| |
| |
| |
Rookringels.
Een pijpe met een fermen truis kan een gezond herte volstrekt geen kwaad, evenmin eene fijne sigaar die men met een streelend wellustgevoel in kleine smokjes gezapig en gemoedelijk oppulvert. Wat is er van geleerden en doktors al niet geschreven en uitgegaan geweest voor of tegen 't gebruik van tabak, sedert die zonderlinge plante in ons werelddeel overbracht werd!
Dat tabakgenot schadelijk kan zijn, zult gij zonder moeite verstaan, trouwens die plante is geheel naar familie van de belladone, het bilsenkruid, de stekappel en andere gevaarlijke soorten. Uit den tabak trekt men de narcotische of bedwelmende nicotine die zelfs in kleine hoeveelheid te dooden vermag. Brengen dan ook de eerste pijp of sigaar meestal geene verschijnselen te wege die met de werking van giften veel gelijkens hebben, zooals: hoofdzeer, braken en afloop? Meer dan eene zuur-zoete herinnering is aan dien pijnlijken inzet vast, en hoevelen, sprekende van hun eerste pijpken, zouden daar een kluchtig broekhistorietje mogen aanlappen? Wij weten ook dat het lichaam, op den duur, aan zekere giften, wel te verstaan in beperkte hoeveelheid toegediend, gewoon wordt; zoo gaat het met morfine, met kokaïne
| |
| |
en alkool. Het is geen wonder, menschen te vinden van tachtig, negentig jaar en ouder, die nog frisch en gave de druppels keeren lijk een kaf en smooren dat g'er bij verstikken zoudt! 't Moet zijn dat de gewoonte aan dit genot zijne schadelijke werking geheel te niet doet, of ten minste veel verzwakt, en zoo is het inderdaad.
Men zou lichtelijk kunnen aannemen dat tabaksrook in 't geheel niet schaadt en nochtans is uit beleerde opzoekingen gebleken dat hij eene gansche reeks giften bevat waaronder het koolzuur een der voornaamste is. Bourrier, de opziener der parijsche slachthuizen is bij ondervinding te weet gekomen dat vleesch, dat een geruimen tijd in tabaksrook verbleef, daardoor giftig en schadelijk voor het verbruik werd. Bijzonderlijk versch slach en meest nog vet vleesch nam die giften 't rapst op, dan kwamen hersens, lever, hert, nieren en longen. Zelfs vruchten, waaronder aardbezieën, frambozen en peulvruchten leden schade onder de inwerking van den tabaksrook. Volgens de berekeningen van den chemieker Thoms gaan de drie vierden van het nicotinegehalt in den rook over, het andere vierde blijft in den stomp. Het koolzuur bedraagt bij sigarenrook 6, 8; bij pijprook 2, 5 per honderd. Ieder geoefend rooker kan er van spreken hoe slecht, moeilijk brandende
| |
| |
sigaren smaken, waaruit men mag besluiten dat de giften bij lastigbrandende sigaren bijzonderlijk ontwikkelen. Wil men die toch neerbranden, zoo moet, na afknippen van den top, met eene kloeke naald of ijzerdraad een gat door de lengte gemaakt worden, ten einde uitweg te leveren aan den rook. Terloops zeg ik, dat ge bij het afknippen niet te gesparig moet zijn. Bijt ook den punt niet af, noch rook het ding niet te naar op, immers hoe korter, hoe zwaarder en gevaarlijker het werkt.
Een flinke rooker weet dat de ‘seve’ eener sigaar van verscheidene oorzaken afhangt. Vochtige tabak geeft een dikken onaangenaam scherpen rook, daarom, smoort slechts sigaren die in droge maar niet warme plaatsen gestapeld liggen. Zelfs bij wak of nat weder smaken en bekomen sommige sigaren niet. Zekere fijne soorten kunnen voor den kenner zooveel als een barometer zijn, zoo, 'n sigaar die buiten goed bevalt, kan binnen gerookt, ongemak bij brengen. Ja, iedere rookwolk boet voor haar aroma in zoodra de asch van het brandende punt afvalt. Mogelijks komt dit hierdoor; dat de asch eene korst maakt die den aangenamen geur niet al vóór weglaat zoodat de rooker hem aan het mondstuk opzuigt, of ten ware die korst als een filter werkte, waarin de buitenlucht vele van hare vochtigheid verliest, zoodat de verbran- | |
| |
ding regelmatiger doorgaat en de geur der inwendig droogblijvende sigaar zijne volle reinheid bewaart. Een halfverbruikte sigaar die eenigen tijd blijft liggen weer ontsteken is eene verkeerde manier van spaarzaamheid, daar zulke stompen bijten op de tong en slecht rieken.
