De distel wordt dan ook meest met de mak aangerand en afgestekt, zoo diep mogelijk in den grond; doch wordt hij te jong gewond, dan krijgt hij tien stalen voor één - en schiet uit langs alle kanten.
Wilt men wachten tot hij groot geworden is en dik-gepijpt, dan moet men de vruchten vermoorden - en zoo gebeurt het, dat die leelijke stekelverkens aan hun weister overgelaten worden en meegroeien met het strooigewas, zoodat hun bleekroode bloemen, al boven de terwe-auwen te lachen staan en triumf te dansen.
Dan komen de gendarmen voorbijgereden, rekken hun uit, boven den zadel, draven het hofgat in - en vermanen den boer.
- Ziede ga da diistels nie? Fluis erop, jongen! of dan krag de ga 'n proces, zulle!
Wat moet de drommel ook, zijn vruchten vermoorden of de boete?
En laat hij boeten en zijn distels waaien, zoo staan de binders in oogst met lange vingers te werken en te morren van pijn - en de schelver danst van henne-kwaadheid boven op zijn troon en vloekt den eene verblomme! na den anderen - en de boer mag dat bij zijn bakte doen.
Het uitroeien van de distels hangt overigens meest van het weder af; als die plant in geverderden leeftijd afgestekt, maar vooral afgepikt wordt en er aanstonds zware regens opvallen, dan mag men overtuigd zijn, dat er maar weinig uitscheuten den kop meer zullen heffen; immers, het water dat in de afgepikte pijpen drong, doet de wortels rotten.
Dit leert ons de ondervinding - en menige boer kan getuigen, dat hij soms verwonderd gaapte op velden, die van distel vergeven stonden en die plots, na groote regens, van die lastige uitzuigers verlost waren. In alle gevallen is het toch noodig, dat de boer de distels sekeur te keere vliege, aleer hun zaad rijpe, want ieder zaadje is van witte vlerken voorzien - even als het melkwied, de pisseblomme, het singsoen en nog meer planten - en als die duiveljongen rijp en moerevlug zijn, blaast de wind en.... hop! doen de zaadjes, al over de velden weg, de wijde wereld in en.... hebben ze vlerken, ze zijn ver van engeltjes te zijn.
Neen, engeltjes zijn ze niet; ze zijn belichaamd en ze worden moertjes, is het in den omtrek niet, 't zal tien, twintig minuten of een uur verder zijn. Nergens groeit de gewone distel liever, dan in hardbetrapte gronden; zoo vindt men hem veel langs de voetwegen, in den zoom der dijken - en als hij er opschiet, pas op, boertjes, tegen dat de gendarmen, of de garden, of de ingenieur-van-wegen op daagt,... zulle!