| |
| |
| |
Vragen beantwoord.
Men vraagt de afleiding en verklaring van wimper, vervaren, schamper, desondanks (waarom 2e en niet 3e nv.), gloor, gloren, kluister, veeg (uitgeput), gewag(en) van, voldingen (hoe kan vol hier bij dingen komen?), belagen (hoe is het trans. makende be hier te verklaren?), ten goede houden (zu gut halten)?
a. |
Wimper. Bilderdijk en dr. de Jager leidden dit woord af van het ww. wimpen of wimmen. ‘Het beteekent bewegen, en zijn wortel vertoont zich in wimpbrauw, wenkbrauw, en wimp-oogen, beide hij Kiliaen. Voor wimp-oog zegt het Hoogd. wimper, waarvoor ons Ned. pinker heeft; onze latere dichters verkiezen het eerste.’ |
|
Dit ww. wimpen zou dan ontstaan zijn uit het OudHoog. wiman, wimman, wimjan, weman, in beweging zijn, MiddelHd. wimmen, zich bewegen of roeren. Van dit wimpen moet dan een ww. wimperen zijn ontstaan, dat o.a. voorkomt in de verspreide gedichten van Schimmel: |
Met kapellen Tot gezellen
|
Verder in Ten Kate, Dichtw. 1. 170: |
- twee oogen, zwart als git,
Vonklend door 't gewimperd lid.’
|
Dit laatste voorbeeld echter bewijst ons juist het tegendeel, nl. dat wimperen ontstaan is uit wimper: Een gewimperd lid is ‘een lid, dat van een wimper voorzien is.’ Eveneens is: Eene wimperende vlerk ‘eene vlerk, die evenals de wimper zich onophoudelijk beweegt.’ Dat wimper uit wimmen zou zijn voortgekomen, is eveneens zeer onwaarschijnlijk. Hoe is de ingevoegde p te verklaren, en daarenboven, waar is een ww. wimpen te vinden? |
|
Van een anderen aard is de afleiding van Grimm, die o.a. ook door Schleicher in zijne ‘Deutsche Sprache’ is opgenomen: ‘De AnähnlichungGa naar voetnoot1) van n voor p, ten gevolge waarvan deze n in de lip-neusletter m verandert, vinden wij o.a. in |
| |
| |
|
empor (empören,) wimper, MiddelHd. enbor d.i. in de hoogte (vgl. het nog behouden bor-kirche), wintbrâ, letterlijk zou dit ‘Windbrau zijn.’ Aldus Schleicher. Wij zien derhalve, dat de MiddelHd. vorm wintbra was, en vinden inderdaad bij Kil. onder de vele vormen voor het bekende lichaamsdeeltje (Wimp-, wijn-, wijnd-, wijngh-, win-, wimbrauwe) ook windbrauwe, en dit laatste nog wel afzonderlijk opgegeven: ‘Wind-brauwe j. wimp-brauwe. Supercilium.’ (Wij zien uit deze opgave, dat dr. de Jager, zie boven, slechts dien naam uit de groote menigte gekozen heeft, die tot staving zijner bewering dienen kon.) Dit windbrauw nu was niet hetgeen wij thans wimper noemen, maar ons hedendaagsche wenkbrauw. Niet onmogelijk is het intusschen dat zoowel wenkbrauw als wimper van den ouden vorm afstammen, en dat het gebruik twee verschillende beteekenissen aan hetzelfde, doch in een anderen vorm gehulde, woord gaf. Het ligt voor de hand, dat men, windbrauw niet begrijpende, daaraan den vorm wenkbrauw gaf, d.i. een brauw, die dient om te wenken. Op gelijke wijze kan men wimper meer geschikt geacht hebben tot benaming van het ooglid met de ooghaartjes, òf om de overeenkomst met wimpel, bewimpelen (de volksetymologie maakte er in dit geval ‘oogsluier’ van), òf om de gelijkheid van klank met wimmen, wiemelen, wemelen, enz. (in dit
geval maakte men er ‘beweger, bewegelijk lid’ van). Of nu dit windbrauw beteekent ‘brauw, die zich om het oog windt,’ m.a.w. ‘gebogen brauw,’ of ‘brauw, die dient om het oog tegen den wind en diens gevolgen te beschermen,’ kan nog een punt tot overgeving geven. Ik voor mij geloof het eerste. Wat het woord brauw betreft, men vindt het reeds terug in het Grieksche fru (met een voorslag o, dus ofrus; de s is de uitgang van den nominatief.) |
b. |
Vervaren. Vaar beteekende vroeger ‘vrees’ ; ver dient hier om ‘verandering van toestand’ aan te duiden. Vervaren is dus ‘in den toestand van vreezen brengen, doen vreezen, vrees aanjagen.’ Tot vergelijking neme men verheugen, verblijden, verschrikken (het laatste letterlijk ‘van zijne plaats springen’), enz. Zie verder Van Helten's Werkw. blz. 22, vg. |
c. |
Kluister is het Lat. claustrum, dat op zijne beurt van claudere, sluiten, komt. Claustrum = claudtrum. |
d. |
Veeg. Het hedendaagsche veete luidde in de Middeleeuwen ook veede, met de bet. ‘haat, wrok, vijandschap’. De stam van dit woord zal wel gelegen zijn in vijen (Got. veihan, strijden,) vanwaar vijand, alsmede in vigen, van waar wigand, held. (Bekend is ook het MiddelNed. wijch, strijd, eenwijch, enz., alsmede Hludowig, ons moderne Lodewijk, d.i. ‘de in den strijd beroemde.’) |
| |
| |
|
