Aenveerd in afwachting de verzekering myner gevoelens van byzondere hoogachting.
Uw Dienaer en Vriend,
Conscience.
Hieronder deel ik eenige reken mede van het verslag over het bezoek van eenige leden der ‘Vriendschap’ aan Conscience.
‘De Heer Conscience heeft omtrent twee uren en half in gesprek geweest met de Kommissie en haer onder a dere gezegd: dat hy de Maetschappy “De Vriendschap” sedert lang voordeeliglyk kende; dat hij hare poogingen ter bevordering der Vlaemsche Zaek, en wending ten hoogste prees dat hy de uitschryving tot het geven van eenen Vlaemsche Letterkundigen Pryskamp looffelyk vond en goedkeurde; en eindelyk beloofd heeft dat, zoodra zyne bezigheden het hem zullen toelaten, hy op zyne beurt het Genootschap een bezoek zal komen doen.’(verslagb.).
Onze Vlaamsche romanschrijver hield zijn woord.
Op Zondag 20 September 1857, bood ‘De Vriendschap’ den jongen Ferdinand Callebert, winnaar van den tweeden prijs van Rome in de Schilderkunst, een banket aan op het stadhuis: Hendrik Conscience, was er als echte kunstminnaar, aanwezig; bij het nagerecht, bedankte hij ‘De Vriendschap’ om haar gulhartig onthaal, en bewees duidelijk dat onze maatschappij veel kan bijdragen tot het vooruithelpen der Vlaamsche beweging. ‘Luidruchtige toejuichingen en de kreten “Leve Conscience!” volgden op deze redevoering.’ (verslagboek).
Later was Conscience tegenwoordig bij de plechtige prijsuitreiking van den letterkundigen prijskamp, in 't jaar 1858 door ‘De Vriendschap’ uitgeschreven.
Na het banket in 't Stadhuis opgediend, waar Conscience in naam der Vlaamsche schrijvers een heildronk van den Heer Callebert beantwoordde -, vergastte ‘De Vriendschap’ haar bezoekers op een avondfeest, waar de prijzen zouden gegeven worden.
‘De Heer Conscience’ meldt het verslagboek, ‘die de eer had Mevrouw Courtmans te bekroonen, wendde zich tot de aenschouwers, (sic) en deed eene redevoering, byzonderlyk tot de Vrouwen gerigt. Hy handelde over den invloed dien zy, als jonge dochters, als echtgenooten en als moeders, op de samenleving uitoefenen; over hare pligten tot het Vaderland, over de hooge en heilige pligt der moeders om hare kinderen, van de wieg af te vereenzelvigen met alles wat Vlaemsch is, opdat hunne teedere ziel niet ontaaarde, opdat zy geene vreemdelingen in hun eigen land worden; maer echte Vlaemsche burgers, die hunne tael beoefenen, hunne zeden bewaren, en den moed hebben om ze beide te doen eerbiedigen. Hij stelde hun ten voorbeelde Mevrouw Courtmans, die zich niet vergenoegt met als gade en moeder voor de Vlaemsche Zaek gestreden te hebben, maer die zelfs als Weduwe in dien edelen stryd volhardt en eene eereplaats bekleedt in den kring der Vaderlandsche schryvers.
Deze aenspraek, vurige en zielroerende uitboezeming van den begaefden Redenaer, is voorzeker een zyner schoonste triomfen van welsprekendheid; ook werd zy door een daverende handgeklap en herhaelde vreugdegeroep begroet’ (Verslag van 11 April 1858).
Geen wonder dus dat ‘De Vriendschap’ voor de prijsuitreiking van haren tweeden letterkundigen wedstrijd, nogmaals de Vlaamsche aanmoedigingen van Conscience vurig wenschte.
Ongelukkiglijk kon de wensch der ‘Vriendschap’ niet verwezenlijkt worden.