De ongemakken die een beginneling bij het eerste verzoek overkomen, zijn niet te weeggebracht zooals men denken mocht, door het indringen van den rook langs de ademhalingswegen. De tabaksvergiftiging kenteekent haar ook niet door ontstelling der longen, lastig ademhalen, hoesten of dergelijke. Neen, zij is te zoeken bij de organen der spijsvertering. De verbrandings-en verkolingsgiften van den tabak slaan neer op het slijmvlies van den mond, de keel en den neus des rookers, en geraken van daar met het speeksel in de maag. Om die reden is het best de sigaar met de lippen en niet met de tanden te houden, aangezien door het kauwen veel meer slechte produkten ja heele tabaksdeeltjes verzwolgen worden. Een sigaren-pijpje komt hierbij goed te pas, alhoewel echte rookers daar niets van hebben moeten. Een overvloed van zulke giften kan de maag erg ontstellen en, zelfs voor lang, gevaarlijk ziek maken. In het bloed overgevoerd, kunnen die tabaksgiften eene heele sleep ziekteverschijnselen teweegbrengen: duizeligheid,
| |
| |
slaaploosheid, geheugenverzwakking, schemering, flauwzichtigheid, gemoedsdruk en andere nog. Eene verwante verschijning is de tabaksklem waaraan de vermoorde president Mac Kinley, die dagelijks 18 tot 20 sigaren rookte, onderhevig was.
Het tabaksgenot, vooral het overdreven en te vroegtijdig rooken, kan zonder twijfel de gezondheid benadeeligen. Van een anderen kant werkt matig tabakgebruik milderend onder zekere opzichten, en in eersten rang op de hersens en geheel het zenuwstelsel. 't Was ten andere 't gene Bismarck deed opmerken aan Jules Favre wanneer deze bij de vredesonderhandelingen in 1871, als nietrooker eene hem aangebodene Havana weigerde. Daarop zei de ijzeren kanselier aan den franschen diplomaat: ‘Wanneer men eene onderhandeling begint die somtijds tot ingewikkelde besprekingen en uiteenzettingen leidt, is het beter bij het spreken te rooken. Wanneer men rookt, zoo verlamt de sigaar, welke men in de hand heeft en verdoet, eenigermate de psysische bewegingen. Op redelijk gebied, zonder ons op welkdanige manier het minst van onze geestelijke geschiktheden te rooven, berustigt zij ons. Die sigaar is een afvoerpunt, een verstrooiingsmiddel; die blauwe rookwolkjes die men lijk tegen wil met de oogen vervolgt
| |
| |
verblijden en maken u verzoenlijker!’ Die sprak gewis bij ondervinding.
Het rooken bevoordeeligt en verhaast den gedachtenvloed en meer dan een denker, schrijver en kunstenaar heeft bij zijn werk, het smoorgerief aan de hand zonder hetwelk de gedachten mogelijks bleven haperen.
In die zaak is maathouden, lijk overal, de eerste regel. Gewen u niet aan het rooken op nuchtere maag evenmin bij lastigen arbeid. Gedurig den rook door den neus blazen of opzwelgen zijn kunstjes die gij met voordeel missen kunt. Menschen die aan ziekten van de ademhalings- of spijsverteringsorganen lijden, moeten in 't geheel niet rooken. Wie dit nu in alle rust en redelijkheid behertigt kan dan bij het vervolgen van zijn eigene rookringels met den lustigen filosoof zeggen:
Als mijn pijpken dampt en gloeit,
Buiten 't narig weere loeit,
Wat kan mij de wereld maken!
Denkend, lijk een rook zoo zijn
Verganklijk ook andre zaken!
MEDICUS.
|
|