uitwisschen, uitroeien’. | |
[pagina 354]
| |
Bruid, Ital. broda, is ‘beer, menschendrek’. Het wordt ons hieruit duidelijk, hoe wij aan de spreekwijze komen: Bruiloft houden voor de beerput ledigen. Schommelen is ‘allerlei vuile dingen schoon maken, bijv. de vaten wasschen, visch en vleesch rein maken, enz.’; met andere woorden ‘het vuile keukenwerk verrichten.’ Een schommelkok is derhalve ‘een koksmaatje’ en bij overdracht ‘een kok van het geringste gehalte’. Wat men door St. Sobers convent bedoelt is duidelijk: ‘Een klooster, waar de heilige Sober (Matig) vereerd wordt’; d.i. waar weinig en slecht wordt gegeten. Een schommelkok van St. Sobers convent beteekent dus: ‘Een kok van de minste soort, die slechts magere en onmogelijke spijzen kan toebereiden.’ De Blauwe Schuit is ons verklaard in de Taal en Letterbode blz. 82 vgg. Wij ontleenen aan genoemd tijdschrift slechts het volgende: ‘Gelijk bekend is, spelen bij de ommegangen onzer zuidelijke naburen en ook elders behalve reuzen en draken ook schepen een groote rol, vooral tijdens de Carnavalsvermakelijkheden hadden optochten plaats, waarbij een groot schip in staatsie werd rondgevoerd..... Ongetwijfeld is dit omvoeren van een schip van hoogen ouderdom en uit het heidendom overgebleven... Uit eene stedelijke rekening van Nijmegen van 1550 deelt Mr. Van den Bergh mede, dat de regeering ‘den schipgezellen, die metter Blauwer Scute omvoiren’ op Vastenavond, eene vereering gaf. Te Antwerpen heette waarschijnlijk het schip, dat bij den ommegang gebruikt werd, eveneens de Blauwe Scute. De gezellen, die de bemanning van het schip uitmaakten, waren wellicht voor 't meerendeel losse knapen, echte zieltjes zonder zorg, verloren kinderen. Om een nauweren band onder elkander te hebben, al ware het dan ook alleen voor de Vastenavondvreugde, verbonden zij zich misschien tot een soort van Gilde, dat allengs eene zekere vermaardheid kreeg. De bloei der Hand- en Voetbooggilden, de steeds grootere ontwikkeling der Kamers van Rhetoryken in de XIVde eeuw wekten ook anderen op zich tot een Gilde te vereenigen, al had dit geen hooger doel dan feestvieren en pretmaken. Het voorbeeld in dezen werkte aanstekelijk. Eindelijk vond een Brabantsch Gilde, op voorbeeld van het Antwerpsche opgericht, een dichter in Jacob van OostvoorneGa naar voetnoot1). Deze berijmde de keuren voor de lustige gezellen, nagenoeg in denzelfden tijd, dat ons soortgelijke | |
[pagina 355]
| |
oorkonden van andere Narrengezelschappen zijn overgebleven. Door zijn gedicht is de naam en de aard van het Vastenavondsgilde aan de vergetelheid ontrukt.’ Aldus dr. Verwijs. Dat met het woord blauw ons ‘dwaas’ bedoeld wordt is bekend. Achter den ouden vorm behend hebben wij thans -ig. Behend is dus = behendig, vlug, Lat. dexter (Kiliaen). Claudyt is bij Kiliaan: lictor, minister praetorianus, d.i. ‘hij, die van de teekenen des gezags voorzien (fakkels en bijlen), den Romeinschen praetor voorafging, en verder sycophanta, d.i. aanbrenger van hen, die aan den staat de verschuldigde belasting onthielden, derhalve ons ‘kommies’. Caeluwaart (van kaal, arm) bedoelt ‘een armen drommel’; in ‘Caeluwaerts regiment’ viel dus niet op veel soldij te rekenen. Een oppasser te zijn bij een kalen luitenant, die wellicht zelf van plunderen moet leven, is inderdaad geene benijdenswaardige positie. Met bereede bedoelt de schrijver waarschijnlijk ‘overtuigde’, d.i. ‘lichtgeloovige’, en met bierbuiken de ‘Brabanters’, die in dien tijd en ook later de bespotting der Hollanders opwekten. Men vergelijke ten bewijze slechts den Spaanschen Brabanter van Brederode, alsmede het spreekwoord, dat te dien tijde en ook vroeger in zwang was: ‘De Brabanter hoe ouder hoe zotter’ (Erasmus, lof der zotheid). | |
Vraag.Wat is een houten schietghen van de blaeuwe schuyt? Staat schietghen als verkleinwoord van schie, schieman, welke aan boord de persoon is, die bij den voorsteven de wacht houdt, en is dan houten ‘zwaarmoedig’, zooals Kiliaan inderdaad opgeeft. Iemand, die tot het gild der verloren kinderen, der lichtmissen, enz. behoorde, moest niet zwaarmoedig maar vroolijk en lustig zijn. Ook in dit geval zou dus Joris geen Uilenspiegel doch een uil zijn. T.v.L. |
|