Volksredders.
Ik heb het winkeltje ‘In den Boterkoek’ goed gekend. Daar woonde in mijn jongen tijd Toontje Ravaux, een vinnig ventje, door en door braaf, uiterst werkzaam, lang niet dom en van Jan en alleman gaarne gezien om zijn rondborstigen aard, gezelligen omgang en aangeboren talent van leutigen verteller, zoo heugt het mij nog, hoe hij een heele geschiedenis wist aan te halen over zijn familienaam Ravaux, hoe zijn ascendenten, franschmans van 't zuiverste water, naar hier waren overgewaaid, historie, waar een aantal revoluties de groote rol in speelden.
Ik beweer niet, dat Toontje, in zijn vertellingsmanie, er hier en daar geen klad bijplakte, maar zeker is het dat de oudste ouderlingen en, naar hun zeggen, hun respectieve vaders en grootvaders hier altijd Ravaux gekend hebben.
Nu dan, Toontje was een braaf ventje. Op het uithangbord stond, onder voormeld opschrift, een boterkoek geschilderd, die meer op een platte vijg trok dan op bedoeld voorwerp, en daaronder in sierlijke krulletters: Antoon Ravaux-Vesters, bakker en winkelier. Dat wou zeggen, dat Toontje bakte en Keetje Vesters, zijn vrouwtje, 't winkeltje deed.
De negocie bestond, buiten 't kleingoed, ingelijks uit Toontjes oven afkomstig, uit wat sajet en lint, garen en knoopen, kruidenierswaren en suikerbollen.
Keetje was 'n vriendelijke winkelierster, en de klanten van Toontje - hij leverde meest aan de bevolking van den uithoek, waar hij woonde - gingen dan ook voor hun aankoopjes bij 't glundere vrouwtje, dat altijd ‘wat toe gaf’, gemakkelijk ‘op den poef’ bediende en zoo zangerig ‘wel bedaânkt’ kon zeggen.
Met zoo'n beperkte nering en met wat ‘poef’ op 't rekenboek, stonden Toontjes zaken doorgaans niet schitterend, en 't manneke zal, in zijn ouden dag, naar zijn uitzet op de bank niet moeten gaan vragen.
Toch gaf 't lustige bakkertje geen moed verloren. Want, buiten hem zelven en zijn Keetje, had hij nog aan een vijftal kleuters 't mondje open te houden, en vooraleer zoo'n volkje iets kan bijbrengen voor den kost, is 't dure tijd in 's werkmans huis.
Ravaux had goede kinderen, zijn Franske vooral muntte uit in alles: gedrag, leerzucht, onderdanigheid; en groot was de vreugde van vader en moeder, toen hun jongetje den eersten prijs in den Catechismus van volharding thuisbracht. De pastoor der parochie had zin in Franske, maakte er een koorknaap van en voorspelde, dat zijn godvruchtige, blonde misdienaar zeker eens iets zou worden.