zak van uw ondervest gepriemd. Misschien zit uw hemdknoopje met het kopje door het vel van uwen hals. Gij krijgt daar zoo in eens een paar maanden ziekenverlof.
Maar dit is de keerzijde der medalie en men kan toch den trein niet missen, hoewel hij vóór een paar weken uit zijn riggels liep en er negen en negentig dooden waren.
Wees hem dus veeleer dankbaar, hem en zijn knol. Zijn knol, meestal een oude lansier, versleten en afgereden, die na vele wederwaardigheden te hebben beleefd, op een koelen morgen; zoo zegt men het toch, hoewel het misschien heet was om er bij te stikken; op de groote opene plaats onder den halletoren, onder grooten toeloop van paardenkoopmans, huurhouders, ronselaars en andere diergelijken, onder den hamer kwam en aan den meestbiedenden werd toegekend, gedoemd om nu voortaan meer slagen dan eten te krijgen en dagen en weken, maanden en jaren lang, in zonnebrand en regen, ingespannen aan een verrakkelde brok van een afgedankt rijtuig, dat in zijne oudemansperiode verkeert, te wachten te staan in de schaduw van den Halletoren, met achter zijn haringmageren rug een paar geglazuurde platen waarop gedrukt staat: ‘Behandelt de dieren met zachtheid’, boven een watrizeerbak en voor zijn neus het standbeeld van Breijdel en De Koninck vooraan een heele rei cafés en restaurants. Hij zal er staan met tusschenpoozen van eenige ritten per dag, tot zijn kniën zullen doorzakken en zijn hals uitrekken, ongewoon lang, als algemeen zichtbaar teeken van verval.
Ach, arme knol, zooals gij staat of loopt op uw gewoon sukkeldrafje, alsof gij ieder oogenblik zult ineenvallen, gelijkt gij aan een stuk speelgoed, waarvan alle deelen aaneengehouden worden door een elastiek, afgehaakt kunnen worden, ontschacht en afgevezen om te rusten te worden gelegd in een doos met schaveling, zonder eten te vernachten, om 's morgens weerom, door de omgekeerde behandeling van den avond te voren, te worden opgeschacht, ineengesteken en juu...... de knol loopt weer in het uitgerafeld pronkstuk van een vigilant waarvan de verf in blazen ligt en het beslag ruttelt rond de wielen, de lantaarns in bezwijming liggen en de gebroken tramen aaneengeflansd zijn met een eindje bandijzer. Dit getrek zal weer prijken op de gewone standplaats en 's avonds laat zal alleen een hoop paardenvijgen de plaats aanduiden waar dit meubel zal gestaan hebben.
Wat ik nu beschreef is wel het type van den echten huurkoetsier, die onbekommerd voortleeft en blij te maken is met een glas bier, van welks voortdurend ledigen zijn neus dan ook ettelijke teekenen draagt; die gehecht is als een hond wanneer men voortdurend den geldbuidel openhowdt, vechtersbaas van het zuiverste gehalte, lid der maatschappij tegen de bescherming der dieren. Dit is de goede oude huurkoetsier