Nieuwe Wegen. Jaargang 4
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Uit het Leven der Planten.
| |
[pagina 36]
| |
tegen één, dat er soms kennis zou te maken zijn, met de vette vuisten van dien mageren boer, die misschien over zijn pense niet kan kijken. De strekpeem, die jaren-achter-één meester gelaten wordt in de akkers, weeft er in den grond een net, dat gansch aan-één hangt. Schudt aan het één ende van het stuk-land, spot het volk, en het wikkelt al den anderen kant! Onmogelijk, in zulk vergeven, uitgezogen, opgemergeld land, nog betamelijke vruchten te kweeken - en daarin ook bestaat de straf, voor magere-vuile en peem-boeren. Er zijn verscheidene middels om de pemen uit te roeien; het eerste is wel en diep labeuren en veel meststof strooien, ten einde sterke vruchten te winnen, die de voortzetting der pemen tegenhouden; het tweede middel - zooals hierboven reeds aangehaald - is het doorscheuren der akkers-in-stoppel, na den oogst. Doch om den grooten kuisch te doen en de landen glad en geheel van dien aartsvijand te verlossen, moet men de stoppels met den drietand te keere vliegen en de peemnesten er met lijf en ziel uitkappen na den piktijd en aleer het land omgewrocht of gebroken worde; dit laatste middel nochtans, kan maar aangewend worden, in die akkers, waar de felle vruchten en de scherp-getande eegde vooraf jacht maakten. De struikpeem verschilt met de strekpeem, doordien ze min van uit-en wijdloopen houdt; haar wortels heutelen meer rond moederstruik, ze blijven in familie en heutepeuten in nestjes, die meesttijds met één drietandkap uit-en glad boven kunnen getrokken worden. Deze peem verschilt nog met de strekpeem, door den grauwen kleur en de menigvuldige sprietelwortels; ze is veel gemakkelijker om uit te roeien, maar ze blijft toch - volgens de boerenspreuk - éénmoeres-jong met al de andere peemsoorten. Het strekgers is eigen-rechtzweer-van-geheelen-bedde met de peem en halve-rechtzweer-van-halven-bedde, met de eigenlijke grassoorten; de uitscheuten boren deels in den grond en strekken hen deels uit boven den grond; boven den grond vormen ze een groen net van fijne, rekkelijke, altijd-voortkruipende draden, die zoo dicht inééngewrocht liggen, dat g'er soms geen hemdeknoop zoudt door gooien - en de vruchten die er door groeien, staan verpieterd 'lijk afgesmoltene teringlijders. De peem is dus 'n magere, scherpe zuigranke - en 'n peemboer is 'n magere, vuile boer. Gelukkig dat de peem toch ook gaven heeft; oude wijvetjes zeggen dat peemtizane goed is om... om... 'k heb het verdommelijk al met 'n keer vergeten!
Warden OOM. |
|