Veedig was de misdadiger, op wien de veede, de wrok, de haat rustte: ‘Ten oorkonde dat de magen niet verzoend, en de doodslager veedig was,’ d.i. ten doode was gewijd. De persoondie veedig was, was dus op het punt van te sterven, vandaar de tegenwoordige opvatting van ons veeg, dat slechts eene samentrekking van dit veedig is. Van denzelfden stam is ook veem, ter dood veroordeeling. Zie Taal en Letterbode I blz. 64. |
e. |
Gewagen van. Gewach was reeds in het Mid. Ned. vermelding. Vandaar de spreekwijze ‘gewag van iets maken’ en het ww. gewagen. De stam van dit (ge)wach treft men eveneens in het Lat. aan bij het woord voc (stam van vox), stem, woord. |
f. |
Voldingen. Dingen beteekent ‘strijden voor het gerecht, pleiten;’ een ding was eertijds eene ‘gerichtszaak’ (vgl. verdedigen, uit verdadingen, verdag-dingen.) Voldingen kan dus niets anders zijn dan ‘eene zaak ten einde toe bepleiten.’ Men vergelijke slechts volstrijden, voldoen, volmaken, volbrengen, e.a. |
g. |
Belagen. Lage was oudtijds hetgeen wij thans hinderlaag noemen. Belagen is dus ‘met een hinderlaag dreigen, in een valstrik lokken.’ Tot vergelijking diene belakken, van lak, strik, derhalve met dezelfde beteekenis als belagen; volgens anderen van lak, smet, dus ‘bezoedelen, besmetten.’ |
h. |
Ten goede houden. Deze uitdrukking moet vergeleken worden met de Lat. in bonam partem accipere. Met weglating van pars, zijde, deel, is het hiervan de letterlijke vertaling, zoowel als ten kwade duiden de vertaling is van ‘in malam partem habere of accipere.’ Te heeft, zooals vaak het geval is, hier den zin van ‘in, aan:’ Ten goede houden is derhalve: Iets aan de goede zijde vasthouden, opnemen.’
Wil men te opvatten in den zin van tot, dan levert de verklaring ‘van de zijde opnemen, die tot het goede leidt,’ eveneens een gezonden zin op.
Goede te nemen in den zin van het bekende M.Ned. woord van dien vorm, gaat niet aan, daar dit vr. was; men zou alsdan ter goede verwachten. Het komt mij voor, dat de uitdrukkingen te goed en te goeds houden denzelfden oorsprong hebben en omschreven aldus luiden: ‘Houdt het mij ten goede, dat ik u thans niet kan betalen.’ |
i. |
Schamper. Scamp was in de 13e en 14e eeuw te onzent ‘smadelijke bejegening.’ Wij kennen het woord nog in schimp, beschimpen en schamper; dit laatste beteekent ‘met schamp,’ derhalve ‘met smaad.’ Het woord schamp is figuurlijk en ontleend aan het slagveld; vluchten toch, zich uit het kamp verwijderen in de hitte van den strijd, was voor den ridder een onuitwischbare smaad. In de eerste plaats was schamp (dis en campus), vlucht. De overgang van beteekenis is duidelijk. |
| |
| |
|
Schempen, schimpen (= schampjan) beteekende ‘doen vluchten,’ d.i. ‘met smaad bejegenen.’ Vgl. voor dergelijke allegorie: ellendig (anderlandig), keytief, Fr. chétif (captivus, gevangen.) |
k. |
desondanks. Ondank is ontstaan uit ane den danc, d.i. ‘tegen den wil, de meening, het gevoelen,’ dus ‘in weerwil van.’ Toen later dit ane den danc overging tot den vorm ondanks en men dezen niet begreep, werd de genetiefvorm gebezigd als voorzetsel, en even als de overige voorzetsels regeert het derhalve thans den ace. Desondanks is regelmatig volgens de oude beteekenis en constructie gevormd, ‘= tegen den wil van dat,’ want des is hier als genetief op te vatten van het bep. lidwoord toen dit nog de oorspronkelijke kracht van aanw. voornw. bezat, of liever: Des is hier gen. van het aanw. voornw.Ga naar voetnoot1) |
l. |
Gloor, gloren. Ik meen, dat de gissing niet te gewaagd is, als men gloor opvat als den meer Ned. vorm van het uitheemsche glorie. 1e bet. eer, luister; 2e bet. glans, in werkelijken en in overdrachtelijken zin.
Of evenwel ‘het gloren van den ochtend’ eveneens glanzen beteekent, betwijfel ik; veeleer beschouw ik het als eene navolging van het Fransche éclore du jour: Éclore, d.i. ‘ontsluiting,’ van ex en claudere. |
L.
|
-
voetnoot1)
- De Anähnlichung wordt door onze spraakkunstigen gewoonlijk bestempeld met den naam assimilatíe; doch te onrechte. Assimilatie is ‘volkomen gelijkwording van medeklinkers, zooals bijv.: Leelijk uit leedlijk, pollepel uit potlepel, litteeken uit lik (= lijk)teeken, korrel uit kornel (korenel), enz. Anähnlichung is ‘de overgang van een consonant in de klasse van den onmiddellijk daaropvolgenden consonant,’ bijv.: ombrengen uit onbrengen (waar de n tengevolge van de lipletter b in de lipletter m veranderde), aamborstig uit angborstig, enz. Wij zouden deze laatste verandering liever ‘toenadering’ noemen.
-
voetnoot1)
- Ik schrijf met opzet desondanks aaneen, naar het voorbeeld van desniettegenstaande e.a. We hebben hier te doen met samengestelde voegwoordelijke zegswijzen.
|