Van de Boekenmarkt.
Van stille gedachten: Verzen van Juul Filliaert, (Noorderwacht) bij Juul De Meester, Roeselare 2,50 fr.
‘In Vlaand'ren dicht het al dat lepel lekt’ dit rythmerijke zinnetje haalde Hugo Verriest zoo graag aan en waarlijk wij hebben hier wederom een nieweling! een jonge zanger!
Juul Filliaert (Noorderwacht) door menige bijdrage in verschillige bladen, reeds gekend, trad eerst en meest als dichter op in ‘Biekorf’ onder den pennaam van ‘Noorderwacht’.
Wie ‘Noorderwacht’ was wist ik niet, maar zijn stoere, soms ruwe sonnetten over de zee, wind en stormen, deden mij hem vóórkomen als een dichterlijk-aangelegde zeebonk, tot den dag dat een klein kaartje mij vinden kwam, en mij Juul Filliaert, de jonge schrijver van Nieupoort, in ‘Noorderwacht’ onthulde.
Misschien zal hij het mij euvel aanduiden zoolang gewacht te hebben mijn belofte te voldoen. Ik bid hem onschuld, ja de mensch is lui uit zijn natuur en als men daarbij veel werk op de tafel krijgt, vergeet men nogal gemakkelijk het een of ander.
Een dichter is Juul Filliaert zeker wel, zijn boekje levert ons het bewijs eener veelzijdige en dichterlijk-aangelegde natuur. En vinden wij soms, 'lijk bij alle jonge schrijvers, de fouten van onrijpen ouderdom, toch mogen wij zeggen dat zijn boekje een steen te meer bijgebracht heeft aan Vlaanderens kunsthalle; soms mochten wij wel, op weg zijnde langs die stille gedachtenpadjes, hier of daar eens aanstooten tegen een hotsebotsend vers of een niet te paskomende rijm en onze kunstgevoelhorentjes wel bezeeren tegen den muur van een aan inspiratie of melodie te kort schietende dicht, doch over 't algemeen, treden wij vooruit onder de bekooring van zijn godsdienstig gemoed in Van Mijn Geloof of de schilderachtige beschrijving Van de Natuur of het pijnelijke Van Verdoken Leed en het stemmingsrijke in het lief of leed Van Anderen. Zoo komen wij op De Vlakte waar wij in de reeks zeesonnetten den echten ‘Noorderwacht’ hooren zingen, schreeuwen, donderen met den wind en stormen van de rustelooze zee.
Zoo geraken wij op het einde, met de tevredenheid van waar kunstgenot, met de herinnenering aan vele diepe indrukken en met een dankwoord aan den schrijver voor de aangename stonden.
Juul Filliaert werke dus voort, doch traag; niet het vele, maar het rijpe. Hij dichte niet als hij de drang er toe in zijn boezem niet tot uitspreken dwingen voelt; hij luistere goed naar de rythme en melodierijke geluiden der natuur of harer beste uitsprekers, de oude dichters. Poezis is zang, anders vervalt het te veel tot holklinkende rimram, zonder dien tooverenden adem, die doet medeslepen en genieten; hij leze eens goed zijn stukje II ‘O Zusterke’ bl. 106 en herinnere zich, eens zijn gesteldheid wanneer hij dit dichtte.
Brugge 30-11-12.
Marcel BREYNE.