Brandel is geen rooster, maar eene over den haard liggende ijzeren staaf, waarop de stukken hout, als brandstof, geplaatst worden.
Heugel, niet hengel. Eene haal = crémaillère. Schadeloostelling gestemd, niet gesteurd.
Wijmen roedje = wisschen, teenen, teenwilgen roedje.
Letje, niet lesje.
Bij ons is breidel, breil een gemeene toom, voor werkpaarden; toom, een fijne, rijkere breidel voor rij- en prachtpaarden vooral.
Heirom, juut, juutau, juutom, en niet juist, juistau.
Lattenkliever = die door klieven van kodden, van roeden, - latten of hoepels, reepen maakt.
Keperkap = kap, rif van een dak, uit kepers, hoeksparren samengesteld.
Is, in het aangehaalde vers van Tollens, het woord pul ook niet gebruikt in den zin van kruik, in stee van beker?
Aandachtig = oplettend.
Schrijvent = écrivain, scribe, iemand die veel de pen hanteert.
Slikbord en klossebak zijn ons volkomen onbekend.
Berd = planche; van daar te berde brengen, ook in Holland gebruikt, meen ik.
Buigzaam wordt mede, overdrachtelijk, van onlichamelijke dingen gezegd: buigzame wil, buigzame taal.
Lezing is toch ook de daad van lezen.
Begaan is in de uitdrukking ‘eene ongeoorloofde lezing begaan’ opzettelijk, in den zin van het Fransch commettre, aangewend, wijl het juist eene misdaad geldt.
Door rang of gelid versta ik eene rij, waarin de personen nevens malkander gaan of staan, allen met het aangezicht in dezelfde richting. Opeenvolgende rangen van twee of meer manschappen vormen eene twee- of drievoudige reeks = une file, waarin elk niet névens, maar áchter den andere geplaatst is, uitmakend wat ik ook wel eene rij, maar geen rang of gelid zou durven noemen.
Onderbed = stroo- of hooizak, om onder de wollen matras, den pluimen bolster of het eigenlijke bovenbed te leggen.
Vragen en talen = herhaaldelijk en lastig vragen, hooren wij dikwijls in den mond der Vlamingen.
Neerhof = hoeve, tot een kasteel behoorende, en eraan belendend.
Eenen toonval bijgeleerd. Zeker wel bijleeren. Eenen toonval erbij geleerd zou ik niet verstaan.
De boeken, welke de timmerman had uitgekozen, waren daarom niet immer uitgelezen, uitmuntende boeken.
Vleugels fnuikt, planten knot men, meende ik. Knotten = étêter, de toppen uitknijpen, als met de tabaksplant gedaan wordt.
In de kerkelijke vogelaarskooi, nu, maakt men niet alleen de vlucht onmogelijk door de opsluiting; maar men wil, ja, het vliegen