Het spel futterde niet en daarbij de overhaast verbrodde geheel hunne doening. Leontine kreeg het al geen kanten effen; heur haar zonk neere, de spelden pakten geen grepe en dat drommen en stooten van de andere kriebelde hare zenuwen. Gelijk een kwaad peerd gaf ze een nijdigen duw met heur achterste zoo dat Marguerite tegen Anna botste en de twee wel een paar stappen wegeerselden.
- Woê! kwae bette! snauwde Anna, heur groote oogen verbolgen opensperrend; 't zal nog al beteren!
Marguerite nam het zoo kwalijk niet op en schoot uit in een klinkenden schater.
- Moet het geheel den avond alzoo gaan, we zijn er wel mee! gekte ze.
Moeder Smul had al even veel miserie; ze ruttelde en pruttelde en liep nog altijd even verlaan van het eene naar het andere.
Was dat een dingen iederen keer dat ze wilden uitgaan. Heel het huis stond over einde; ze hinderden malkaar, gaven stekken en sneuven en wierden soms barsch en verbeten, genoeg om de eene de andere in het haar te vliegen.
Lieske werd dat eeuwig wachten moe en 't bad en 't knees dat ze toch hadden spoed gemaakt.
Djing!... belde het aan de horlogie.
- Daar zè, 't is al kwart na negen, kreesch het, en we zijn nog niet weg!
Op den duur kwam er schuif in hunne zaken. De schoffelinge vóór den spiegel wierd ten einde, maar 't was nu op een nieuw in de kassen te doen. De deuren piepten lijvelijk open en toe, de schoven sleepten en schreeuwden en tegen dat ze daaromtrent veerdig stonden, was de kamer in een waren boel gekeerd. 't Lag al uit of halfwege, 't eene alhier, 't ander aldaar. Op tafels, stoelen. vensterbanken, tot op den grond toe, waren kleederen, voorwerpen en benoodigheden ordeloos rondgedeeld. Die Smuls dat waren menschen zonder orde of tucht. Sommige keeren zoudt g'er de beenen gebroken hebben in huis, bijzonderlijk den Maandagmorgen, dan was't een oprechte stal. Dat wist de melkvrouw en dat wist iedereen die de Smuls van naar of verre kende.
- Alla, jongens; zei moeder, zijt ge gereed; 't is waarachtjes al negen en half, we zullen nog eens van de laatste zijn. Kom, Anna, bind mijn voilette toe.
Ze stond gekleed gelijk altijd, eeuwig en ervig hetzelfde pak; een rost verschoten regenmantel, een simpel mutske en eene voilette met gaten in. Met een vlug opzien zou men Madame Smul voor eene welstellende bugersvrouw genomen hebben, maar bij dichter en nader onderzoek verviel die eerste indruk heel en al in een min gunstig